ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. Levert de fijnste soorten HONINGKOEK. No 7201 Vrijdag 23 September 1921. S9e Jaar gang. Dysopie. STRIJD TE3SN MISUAAD. Stoom-, Koek- Seschuitfabri ek „ST. AMTOIfiiE" Opslagplaats Yoor Ter Neuzen en OmstrekenFirma Wed. A. H. DONZE FEXIILLETON. BINNENLAND. Men schrikke vooral niet te zeer van de~ zen zonderlingen titel, en denke nog minder aan een druk- of beter gezegd aan een zet- of schrijffout. (Drukfouten zijn er trou- wens haast niet). Men noemt ze wel zoo en wijt vaak de malste vergissingen aan den drukker, terwijl bijna zonder uitzondering de fout niet ligt bij den drukker, doch bij den zetter, en die kan het heel vaak ook weer niet helpen, aangezien hij uit alle mo- gelijke of onmogelijke handen wijs moet worden en trouwens een groot stuk verant- wootQ»iijkheid weer kan werpen op zijn corrector). Maar hier is dan geen zet- noch schrijffout in het spel. Het moet er heusch zoo staan: d-y-s-o-p-i-e. Hoe we aan dien vreemden naam voor die nog wonderlijker en geheimzinniger ziekte komen, willen wij straks eerlijk opbiechten. Dit weten onze lezers nu echter reeds aanstonds: Het is een ziekte, een geheimzinnige, maar ook een veelvuldig voorkomende kwaal. Er zijn heel wat menschen, die er aan lijden, heel hun leven zelfs, en dat zijn de minst gewilde of minst „getapte" menschen ook nog bij lange na niet. Ook dit mag tot sommiger geruststelling nog worden toegegeven: Er zijn heel wat erger ziekten, ook kwaadaar- diger, en in haar verschijning en optreden in elk geval in 't oog loopender, maar ook en juist daarom feller bestreden, sterker gehaat en meer geschuwd. Deze ziekte komt bovendien eigenlijk pas ter sprake, als alle andere mogelijke kwalen zoo niet averwon- nen, dan toch opgespoord, geconstateerd en bekampt zijn. En er zijn dan ook niet weinig menschen, die voorloopig naar dit euvel nog niet behoeven te gaan zoeken; zij heb- ben met hun andere zielsziekten (want dysopie is een zielsziekte) de handen vol voorloopig, nog zoo vol zelfs, dat zij aan het opsporen en bestrijden van dit kwaaa en van deze kwaal nog lang niet toe zijn. Nu zonder raadsels! Plutarchus, „de dominee van Chaeronea", zooals Professor Hartman, de pas afgetreden Leidsche hoog- leeraar in zijn heerlijk boek „De Avondzon des Heidendoms" hem noemt, heeft onder al de zedekundige voordrachten of preeken en preekjes die hij ons heeft nagelaten, er ook een gewijd aan de bestrijding van het euvel der dysopie. Babbelzucht en nieuws- gierigheid en allerlei andere zielsziekten en karakterfouten bestreed hij, maar daarover kon Plutarchus tenslotte toch niet zoo heel veel nieuws zeggen. Er is echter een andere kwaal, even algemeen als de reeds genoemde twee, „maar, terwijl zij voor den lijder veel gevaarlijker is, wordt ze niet zoo door iedereen opgemerkt; zij zit dieper en geldt in den regel niet eens voor een zielsziekte. die bestreden moet worden, daar meestal alleen de lijder zelf er last van heeft en er anderen niet mee benadeelt, althans niet onmiddellijk. Toch is er geen" wij halen aan uit Prof. Hartman's boek (I 306, 307) „die in haar gevolgen grooter onheil aanricht. Ik bedoel die kwaal, die in de Latijnsche vertaling van Plutarchus' hier- over handelend boekje als valsche schaamte wordt aangeduid. Maar die vertaling is on- juist, althans zeer onvolledig; het Neder- landsche woord „menschenvrees" geeft veel beter het wezen der zaak te kennen, want het is de zwakheid van hem of haar, die niet „neen" durft zeggen; maar hetGrieksch heeft er een prachtig woord voor: dysopie, „zwakke blik" is daar de letterlijke verta ling van, en dat woord stelt ons den lijder in levenden lijve voor den geest, want dat hij, het betere wetend, het slechte doet, daarvan is het „niet neen durven zeggen" niet de oorzaak, neen, ook dat is het ge- volg; oorzaak is die zwakheid, die zich allereerst daarin openbaart, dat zij verhin- dert de oogen vrij op te slaan en de men schen aan te zien". Het is al weer vrij wat jaren geleden, dat schrijver dezes aanhoudend werd gebom- bardeerd met grootere en kleinere bro- churetjes en allerlei ander drukwerk, ge- zonden door eene inrichting, die zich noem- de „Instituut voor Zelfontwikkeling". Of deze zaak nog bestaat is ons onbekend; zij zal ongetwijfeld in onze dagen van leeg- looperij en lanterfanterij goede diensten kun- nen doen, maar wij krijgen die projectielen niet meer in onze brievenbus en zijn daar niet rouwig om. Maar een ding is ons uit de vragen, die den geadresseerden ter zeifont- 1 dekkende beantwoording werden voorge- j legd, nog altijd bijgebleven. Er werd (als ik mij wel herinner) naar allerlei gei'nfor- meerd: er werd gevraagd naar het al of niet voorkomen van driftbuien en onlust- gevoelens, er werd onderzocht naar des be- troffenen memorie, er werd zelfs zeer deei- nemend geinformeerd naar uw „mentali- teit" (om dat modewoord nu ook maar eens te gebruiken), maar dan kwam onder j No. 5 of 6 ook deze eigenaardige en prik- kelende vraag: „kunf gij gemakkelijk neen- i zeggen?" en wij weten wel stellig en vast: Hier vielen velen door de mand. Zeker, i er waren wel vragen bij, die men niet zoo j licht openhartig zou beantwoorden, ant- woorden zouden er gegeven moeten wor- den, met welker eerlijke en volledige invul- ling men zichzelf min of meer zou dupeeren, maar waarom zou men dat maar niet er- kennen en grif toegeven: Neen, zeker, ge makkelijk neen-zeggen, wie onzer kan dat? En zie, dat is nu juist dysopie. Dat in- stituut, met zijn hooge staf van consult- gevers en commissarissen, die bij 't eerste gezicht den indruk maakten van zoo te zijn weggeloopen van een reclameplaat voor een of andere spaarkas, wisten het misschien, nog niet, dat zij een werkelijk bestaande ziekte te pakken hadden; maar wat was dat goed gezien en zelf-ontdekkend ge vraagd: kunt gij gemakkelijk neen-zeggen? Zelf-ontwikkeling mag een modezaakje wezen en niet altijd direct te vertrouwen zijn, zelfontdekking is alleszins aanbeve- lenswaardig, en wil er van zelfontwikkeling iets terecht komen, dan zullen wij zeker alien met zelfontdekking moeten beginnen. Toch is er een zwakheid (ik zeg met op- zet niet: fout, of nog erger zonde), is er een zwakheid, vergefelijk als deze? Plutar chus wil zelfs niet van een eigenlijk-gezegd kwaad gesproken zien, doch alleen van een oorzaak van kwaad en dus van een kwaal. Wat is deze kwaal moeielijk te bestrijden! Met het onkruid wordt zoo licht ook de goede tarwe uitgetrokken, of om een beeld van Plutarchus te gebruiken: men heeft hier een huis af te breken, belendend aan den tempel, en daarbij past groote om- zichtigheid. Mij viel dezer dagen op in de levensbeschrijving van een waarlijk groot man, dat er van hem werd gezegd: kwaad was er niet van hem te benoemen, tenzij misschien dit eene: dat hij niet gemakkelijk neen kon zeggen. En nu weet ik wel zeker: Ook hij of zij. die dit stuk leest, maakt, of op zijn gun- stigst: maakte zich maar al te vaak schul- dig aan dit kwaad. Diep, heel diep, is het reeds ingevreten bij de meesten van ons; wij nemen maar op ons, wij weigeren niet licht steun of adhaesie, wij beloven voor- spraak of „een goed woordje" ook aan en voor hen, met wie wij toch eigenlijk niet goed voor den dag kunnen komen, en die wij, terwijl wij hen aanbevelen voor eens anders dienst, zelf in onzen dienst voor geen geld zouden willen hebben (zelfs a! zou men er ons nog wat bij toe willen ge- ven). Wij durven voor een of andere in- vitatie niet bedanken, teekenen maar wfeer op een lijst voor dit of voor dat, terwijl haast vaststaat, dat wij, en dat nog met tegenzin, niet langer dan 'n jaar contribuant zullen blijven, wij teekenen in op een werk, dat ons door 'n lastig colporteur wordt aan- geboden, worden lid van een vereeniging, die in een bepaalde en nog wel dringende behoefte zegt te zullen en kunnen voorzien; kortom: het zijn alles op-zich-zelf-genomen nog geen verkeerde dingen, waartoe wij ons leenen, maar wij behoorden het toch niet te doen. Wij doen het echter alleen, j a, waar om? omdat wij den moed missen neen te zeggen. Van Jezus wordt verhaald, dat Hij eens over de grenzen van Kanaan 'n keer werd aangeroepen door een vrouw, die Zijn hulp noodig had. Jezus' jongeren waren aanstonds bereid te helpen, niet gedreven door mededoogen, maar alleen om er af te R B C L A JS/L .EL JOH. w. d. SAKDE-w. d. H E IJ 8 E N. Grossiers en Winkeliers schrijft ons nog heden en wij maken U bemonsterde offerte. Aanbevolen merken; Gouden Helm - De Paul - Ideaal - Reclame Candij - Reclame Ontbijt. van leden vcor de Tweede Kamer is in de vacature van den heer J. B. L. C. C. baron de Wijkerslooth de Weerdesteijn benoemd verklaard tot lid van de Tweede Kamer de heer L. F. J. M. baron van Voorst tot Voorst te Twello (gem. Voorst.) EEN VERBL1JDEND TEEKEN. De begroeting van de Koningin, bjj haar bezoek aan Zeeuwsch-Vlaanderen, door den gouverneur van (Belgisch) Oost-Vlaanderen namens der Koning der Belgen, is een ver- blijdend teeken, aldus sebrijft de ,/Haagsche Couraot". Na de onaangename wrijving tusschen beide landen in verband met Belgische heb- zucht ten opzichte van ons land (en ons water), wjjst alles nu op een opklaring van de atmosfeer. Belgische kranten sloegen al een minder vjjandigen toon aan onze Minister Van Karnebeek had in Zwitser- land een vriendschappelijk onderhand met zjjn Belgischen collega Jaspar, waarover beiden zeer tevreden waren Belgie steunde de candidatnur-Van Karnebeek voor bet voorzitterschap van de Volkenbondsver- gadering. En nu laat de Belgische koning onze vorstin officieel begroeten in Zeeuwsch-Vlaanderen, het niet zoolang ge leden nog ons betwiste gebied Wij kunnen daarin niets anders zien dan een onuitge- sproken maar hoffeljjke erkenning, dat onze vorstin zich daar op haar eigen, door Bel gie niet betwist, grondgebied bevindt. Uit dit alles blijkt wel duidelijk, dat Belgie zpn politiek jegens ons gansch anders heeft georienteerd en van snoode plannen heeft afgezien. Het zal nu zeker ook niet zoo heel lang meer duren of de tusschen beide landen hangende kwesties zullen op vriendschappelpke wijze geregeld worden. Voor beide landen, maar voor Belgie zelf zeker niet het minst, is het zeer te hopen. Ons dunktBelgie is nu op een beteren weg geraakt dan den vroegeren, waarlangs het niets te bereiken had. Men zal er ook wel niet blind geweest zjjn voor het feit, dat de candidatuur-Van Karnebeek in Geneve van Engelschen kant gesteld werd, en voor de attentie, die Engeland jegens ons land bewees, door twee eskaders op bezoek te zenden Men zal in Belgie wel begrepen hebben, dat het voor dat land niet ver- standig is, enkel en alleen op Frankrpk te steunen. DAT LOOPT DE SPUIGATEN UIT. Eenigen tjjd geleden zoo lezen wjj in den Controleur loopende langs een on zer havens, waar men bezig was aan de uitvoering van een belangrpke herstelling die m.i. geheel overbodig was, daar de haven, die ik zeer goed ken. zich in uit- muntenden staat van onderhoud bevond, sprak ik den opzichter van 's Rgks Wa- terstaat (tegenwoordig heeten de heeren technisch ambtenaar), die met het toezicht op het werk was belast, gaf ik hem mjjn verwondenng over deze geldvermorsing te kennen en vroeg ik hem of dit werk nu zoo absoluut noodzakelijk was. Welneen, gaf de man mij ten ant- woord, maar ziet ge, op de jaarljjksche begrooting wordt voor het onderhoud van de haven een vast bedrag geplaatst, en die som moet jaarljjksch worden verwerkt, noo dig of niet. Want, blijven we te Ver be- neden de uitgetrokken som, dan kan op de volgende Staatsbegrootirg niet wederom een zoo hoog bedrag worden gevraagd en heeft de Regeericg, wanceer later een be- langrjjke herstelling noodig wordt, maar moeite om in de Tweede Kamer een ver- hoogden post erdoor te krjjgen. En zoo ge- beurt het door het geheele land. Onze su- perieuren zien 't liefst dat we de voor on ze afdeeling bestemde sommen jaarlijks geheel verwerken. TER NEUZEN, 23 Sept. 1921. KONINKLIJKE ONDERSCHEIDING. H. M. de Koningin heeft Baron De Kerck- hove te Denterghem, gouverneur van Bel- gisch Oost-Vlaanderen, die Vrijdag te Ter Neuzen H. M. de Koningin namens den Koning van Belgie heeft begroet, het groot- officierskruis in de Oranje Nassau-orde verleend. DENKT OM DE KLOK. Ter voorkoming van vergissingen of mis schien teleurstellingen, herinneren wij onzen lezers, dat op Zondag 25 dezer de zomer- tijd eindigt in den nacht van Zondag op Maandag de officieele klokken te drie uur een uur worden achteruitgezet of stilgehou- den. SPOORWEG MECHELEN-TER NEUZEN. Daar de zomertijd in Belgie langer duurt en de dienst op den spoorweg Mechelen— Ter Neuzen daarnaar is geregeld, wordt, te beginnen met Maandag 26 September a.s. de dienst op dien spoorweg, voor het Nederlandsch gedeelte tijdelijk gewijzigd. Alle treinen zijn dus een uur vervroegd en vertrekken aldus: Richting Ter NeuzenMechelen. Vertrek van Ter Neuzen 5.30 8.25 4.30 Vertrek van Sluiskil 5.38 8.47 4.39 Vertrek van Axel 5.47 9.14 4.48 Vertrek van Kijkuit 5.54 9.29 4.56 Vertrek van Hulst 6.03 10.05 5.10 Vertrek van Clinge 6.50 10.55 6.03 Richting MechelenTer Neuzen. Vertrek van Clinge 7.48 1.50 7.41 Vertrek van Hulst 7.20 2.00 7.13 Vertrek van Kijkuit 7.27 2.11 7.20 Vertrek van Axel 7.34 2.31 7.27 Vertrek van Sluiskil 7.42 2.47 7.35 Aankomst te Ter Neuzen 7.50 3.00 7.44 PERSONEEL GEMEENTE-SECRETARIE. Door burgemeester en wethouders dezer gemeente is benoemd tot klerk 2e klasse, ter gemeente-secretarie, de heer J. J. van der Graaf, ambtenaar ter secretarie te St. Philipsland. DE KERMIS. De kermis was j.l. Woensdag ook druk bezocht door buitenmenschen en er heerschte op het kermisterrein bij de draai- De boomgaard zelf was aan 3 kan*en omringd door hooge muren, glad gepleis- terd, zonder een gaatje er in, groot genoeg om een muis, laat staan een mensch door j te laten. Geen mogelijkheid ook om er overheen j te klimmen, anders dan met behulp van een i ladder en die was er niet; trouwens al was er ook een ladder geweest, zou hij er toch j geen tijd voor gehad hebben en, zoo al, zou hij aan den anderen kant zeker zijn opge- vangen door de beide agenten, die daar op schildwacht stonden. Hij kon dus vluchten noch zich verbergen, want al klom hij ook in 'n boom of verstopte zich in de struiken of het onkruid, de^agen- ten zouden den boomgaard wel zoo secuur doorzoeken, dat zij hem ten slotte wel vin- den moesten. Midden in den boomgaard was een regenput. Bij dien put viel Lesage neer, moede- loos, geen middel meer ziende, om zijn vijanden te ontkomen en zonder kracht meer om daartoe nog pogingen aan te wenden, omdat hij van te voren wist, dat die hopeloos zouden zijn. Daar kwamen de beide politiemannen den tuin van de herberg binnen en deed te stem van Moulin hem eensklaps opspringen. Zijn moedeloosheid verdween als door een tooverslag, de lust, om tot het einde toe te worstelen, keerde met verdubbelde kracht terug. In een snel en vlammend visioen vertoon- de zich het afgrijselijke tooneel voor zijn geestesoog: Het hof van gezworenen. Een menigte, toegesneld om een bloedig schouwspel bij te wonen. De guillotine. Een hoofd, dat met een stroom van bloed in de mand rolde. Zijn hoofd! Hij greep dat hoofd, dat bleeke, sidderen- de hoofd, met beide handen vast als om het te beschermen en hij mompelde: Ik had mij toch zoo stellig voorgenomen om nooitSoufflard heeft mij in het ver- derf gestort. Maar dat verderf moest hij nog trachten te ontkomen en daartoe was geen minuut, geen seconde te verliezen; hij moest een nieuwe schuilplaats zoeken en hij zou hem ook wel vinden. En, alsof er plotseling een straal licht in zijn hersens kwam, vond hij er ook een: De put. Breed als een kelder was die put, de ronde wand bedekt met een salpeterachti- gen uitslag, groen en glibberig. zijn. Dat naroepen was zoo lastig, zoo vervelend, zoo vermoeiend en zoo genant. Maar de Heiland zelf begon zijn hulp te weigeren. Hij zei het ronduit: Hij beperkte zijn arbeidsveld en Hij zag grenzen. Het is ons bij deze aanhaling om niet om het vervolg van deze mooie en bekende ge- j schiedenis te doen, wij bedoelden alleen j maar een teekenende en treffende illustratie te geven van wat anderen aldus hebben uitgedrukt: In de beperking toont zich de j meester. Ook tegen deze kwaal moet door ons de strijd worden aangebonden. Zoolang wii nog lijden aan dysopie, o-k al is het maar in lichten graad, zijn wij nog niet gereed. Het is reeds 'n heerlijk en 'n heel ding, als van ons eens geen ander euvel kan worden genoemd dan dit, dat wij niet gemakkelijk neen kunnen zeggen, en velen onzer bren- gen het misschien ooit zoo ver, maar ook: al mogen niet velen onzer het zoo ver brengen, toch moet ook tegen dysopie de strijd worden aangebonden. De dominee van Chaeronea verhaalt ons, dat Brutus van knapen, die nooit neen durf- den zeggen, het ergste wou gelooven. En elders beweert hij, hoe men dan „leent aan wien men niet vertrouwt, en borg spreekt voor wien men dat eigenlijk niet wil". Het gaat dus ik leg daar nog eens alien na- druk op het gaat dus niet slechts om het neen-zeggen bij verzoekingen, het gaat ook en vooral om het neen-zeggen bij dingen, waar, op zich-zelf-genomen, geen kwaad in steekt. Laat de (tamelijk weinig eervolle) naam van ,,goedzak" ons dan in vredesnaam maar ontgaan, ons oefenend in het neen- zeggen, ook bij gematigd onverschillige gevallen, zullen wij straks sterker staan als zwaarder verzoeking tot ons komt. Dus niet applaudiseeren als het gepraes- teerde geen lof verdient (ook al is er een uitbundige toejuiching) -j-, dit en de vol gende voorbeelden zijn weer van Plutar chus bij tijden kortaf weigeren, hem die ons om geld of om een borgstelling vraagt; en dan ook zelf eens 'n weigering kunnen verdragen. Diogenes liep in den Ceramicus rond met een uitgestoken hand langs de standbeelden en antwoordde den menschen, die hem vroegen wat dat nu weer beteekende: „Wel, ik oefen mij in het verdragen van weigeringen". Geen dokter dus halen, dien wij liever niet bij ons zien, maar dien wij alleen nemen, omdat wij hem omderwille van die-of-die niet durven pas- seeren, niet winkelen of 'n pak laten aan- meten bij iemand, omdat wij aan een van zijn nabestaanden verplichting meenen te hebben of te zullen krijgen, van derge- lijke klandizie heeft men bijna nooit plezier of voordeel -, niet onze kinderen naar 'n school sturen, die wij weten, dat niet de beste is, maar waar wij ze om 'n bijreden toch niet durven afhouden. „Zelfs" hier is de meergenoemde dominee van 1900 jaar geleden weer aan '.t woord „geen bar- bier of waschman nemen uit verlegenheid, en er als een goed logement is, geen intrek nemen in een minder, omdat de hotelier ons zoo vaak heeft gegroet". Dysopie, die ons misschien eerst met alle menschen en partijen goede maatjes deed worden, heeft juist tengevolge, dat wij later door niemand meer echt worden vertrouwd. Daarom te meer dient deze ziekte door ons, en nu speciaal bij onszelven, te worden bestreden. Laten wij elkander er meer dan vroeger op wijzen, als ons leven misschien ondermijnd wordt door deze te vreezen ziekte. De man, die zei, dat alle bewoners van Azie slaven waren van een meester, omdat zij de eene lettergreep „neen" niet kunnen uitspreken, zei geen aardigheid, maar sprak integendeel de waarheid. Is het echter met deze slavernij in Europa en bij ons thuis en in ons hart beter gesteld? VERKIEZING TWEEDE KAMER. In de Woensdag gehouden zitting van het Centraal Stembureau voor verkiezing Lesage keek er in. Hij zag niets: het was een afgrond van duisternis, waaruit een kille, gronderige lucht opsteeg. Op den put waren 2 staande balken ge plaatst met een dwarsbalk er bovenop, waaraan een katrol hing met een touw en haak, terwijl in het gras, bij den put, een emmer lag. Hij maakte den emmer vast aan den haak en wilde afdalen, toen een plotselinge schrik hen overviel en hij ontzet terugdeinsde. Daar zag hij 2 enorme spinnen, pikzwart, met lange, ruige pooten en ronde buiken, langzaam tegen den groenachtigen put- wand opklimmen. Van een spin had hij een onoverwinne- lijken afkeer. Soufflard, die zich er op beroemde, dat hij niets vreesde, in dit noch in een volgend leven, had hem meermalen om die zwakheid uitgelaehen, maar Lesage had zelfs geen moeite gedaan, om haar te overwinnen, om dat hij toch wel wist, dat het nutteloos zou zijn. Evenwel, hij zou die afzichtelijke beesten gemakkelijk kunnen vermijden en daarom nam hij eindelijk een besluit. Langzaam liet hij zich afdalen, staande I in den emmer, terwijl hij met beide handen stevig het touw vasthield om zijn evenwicht j te bewaren. Reeds was hij eenige meters diep in den put afgedaald toen een vreeselijke gedachte zijn brein doorschoot. Hoe sterk hij ook was, hij zou niet lang zoo kunnen blijven hangen, met zijn geheele gewicht enkel aan zijn polsen. Bovendien, als de agenten in de boom gaard kwamen zouden zij zeker ook den put zien en opmerken, dat het touw daarin strak gespannen was, hetgeen hun zijn schuilplaats zou verraden, zoodat zij het touw slechts behoefden op te trekken, om hem te grijpen. Een wanhopige toestand. En geen middel om daar uit te geraken! Trok hij zich weer op, dan leverde hij zich over. Bleef hij hangen, dan zou zijn kracht uitgeput raken en hij op den bodem van den put vallen, wie weet hoe diep en waar mis schien nog water stond, waarin hij zou verdrinken. Moeilijke keus! Terwijl hij daarover nadacht, beseffende de noodzakelijkheid een spoedig besluit te nemen en daar toch niet toe kunnend over- gaan, zag hij in zijn nabijheid iets, dat uit den wand van den put stak. Zijn oogen waren eenigszins aan de duisternis gewend geraakt en hij zag nu, j dat het vooruitstekende voorwerp een lange, I smalle steen was. Dat gaf hem weer eenige hoop. Hij mat den steen met zijn blik. Deze kon ongeveer een kwart meter uit den putwand steken. Toen was zijn besluit genomen. Door den emmer, waarin hij stond te laten schommelen, kon hij den steen grijpen. Langzaam en met de uiterste voorzichtig- heid, keerde hij zich op den steen, en zat daar nu als een ruiter, met den rug tegen den putwand. Toen hij eenmaal zat, liet hij den emmer los, waarbij hij oppassen moest zich niet te verroeren, want de steen bood maar ter nauwernood plaats voor hem dan om te zit- ten. Als hij slechts een paar duim afgleed, zou hij in de diepte zijn gevallen. „Laat hen nu den emmer maar optrek- ken", mompelde hij, „ik heb niets meer te vreezen." Een andere gedachte, die plotseling in hem rees, deed hem echter sidderen. Hoe zou hij er weer uitkomen? De emmer was wel 2 meter beneden hem gezakt en al was 't maar een kwart meter geweest, dan had hij hem nog niet kunnen grijpen. Een angst, zooals hij tot dusverre nog niet gekend had, greep hem aan in dezen donkeren put, waarvan de diepte hem on- peilbaar toescheen. De geringste beweging zou hem in die diepte kunnen doen neerstorten. (Wordt verolgd.) TER NEUZENSCHE CO U RANT

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1921 | | pagina 1