ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
Levert de fijnste soorten HONINGKOEK.
No 7201 Vrijdag 23 September 1921. S9e Jaar gang.
Dysopie.
STRIJD TE3SN MISUAAD.
Stoom-, Koek- Seschuitfabri ek
„ST. AMTOIfiiE"
Opslagplaats Yoor Ter Neuzen en OmstrekenFirma Wed. A. H. DONZE
FEXIILLETON.
BINNENLAND.
Men schrikke vooral niet te zeer van de~
zen zonderlingen titel, en denke nog minder
aan een druk- of beter gezegd aan een
zet- of schrijffout. (Drukfouten zijn er trou-
wens haast niet). Men noemt ze wel zoo en
wijt vaak de malste vergissingen aan den
drukker, terwijl bijna zonder uitzondering
de fout niet ligt bij den drukker, doch bij
den zetter, en die kan het heel vaak ook
weer niet helpen, aangezien hij uit alle mo-
gelijke of onmogelijke handen wijs moet
worden en trouwens een groot stuk verant-
wootQ»iijkheid weer kan werpen op zijn
corrector). Maar hier is dan geen zet- noch
schrijffout in het spel. Het moet er heusch
zoo staan: d-y-s-o-p-i-e. Hoe we aan dien
vreemden naam voor die nog wonderlijker
en geheimzinniger ziekte komen, willen wij
straks eerlijk opbiechten. Dit weten onze
lezers nu echter reeds aanstonds: Het is
een ziekte, een geheimzinnige, maar ook een
veelvuldig voorkomende kwaal. Er zijn heel
wat menschen, die er aan lijden, heel hun
leven zelfs, en dat zijn de minst gewilde of
minst „getapte" menschen ook nog bij
lange na niet. Ook dit mag tot sommiger
geruststelling nog worden toegegeven: Er
zijn heel wat erger ziekten, ook kwaadaar-
diger, en in haar verschijning en optreden
in elk geval in 't oog loopender, maar ook
en juist daarom feller bestreden, sterker
gehaat en meer geschuwd. Deze ziekte komt
bovendien eigenlijk pas ter sprake, als alle
andere mogelijke kwalen zoo niet averwon-
nen, dan toch opgespoord, geconstateerd en
bekampt zijn. En er zijn dan ook niet weinig
menschen, die voorloopig naar dit euvel
nog niet behoeven te gaan zoeken; zij heb-
ben met hun andere zielsziekten (want
dysopie is een zielsziekte) de handen vol
voorloopig, nog zoo vol zelfs, dat zij aan
het opsporen en bestrijden van dit kwaaa
en van deze kwaal nog lang niet toe zijn.
Nu zonder raadsels! Plutarchus, „de
dominee van Chaeronea", zooals Professor
Hartman, de pas afgetreden Leidsche hoog-
leeraar in zijn heerlijk boek „De Avondzon
des Heidendoms" hem noemt, heeft onder
al de zedekundige voordrachten of preeken
en preekjes die hij ons heeft nagelaten, er
ook een gewijd aan de bestrijding van het
euvel der dysopie. Babbelzucht en nieuws-
gierigheid en allerlei andere zielsziekten en
karakterfouten bestreed hij, maar daarover
kon Plutarchus tenslotte toch niet zoo heel
veel nieuws zeggen. Er is echter een andere
kwaal, even algemeen als de reeds genoemde
twee, „maar, terwijl zij voor den lijder veel
gevaarlijker is, wordt ze niet zoo door
iedereen opgemerkt; zij zit dieper en geldt
in den regel niet eens voor een zielsziekte.
die bestreden moet worden, daar meestal
alleen de lijder zelf er last van heeft en er
anderen niet mee benadeelt, althans niet
onmiddellijk. Toch is er geen" wij halen
aan uit Prof. Hartman's boek (I 306, 307)
„die in haar gevolgen grooter onheil
aanricht. Ik bedoel die kwaal, die in de
Latijnsche vertaling van Plutarchus' hier-
over handelend boekje als valsche schaamte
wordt aangeduid. Maar die vertaling is on-
juist, althans zeer onvolledig; het Neder-
landsche woord „menschenvrees" geeft veel
beter het wezen der zaak te kennen, want
het is de zwakheid van hem of haar, die
niet „neen" durft zeggen; maar hetGrieksch
heeft er een prachtig woord voor: dysopie,
„zwakke blik" is daar de letterlijke verta
ling van, en dat woord stelt ons den lijder
in levenden lijve voor den geest, want dat
hij, het betere wetend, het slechte doet,
daarvan is het „niet neen durven zeggen"
niet de oorzaak, neen, ook dat is het ge-
volg; oorzaak is die zwakheid, die zich
allereerst daarin openbaart, dat zij verhin-
dert de oogen vrij op te slaan en de men
schen aan te zien".
Het is al weer vrij wat jaren geleden, dat
schrijver dezes aanhoudend werd gebom-
bardeerd met grootere en kleinere bro-
churetjes en allerlei ander drukwerk, ge-
zonden door eene inrichting, die zich noem-
de „Instituut voor Zelfontwikkeling". Of
deze zaak nog bestaat is ons onbekend; zij
zal ongetwijfeld in onze dagen van leeg-
looperij en lanterfanterij goede diensten kun-
nen doen, maar wij krijgen die projectielen
niet meer in onze brievenbus en zijn daar
niet rouwig om. Maar een ding is ons uit de
vragen, die den geadresseerden ter zeifont- 1
dekkende beantwoording werden voorge- j
legd, nog altijd bijgebleven. Er werd (als
ik mij wel herinner) naar allerlei gei'nfor-
meerd: er werd gevraagd naar het al of
niet voorkomen van driftbuien en onlust-
gevoelens, er werd onderzocht naar des be-
troffenen memorie, er werd zelfs zeer deei-
nemend geinformeerd naar uw „mentali-
teit" (om dat modewoord nu ook maar
eens te gebruiken), maar dan kwam onder j
No. 5 of 6 ook deze eigenaardige en prik-
kelende vraag: „kunf gij gemakkelijk neen- i
zeggen?" en wij weten wel stellig en
vast: Hier vielen velen door de mand. Zeker, i
er waren wel vragen bij, die men niet zoo j
licht openhartig zou beantwoorden, ant-
woorden zouden er gegeven moeten wor-
den, met welker eerlijke en volledige invul-
ling men zichzelf min of meer zou dupeeren,
maar waarom zou men dat maar niet er-
kennen en grif toegeven: Neen, zeker, ge
makkelijk neen-zeggen, wie onzer kan dat?
En zie, dat is nu juist dysopie. Dat in-
stituut, met zijn hooge staf van consult-
gevers en commissarissen, die bij 't eerste
gezicht den indruk maakten van zoo te zijn
weggeloopen van een reclameplaat voor een
of andere spaarkas, wisten het misschien,
nog niet, dat zij een werkelijk bestaande
ziekte te pakken hadden; maar wat was
dat goed gezien en zelf-ontdekkend ge
vraagd: kunt gij gemakkelijk neen-zeggen?
Zelf-ontwikkeling mag een modezaakje
wezen en niet altijd direct te vertrouwen
zijn, zelfontdekking is alleszins aanbeve-
lenswaardig, en wil er van zelfontwikkeling
iets terecht komen, dan zullen wij zeker
alien met zelfontdekking moeten beginnen.
Toch is er een zwakheid (ik zeg met op-
zet niet: fout, of nog erger zonde), is er
een zwakheid, vergefelijk als deze? Plutar
chus wil zelfs niet van een eigenlijk-gezegd
kwaad gesproken zien, doch alleen van een
oorzaak van kwaad en dus van een kwaal.
Wat is deze kwaal moeielijk te bestrijden!
Met het onkruid wordt zoo licht ook de
goede tarwe uitgetrokken, of om een
beeld van Plutarchus te gebruiken: men
heeft hier een huis af te breken, belendend
aan den tempel, en daarbij past groote om-
zichtigheid. Mij viel dezer dagen op in de
levensbeschrijving van een waarlijk groot
man, dat er van hem werd gezegd: kwaad
was er niet van hem te benoemen, tenzij
misschien dit eene: dat hij niet gemakkelijk
neen kon zeggen.
En nu weet ik wel zeker: Ook hij of zij.
die dit stuk leest, maakt, of op zijn gun-
stigst: maakte zich maar al te vaak schul-
dig aan dit kwaad. Diep, heel diep, is het
reeds ingevreten bij de meesten van ons;
wij nemen maar op ons, wij weigeren niet
licht steun of adhaesie, wij beloven voor-
spraak of „een goed woordje" ook aan en
voor hen, met wie wij toch eigenlijk niet
goed voor den dag kunnen komen, en die
wij, terwijl wij hen aanbevelen voor eens
anders dienst, zelf in onzen dienst voor
geen geld zouden willen hebben (zelfs a!
zou men er ons nog wat bij toe willen ge-
ven). Wij durven voor een of andere in-
vitatie niet bedanken, teekenen maar wfeer
op een lijst voor dit of voor dat, terwijl
haast vaststaat, dat wij, en dat nog met
tegenzin, niet langer dan 'n jaar contribuant
zullen blijven, wij teekenen in op een werk,
dat ons door 'n lastig colporteur wordt aan-
geboden, worden lid van een vereeniging,
die in een bepaalde en nog wel dringende
behoefte zegt te zullen en kunnen voorzien;
kortom: het zijn alles op-zich-zelf-genomen
nog geen verkeerde dingen, waartoe wij ons
leenen, maar wij behoorden het toch niet te
doen. Wij doen het echter alleen, j a, waar
om? omdat wij den moed missen neen te
zeggen. Van Jezus wordt verhaald, dat Hij
eens over de grenzen van Kanaan 'n keer
werd aangeroepen door een vrouw, die Zijn
hulp noodig had. Jezus' jongeren waren
aanstonds bereid te helpen, niet gedreven
door mededoogen, maar alleen om er af te
R B C L A JS/L .EL
JOH. w. d. SAKDE-w. d. H E IJ 8 E N.
Grossiers en Winkeliers schrijft ons nog heden en wij maken U bemonsterde offerte.
Aanbevolen merken;
Gouden Helm - De Paul - Ideaal - Reclame Candij - Reclame Ontbijt.
van leden vcor de Tweede Kamer is in de
vacature van den heer J. B. L. C. C. baron
de Wijkerslooth de Weerdesteijn benoemd
verklaard tot lid van de Tweede Kamer de
heer L. F. J. M. baron van Voorst tot
Voorst te Twello (gem. Voorst.)
EEN VERBL1JDEND TEEKEN.
De begroeting van de Koningin, bjj haar
bezoek aan Zeeuwsch-Vlaanderen, door den
gouverneur van (Belgisch) Oost-Vlaanderen
namens der Koning der Belgen, is een ver-
blijdend teeken, aldus sebrijft de ,/Haagsche
Couraot".
Na de onaangename wrijving tusschen
beide landen in verband met Belgische heb-
zucht ten opzichte van ons land (en ons
water), wjjst alles nu op een opklaring van
de atmosfeer. Belgische kranten sloegen
al een minder vjjandigen toon aan onze
Minister Van Karnebeek had in Zwitser-
land een vriendschappelijk onderhand met
zjjn Belgischen collega Jaspar, waarover
beiden zeer tevreden waren Belgie steunde
de candidatnur-Van Karnebeek voor bet
voorzitterschap van de Volkenbondsver-
gadering. En nu laat de Belgische koning
onze vorstin officieel begroeten in
Zeeuwsch-Vlaanderen, het niet zoolang ge
leden nog ons betwiste gebied Wij kunnen
daarin niets anders zien dan een onuitge-
sproken maar hoffeljjke erkenning, dat onze
vorstin zich daar op haar eigen, door Bel
gie niet betwist, grondgebied bevindt.
Uit dit alles blijkt wel duidelijk, dat
Belgie zpn politiek jegens ons gansch anders
heeft georienteerd en van snoode plannen
heeft afgezien. Het zal nu zeker ook niet
zoo heel lang meer duren of de tusschen
beide landen hangende kwesties zullen op
vriendschappelpke wijze geregeld worden.
Voor beide landen, maar voor Belgie zelf
zeker niet het minst, is het zeer te hopen.
Ons dunktBelgie is nu op een beteren
weg geraakt dan den vroegeren, waarlangs
het niets te bereiken had. Men zal er ook
wel niet blind geweest zjjn voor het feit,
dat de candidatuur-Van Karnebeek in Geneve
van Engelschen kant gesteld werd, en voor
de attentie, die Engeland jegens ons land
bewees, door twee eskaders op bezoek te
zenden Men zal in Belgie wel begrepen
hebben, dat het voor dat land niet ver-
standig is, enkel en alleen op Frankrpk te
steunen.
DAT LOOPT DE SPUIGATEN UIT.
Eenigen tjjd geleden zoo lezen wjj in
den Controleur loopende langs een on
zer havens, waar men bezig was aan de
uitvoering van een belangrpke herstelling
die m.i. geheel overbodig was, daar de
haven, die ik zeer goed ken. zich in uit-
muntenden staat van onderhoud bevond,
sprak ik den opzichter van 's Rgks Wa-
terstaat (tegenwoordig heeten de heeren
technisch ambtenaar), die met het toezicht
op het werk was belast, gaf ik hem mjjn
verwondenng over deze geldvermorsing te
kennen en vroeg ik hem of dit werk nu
zoo absoluut noodzakelijk was.
Welneen, gaf de man mij ten ant-
woord, maar ziet ge, op de jaarljjksche
begrooting wordt voor het onderhoud van
de haven een vast bedrag geplaatst, en die
som moet jaarljjksch worden verwerkt, noo
dig of niet. Want, blijven we te Ver be-
neden de uitgetrokken som, dan kan op de
volgende Staatsbegrootirg niet wederom
een zoo hoog bedrag worden gevraagd en
heeft de Regeericg, wanceer later een be-
langrjjke herstelling noodig wordt, maar
moeite om in de Tweede Kamer een ver-
hoogden post erdoor te krjjgen. En zoo ge-
beurt het door het geheele land. Onze su-
perieuren zien 't liefst dat we de voor on
ze afdeeling bestemde sommen jaarlijks
geheel verwerken.
TER NEUZEN, 23 Sept. 1921.
KONINKLIJKE ONDERSCHEIDING.
H. M. de Koningin heeft Baron De Kerck-
hove te Denterghem, gouverneur van Bel-
gisch Oost-Vlaanderen, die Vrijdag te Ter
Neuzen H. M. de Koningin namens den
Koning van Belgie heeft begroet, het groot-
officierskruis in de Oranje Nassau-orde
verleend.
DENKT OM DE KLOK.
Ter voorkoming van vergissingen of mis
schien teleurstellingen, herinneren wij onzen
lezers, dat op Zondag 25 dezer de zomer-
tijd eindigt in den nacht van Zondag op
Maandag de officieele klokken te drie uur
een uur worden achteruitgezet of stilgehou-
den.
SPOORWEG MECHELEN-TER NEUZEN.
Daar de zomertijd in Belgie langer duurt
en de dienst op den spoorweg Mechelen—
Ter Neuzen daarnaar is geregeld, wordt,
te beginnen met Maandag 26 September
a.s. de dienst op dien spoorweg, voor het
Nederlandsch gedeelte tijdelijk gewijzigd.
Alle treinen zijn dus een uur vervroegd en
vertrekken aldus:
Richting Ter NeuzenMechelen.
Vertrek van Ter Neuzen 5.30 8.25 4.30
Vertrek van Sluiskil 5.38 8.47 4.39
Vertrek van Axel 5.47 9.14 4.48
Vertrek van Kijkuit 5.54 9.29 4.56
Vertrek van Hulst 6.03 10.05 5.10
Vertrek van Clinge 6.50 10.55 6.03
Richting MechelenTer Neuzen.
Vertrek van Clinge 7.48 1.50 7.41
Vertrek van Hulst 7.20 2.00 7.13
Vertrek van Kijkuit 7.27 2.11 7.20
Vertrek van Axel 7.34 2.31 7.27
Vertrek van Sluiskil 7.42 2.47 7.35
Aankomst te Ter Neuzen 7.50 3.00 7.44
PERSONEEL GEMEENTE-SECRETARIE.
Door burgemeester en wethouders dezer
gemeente is benoemd tot klerk 2e klasse,
ter gemeente-secretarie, de heer J. J. van
der Graaf, ambtenaar ter secretarie te St.
Philipsland.
DE KERMIS.
De kermis was j.l. Woensdag ook druk
bezocht door buitenmenschen en er
heerschte op het kermisterrein bij de draai-
De boomgaard zelf was aan 3 kan*en
omringd door hooge muren, glad gepleis-
terd, zonder een gaatje er in, groot genoeg
om een muis, laat staan een mensch door j
te laten.
Geen mogelijkheid ook om er overheen j
te klimmen, anders dan met behulp van een i
ladder en die was er niet; trouwens al was
er ook een ladder geweest, zou hij er toch j
geen tijd voor gehad hebben en, zoo al, zou
hij aan den anderen kant zeker zijn opge-
vangen door de beide agenten, die daar op
schildwacht stonden.
Hij kon dus vluchten noch zich verbergen,
want al klom hij ook in 'n boom of verstopte
zich in de struiken of het onkruid, de^agen-
ten zouden den boomgaard wel zoo secuur
doorzoeken, dat zij hem ten slotte wel vin-
den moesten.
Midden in den boomgaard was een
regenput.
Bij dien put viel Lesage neer, moede-
loos, geen middel meer ziende, om
zijn vijanden te ontkomen en zonder
kracht meer om daartoe nog pogingen aan
te wenden, omdat hij van te voren wist, dat
die hopeloos zouden zijn.
Daar kwamen de beide politiemannen den
tuin van de herberg binnen en deed te stem
van Moulin hem eensklaps opspringen.
Zijn moedeloosheid verdween als door
een tooverslag, de lust, om tot het einde toe
te worstelen, keerde met verdubbelde kracht
terug.
In een snel en vlammend visioen vertoon-
de zich het afgrijselijke tooneel voor zijn
geestesoog:
Het hof van gezworenen.
Een menigte, toegesneld om een bloedig
schouwspel bij te wonen.
De guillotine.
Een hoofd, dat met een stroom van bloed
in de mand rolde.
Zijn hoofd!
Hij greep dat hoofd, dat bleeke, sidderen-
de hoofd, met beide handen vast als om het
te beschermen en hij mompelde:
Ik had mij toch zoo stellig voorgenomen
om nooitSoufflard heeft mij in het ver-
derf gestort.
Maar dat verderf moest hij nog trachten
te ontkomen en daartoe was geen minuut,
geen seconde te verliezen; hij moest een
nieuwe schuilplaats zoeken en hij zou hem
ook wel vinden.
En, alsof er plotseling een straal licht in
zijn hersens kwam, vond hij er ook een:
De put.
Breed als een kelder was die put, de
ronde wand bedekt met een salpeterachti-
gen uitslag, groen en glibberig.
zijn. Dat naroepen was zoo lastig, zoo
vervelend, zoo vermoeiend en zoo genant.
Maar de Heiland zelf begon zijn hulp te
weigeren. Hij zei het ronduit: Hij beperkte
zijn arbeidsveld en Hij zag grenzen.
Het is ons bij deze aanhaling om niet om
het vervolg van deze mooie en bekende ge- j
schiedenis te doen, wij bedoelden alleen j
maar een teekenende en treffende illustratie
te geven van wat anderen aldus hebben
uitgedrukt: In de beperking toont zich de j
meester.
Ook tegen deze kwaal moet door ons de
strijd worden aangebonden. Zoolang wii
nog lijden aan dysopie, o-k al is het maar
in lichten graad, zijn wij nog niet gereed.
Het is reeds 'n heerlijk en 'n heel ding, als
van ons eens geen ander euvel kan worden
genoemd dan dit, dat wij niet gemakkelijk
neen kunnen zeggen, en velen onzer bren-
gen het misschien ooit zoo ver, maar ook:
al mogen niet velen onzer het zoo ver
brengen, toch moet ook tegen dysopie de
strijd worden aangebonden.
De dominee van Chaeronea verhaalt ons,
dat Brutus van knapen, die nooit neen durf-
den zeggen, het ergste wou gelooven. En
elders beweert hij, hoe men dan „leent aan
wien men niet vertrouwt, en borg spreekt
voor wien men dat eigenlijk niet wil". Het
gaat dus ik leg daar nog eens alien na-
druk op het gaat dus niet slechts om het
neen-zeggen bij verzoekingen, het gaat ook
en vooral om het neen-zeggen bij dingen,
waar, op zich-zelf-genomen, geen kwaad
in steekt. Laat de (tamelijk weinig eervolle)
naam van ,,goedzak" ons dan in vredesnaam
maar ontgaan, ons oefenend in het neen-
zeggen, ook bij gematigd onverschillige
gevallen, zullen wij straks sterker staan als
zwaarder verzoeking tot ons komt.
Dus niet applaudiseeren als het gepraes-
teerde geen lof verdient (ook al is er een
uitbundige toejuiching) -j-, dit en de vol
gende voorbeelden zijn weer van Plutar
chus bij tijden kortaf weigeren, hem die
ons om geld of om een borgstelling
vraagt; en dan ook zelf eens 'n weigering
kunnen verdragen. Diogenes liep in den
Ceramicus rond met een uitgestoken hand
langs de standbeelden en antwoordde den
menschen, die hem vroegen wat dat nu
weer beteekende: „Wel, ik oefen mij in het
verdragen van weigeringen". Geen dokter
dus halen, dien wij liever niet bij ons zien,
maar dien wij alleen nemen, omdat wij hem
omderwille van die-of-die niet durven pas-
seeren, niet winkelen of 'n pak laten aan-
meten bij iemand, omdat wij aan een van
zijn nabestaanden verplichting meenen te
hebben of te zullen krijgen, van derge-
lijke klandizie heeft men bijna nooit plezier
of voordeel -, niet onze kinderen naar 'n
school sturen, die wij weten, dat niet de
beste is, maar waar wij ze om 'n bijreden
toch niet durven afhouden. „Zelfs" hier is
de meergenoemde dominee van 1900 jaar
geleden weer aan '.t woord „geen bar-
bier of waschman nemen uit verlegenheid,
en er als een goed logement is, geen intrek
nemen in een minder, omdat de hotelier
ons zoo vaak heeft gegroet".
Dysopie, die ons misschien eerst met alle
menschen en partijen goede maatjes deed
worden, heeft juist tengevolge, dat wij later
door niemand meer echt worden vertrouwd.
Daarom te meer dient deze ziekte door ons,
en nu speciaal bij onszelven, te worden
bestreden. Laten wij elkander er meer dan
vroeger op wijzen, als ons leven misschien
ondermijnd wordt door deze te vreezen
ziekte.
De man, die zei, dat alle bewoners van
Azie slaven waren van een meester, omdat
zij de eene lettergreep „neen" niet kunnen
uitspreken, zei geen aardigheid, maar sprak
integendeel de waarheid. Is het echter met
deze slavernij in Europa en bij ons thuis
en in ons hart beter gesteld?
VERKIEZING TWEEDE KAMER.
In de Woensdag gehouden zitting van
het Centraal Stembureau voor verkiezing
Lesage keek er in.
Hij zag niets: het was een afgrond van
duisternis, waaruit een kille, gronderige
lucht opsteeg.
Op den put waren 2 staande balken ge
plaatst met een dwarsbalk er bovenop,
waaraan een katrol hing met een touw en
haak, terwijl in het gras, bij den put, een
emmer lag.
Hij maakte den emmer vast aan den haak
en wilde afdalen, toen een plotselinge schrik
hen overviel en hij ontzet terugdeinsde.
Daar zag hij 2 enorme spinnen, pikzwart,
met lange, ruige pooten en ronde buiken,
langzaam tegen den groenachtigen put-
wand opklimmen.
Van een spin had hij een onoverwinne-
lijken afkeer.
Soufflard, die zich er op beroemde, dat
hij niets vreesde, in dit noch in een volgend
leven, had hem meermalen om die zwakheid
uitgelaehen, maar Lesage had zelfs geen
moeite gedaan, om haar te overwinnen, om
dat hij toch wel wist, dat het nutteloos zou
zijn.
Evenwel, hij zou die afzichtelijke beesten
gemakkelijk kunnen vermijden en daarom
nam hij eindelijk een besluit.
Langzaam liet hij zich afdalen, staande
I in den emmer, terwijl hij met beide handen
stevig het touw vasthield om zijn evenwicht
j te bewaren.
Reeds was hij eenige meters diep in den
put afgedaald toen een vreeselijke gedachte
zijn brein doorschoot.
Hoe sterk hij ook was, hij zou niet lang
zoo kunnen blijven hangen, met zijn geheele
gewicht enkel aan zijn polsen.
Bovendien, als de agenten in de boom
gaard kwamen zouden zij zeker ook den
put zien en opmerken, dat het touw daarin
strak gespannen was, hetgeen hun zijn
schuilplaats zou verraden, zoodat zij het
touw slechts behoefden op te trekken, om
hem te grijpen.
Een wanhopige toestand.
En geen middel om daar uit te geraken!
Trok hij zich weer op, dan leverde hij
zich over.
Bleef hij hangen, dan zou zijn kracht
uitgeput raken en hij op den bodem van den
put vallen, wie weet hoe diep en waar mis
schien nog water stond, waarin hij zou
verdrinken.
Moeilijke keus!
Terwijl hij daarover nadacht, beseffende
de noodzakelijkheid een spoedig besluit te
nemen en daar toch niet toe kunnend over-
gaan, zag hij in zijn nabijheid iets, dat uit
den wand van den put stak.
Zijn oogen waren eenigszins aan de
duisternis gewend geraakt en hij zag nu,
j dat het vooruitstekende voorwerp een lange,
I smalle steen was.
Dat gaf hem weer eenige hoop.
Hij mat den steen met zijn blik.
Deze kon ongeveer een kwart meter uit
den putwand steken.
Toen was zijn besluit genomen.
Door den emmer, waarin hij stond te
laten schommelen, kon hij den steen grijpen.
Langzaam en met de uiterste voorzichtig-
heid, keerde hij zich op den steen, en zat
daar nu als een ruiter, met den rug tegen
den putwand.
Toen hij eenmaal zat, liet hij den emmer
los, waarbij hij oppassen moest zich niet te
verroeren, want de steen bood maar ter
nauwernood plaats voor hem dan om te zit-
ten.
Als hij slechts een paar duim afgleed,
zou hij in de diepte zijn gevallen.
„Laat hen nu den emmer maar optrek-
ken", mompelde hij, „ik heb niets meer te
vreezen."
Een andere gedachte, die plotseling in
hem rees, deed hem echter sidderen.
Hoe zou hij er weer uitkomen?
De emmer was wel 2 meter beneden hem
gezakt en al was 't maar een kwart meter
geweest, dan had hij hem nog niet kunnen
grijpen.
Een angst, zooals hij tot dusverre nog
niet gekend had, greep hem aan in dezen
donkeren put, waarvan de diepte hem on-
peilbaar toescheen.
De geringste beweging zou hem in die
diepte kunnen doen neerstorten.
(Wordt verolgd.)
TER NEUZENSCHE CO U RANT