ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
No. 7189.
Vrijdag 26 Augustus 1921.
69e Jaargaag.
Bekendmaking.
Vondels jefta.
«LAKD.
EBRSTE IBIj-A-JD-
De Burgemeester van TER NEUZEN. maakt be-
kend, dat alle rnannelijke jeugdige personen en
vrouwen in deze gemeente, die zich aan een genees-
kundig onderzoek willen onderwerpen, teneinde bij
eventueele goedkeuring het a. s. seizoen in hand-
vlasserijen werkzaam te zijn, zieh op de gemeente-
secretarie knnnen aanmelden tot uiterlijk 10 Sep
tember 1921.
Ter Neuzen, den 25 Augustus 1921.
De Burgemeester voorr.oemd,
J. HUIZINGA.
Het was lang niet onaardig en evenmin
erg onwaarschijnlijk, wat de Haagsche Post
een poosje geleden verhaalde. Er was een
schcolopziener, die, na een bezoek op een
dorpsschool, bij den burgemeester dier ge
meente kwam, en toen o.m. verhaalde, dat
„meester" aan een van de leerlingen de
vraag had gesteld: wie den Lucifer had ge
maakt, op welke vraag de leuke jongen ten
antwoord had gegeven: „Dat weet 'k niet,
maar ik niet, meester!" „Zoo'n oolijkerd",
gaf de burgervader ten antwoord, „want hij
had het natuurlijk wel gedaan!"
Een paar uur later zit onze schoolopzie-
ner in den trein in een coupe met een lid
van Gedeputeerde Staten. Hij is nog vol
van zijn ervaring ten gemeentehuize opge-
daan, en vertelt dus die Lucifer-historie ge-
trouwelijk over. En wat kreeg hij ten ant
woord? Onze Gedeputeerde merkte op:
„Die burgemeester was dus blijkbaar ook
niet muzikaal!"
Door dit vrij sterke staaltje, waarvan
de historiciteit natuurlijk voor rekening blijft
van de Haagsche Post, wordt op rake wijze
aangetoond en gekarakteriseerd de groote
onkunde van ons heele Nederlandsche volk
in al zijn geledingen op het punt van de
werken van onzen grootsten dichter.
Beets heeft indertijd, toen men in de zes-
tiger jaren ernstig begon te denken over en
te ijveren voor de oprichting van een stand-
beeld voor Vondel, volkomen terecht gezegd,
dat de behandeling en vereering van Vondel
leek op wat aan den „onbekenden God" der
Atheners volgens Paulus te beurt viel, dien
zij, naar het getuigenis van dien apostel,
,.niet kennende, dienden."
Vondels Jefta wie kent dat stuk? Toch
zijn er in de laatste jaren uitnemende en
goedkoope uitgaven van verschenen. Wij
wijzen in 't bijzonder op de bekende uitgave
in de Wereldbibliotheek, en met niet min
der ingenomenheid op een uitgave van het
stuk in de ..Bibliotheek van Nederlandsche
Letterkunde", waarin de 4de druk van dit
treurspel is bewerkt door J. Koopmans.
Het verhaal van Jefta mogen wij waar-
schijnlijk bij de meeste lezers van dit artikel
bekend veronderstellen, althans dat gedeelte
van zijn geschiedenis waarover het thans in
hoofdzaak gaat, en dat men in zijn bijbel
kan nalezen in Richteren XI 2940.
Het blijft een moeilijke geschiedenis, en
de eenigszins vage termen, waarmede ook in
den bijbel de hier verhaalde gebeurtenissen
worden aangeduid, wekken den schijn van
met opzet te zijn gekozen. Jefta heeft be-
loofd: Mag hij als overwinnaar terugkeeren
uit den krijg, zoo zal wat uit de deur van
zijn huis hem tegemoet komt „des Heeren
zijn"; en hij zal dat offeren ten brandoffer.
Komt hij dan later triomfeerend terug,
zie, staat er, zoo ging zijn dochter uit, hem
tegemoet, met trommelen en reien." Zijn
eenig kind. En dan begrijpen wij de ontzet-
ting van den vader. Hij erkent het tegenover
haar onmiddellijk. „Ik heb" en letten wij
nu op de vaagheid der hier gekozen uitdruk-
king „mijnen mond opengedaan tot den
Heere, en ik zal niet kunnen teruggaan". j
Maar dan is zijn dochter aanstonds volko-
men bereid. Alleen vraagt zij een uitstel van
twee maanden om haren maagdom te mogen
gaan beweenen op de bergen met haar ge-
zellinnen. En dan later, zoo heet het I
w6er zoo vaag „volbrengt" Jefta „aan
haar zijn gelofte".
Wij gaven de geschiedenis hier nu maar
zeer vluchtig. Vondel heeft er 'n compleet
en lang niet kort treurspel van gemaakt. Het
heeft heel wat tijds geduurd, eer hij de stof j
aandurfde, al leek zij hem van den aanvang
af voor een treurspel uitermate geschikt.
Maar hij „zat" met enkele moeilijkheden.
Wij noemen die niet alle, maar vermelden
er slechts twee: Voor Vondel gold als wet:
de wet van eenheid van tijd, plaats en han-
deling. Alles, wat vertoond werd, moest
binncn den tijd van een dag, tusschen den
dageraad en zonsondergang plaats grijpen.
Wilde Vondel dus de thuiskomst van Jefta
na zijn overwinning op zijn vijanden ten
tooneele vertoonen, dan moest alles wat
twee maanden later geschied was, blijven
rusten; en ook omgekeerd: liet hij opvoeren
wat net die maanden van uitstel de personen
bewoog en bezighield, dan moest het aller-
indrukwekkendste blijven rusten: Jefta's
triumfeerende thuiskomst, terwijl hij dan de
vreeselijke ontdekking doet, hoe roekeloos
zijn gelofte is geweest. Maar Vondel koos
het laatste. Hij laat Ifis, zooals hij in na-
volging van en met zinspeling op den naam
Iphigenia, Jefta's dochter doopte, nu uit de
bergen terugkeeren, terwijl haar vader dan
weer een overwinning heeft bevochten, en
nu op eigen onwillige volksgenooten.
En een tweede moeilijkheid was deze-
•Mocht en kon Vondel wel volhouden, dat
Jefta werkelijk dit offer had gebracht, en
dus den schijn wekken, alsof deze ric'hter
daarmede een Gode welgevallige daad had
verricht? Vondel voelde zich gebonden aan
het bijbelverhaal, dat geen andere uitleg-
ging mogelijk scheen te maken noch toe te
laten. En toch moest er iets op worden ge-
vonden. Dan liet hij Jefta, op voetspoor van
eenige meerendeels Katholieke schrijvers,
als Serarius e.a., zeer kort nadat hij het offer
gebracht had de zaak moest immers bin-
nen 14, 15 uur haar beslag krijgen! tot
berouw komen; berouw vooral hierover, dat
hij zich om de adviezen van de wetgeleerde
en den hofmeester niet had bekommerd en
tot den aartspriester zijn toevlucht niet had
genomen. Zoo redde Vondel den schijn voor
Jefta, in schijn ook de eer van zijn held,
maar het blijft voor ons de vraag, of op
deze wijze het verhaal en de strekking van
het bijbelverhaal niet werden bedorven.
Een ding heeft deze tamelijk tendentieuze
toevoeging van Vondel wel ten gevolge ge-
had; hij heeft op deze wijze zelf bewerkt,
dat sommigen uit zijn niet gering aantal
verklaarders in het Jeftastuk een bizondere
strekking zijn gaan onderstellen: alsof
Vondel in Jefta den Protestant zou hebben
geteekend, die in zijn eigen gekozen weg en
dus in eigenwilligheid zich strafbaar had
gemaakt tegenover God, om dan later te
doen zien, hoe Jefta na bewustwording van
zijn eigen letterknechterij vol berouw tot ge-
hoorzaamheid aan den aartspriester (Paus)
terugkeerde.
Het zal wel niet kunnen worden ontkend,
dat Vondel, die bij het afleveren van dit
treurspel (1659) zijn overgang tot de Room-
sche kerk reeds jaren en jaren achter den
rug had, natuurlijk ook op sommige punten
zijn godsdienstige gevoelens moest doen
uitkomen, maar wij meenen (met J. Koop
mans), dat van een bepaalde strekking in
bovengemelden zin, in de „Jefta" geen
sprake is.
Nu het stuk zelf.
En geven wij dan slechts iets over drie
hoofdpersonen.
De meest tragische persoon is Filopaie,
Jefta's vrouw, die, ofschoon soms iets ver-
moedend, heel lang van alles wat dreigt,
onkundig wordt gelaten. Zij meent juist
haar leed te boven te zijn gekomen; hoor
maar, hoe zij zegt:
'k Heb jaren lang geworsteld en gestreen
met rampen; nooit waakle eerie bni alleen
mij over't hoofd, of d'andere stond er neffens;
maar nu, God lof! komt mijn geluk al teffens
[m'ij thuis.
Zeker, ook zij zou God wel iets willen
wijden, maar zij is heel wat bezadigder en
voorzichtiger dan haar echtgenoot. En vree-
selijk barst haar verdriet en haar toorn
straks los over Jefta, als zij verneemt, hoe
groot leed hij door zijn roekeloosheid over
zich en zijn huis gebracht heeft.
De mooiste figuur uit het stuk is (even-
eens zonder twijfel)de dochter, Ifis. Zij
is een bekooriijke, aanfrekkelijke maagd,
„men ziet om 't Hof de jonge heeren dra-
ven", maar te meer treft haar voile overge-
gevenheid. Ook haar uitstelvragen is geen
bewijs van zwakheid, veeleer van ingehou-
den kracht. Zij wil wel weten, wat haar te
wachten staat, en zij wenscht haar levenS-
offer, in al zijn diepte te peilen. Zij is
Vondel smeedt voor haar dat mooie, alles-
zeggende woordje zij is „offerreede".
bereid ten offer. Zij, die mooie bloem zal
worden afgesneden, de hofmeester, die haar
„onbewuste" moeder eenigszins zoekt voor
te bereiden, zegt zoo schoon:
Maar zaagt ge nooit des morgens bloemen
[staan,
en vondt ze voor den avondstond vergaan,
van brand gezengd, van hagelsteen geslagen,
of afgemaaid? Wat kan een bloem verdragen,
een buie ter genade in open lucht!
In bruidstooi gaat zij ten doode en niet,
zooals men wellicht zou vermoeden, in
rouwgewaad;
in bruidsgewaad, als eene die haar trouw
en blijde hand den bruidegom zal schenken.
En zij is bereid, hoor haar zelf zingen:
Een schoone dood wordt minnelijk gekust,
voor haren mond, en rozenroode kaken;
ik voel mijn geest naar zulk een afscheid
■n [blaken.
Een ander sterve en kwijne op 'tmuffe bed,
van schreienden en huilenden bezet,
en.teer schoon uit op hongerige koortsen;
mij lust het, op het lieht van offertoortsen,
op blijden galm van vedel en schalmei.
gelijk een bruid bekransd, van rei bij rei
bestuwd, niet zwak, maar moediger en stouter
mijn groene jeugd der Godheid, op het outer
op t'offeren. Ai, vader, treur niet meer;
uw dochter schijnt geschapen tot deze eer,
die weinigen ter wereld mag gebeuren.
Haar sterven wonen wij niet bij. Maar het
is ongetwijfeld in voile overeenstemming
geweest met deze hare betuigingen nog ge-
durende haar leven gedaan.
En dan Jefta. Hij zegt het ons duidelijk:
dit had hij zeker niet bedoeld. Maar wel
was het zijn bedoeling: Gode het beste, het
allerbeste, aan te bieden uit dank voor den
hem geschonken zegen. Hij laat zich door
niemand terughouden, hoe veel er ook met
hem wordt geredeneerd en met klem van
redenen betoogd. O, kon hij zichzelf maar
oberen. of mocht hij maar gehoor geven aan
de middelen, hem zoo dringend aanbevolen.
Maar Jefta voelt zich in zijn geweten ge
bonden, en zegt:
mijn heilige eed is mij een wet geworden.
Zijn droefheid uit hij in allerlei roerende
versregels, misschien wel het treffendst als
het klinkt:
Ter wereld leeft geen droever man en vader.
lei ouw gaat nu in arbeid. Hoe deez' nader
aan t baren is, hoe mij de last meer smart
en met dien last ontzinkt me zin en hart.
Een ander meldt zijn rouw, mag zich
[verluchten,
maar ik ontzag en vreesd' een zucht te zuchten
en kropte mijn verdriet in, nacht en dag.
A lj moeten ook nog melding maken van
zijn aanspraak aan zijn dochter, zijn af-
1 scheid aan haar:
Gij gaat dan heen, naar vader Abraham,
en Jozef, en Manasse, vaders stam.
De wereld zjjt gij moedig doorgestreden,
uw vader blijft in tranen hier beneden,
dus kinderloos, en zonder erfgenaam.
Nu kan noch staat, zeeghaftigheid, noch faam,
noch heerschappij hem troosten en genoegen.
De landman hoopt, na zweet en lastig ploegen,
en zaaien, op den zegenrijken oogst,
die hem in't eind met aren kroont en troost;
en ik. helaas zie hier, na d'oorlogsvlagen,
mijn korenbloem gezengd, en neergeslagen,
mijn hvvlijkshoop en vi --ugd teleurgesteld.
Wij zeiden het reeas: Vondels „oplos-
sing" van het Jefta-probleem voldoet ons
niet. Wij zwijgen dus nu ook maar over den
afloop van het stuk, en gaven ook met op
zet geen citaten uit het vijfde bedrijf, al
vindt men ook daar verscheiden overschoone
regels.
De hoofdles van de Jefta is en blijft en
volgens het bijbelverhaal en volgens Vondels
bewerking: de noodzakelijkheid van het of
fer. Hier hebben wij, zij het dan in dichter-
lijk kleed en op allerlei wijze als verhuld,
de groote en zwaartste levenles: Er moet
worden geofferd. En niet het minste, maar
veeleer het beste. Zulke „offerreede" men-
schen hebben wij noodig, ook en vooral in
dezen tiid en op alle gebied.
Het is deze les. die Jefta en Ifis ons leeren.
Ifis vooral. Vondel heeft het zoo schoon ge
zegd in zijn zang, waarmede wij ons artikel
besluiten:
Wie gerust en stil
zich kan overgeven
aan een adders wil,
zonder wederstreven,
in gelatenheid
tegen eigen oordeel,
dat hiertegen pleit,
af staan van ziin voordeel,
heeft een sterker macht
onder zich gebracht
dan die heiren overwint,-
of het woest geweld
van een boschreus velt,
of een leeuw, die 't al verslindt.
Keur en zinlijkheden
net den voet te treden,
God ten prijs, tot 's naasten baat,
is een strijd gestreden
hooger dan de rede(n),
en 't verstand der wijzen gaat.
DE RE1S VAN DE KONINQIN EN DE
PRINSES.
Om halft acht VCoensdagmorgen reeds
meerde de Merope, waarmede de Konihgfn
en de Prinses ue reis naar Noo.rwegen
hebben gedaan, aan de Levantkade te Am
sterdam. Ter ontvangst waren daar aan-
wezig de heeren Paul den Tex, J. van
Hasselt en S. M. D.j Valstar, leden van
de directie der Kon. Ned. Stoombootmaat-
schappij.
Alvorens het schip te verlaten, waarop
zij drie vacantieweken heeft doorgebracht,
deed Hare Majesteit de bemanning op het
voordek aantreden, en dankte Zij alien
persoonlijk voor hun aandeel in het welsla-
gen van de reis. Medegedeeld werd, dat
aan verschillende hootden van dienst Ko-
nmklijke onderscheidingen zijn toegekend.
Kapitein ten KLooster is benoemd' tot rid-
der le klasse in de huisorde van Oranje;
de le machinist E. Huntling, tot ridder
2e klasse in die orde en verderjzijn onder
scheidingen uitgereikt aan den hofmeester,
J. Thijssen, en den bootsman G. Molenaan
Tegen negen uur verheten de Konmgin
en de Prinses met hun reisgenooten de
Merope, om per auto naar Het Loo te
vertrekken.
Naar wij" vernamen, is het weer de
eerste veertien dagen tamelijk buii'g ge
weest; de laatste week was het echter
heel moof.
De reis heeft zich met noordelijker uit-
gestrekt dan Drontheim. Van het oorspron-
kelijke plan om tot den Noordpoolcirkel
door te gaan (Noordkaap) is atgezien.
Het volgend traject is gemaakt: 3 Aug.
vertrek van Amsterdam; 3 Aug. aankomst
te Skudesnes, de eerste Noorsche haven;
bezoek aan Kobbevick, waar de Konigin
o.a. de oudste kerk van Noorwegen be-
zichtigde en waar de loods aan
boord kwam, die gedurende de
geheele reis door de Noordsche wa-
teren dienst zou doen. De nacht
werd doorgebracht in de haven van Hau-
gesund, zooals 's nachts altijd een ha
ven werd opgezocht; 6 Aug. Mosterha-
ven, 67 Aug. Vik, 8 Aug. Bergen, waar
een tweede loods aan boord kwam. Dag
en nacht was er, met het oog op het
moeilijke vaarwater, een loods op de brug,
89 Aug. Balhoknen, van waaruit het
eerste tochtje in de fjorden werd gemaakt,
9 Aug. Gudvanger, 9—10 Aug. terug naar
Balholmen, 10 Aug. Mundal, 11 Aug. Ska-
vmgen en Loen, 11—12 Aug. Moldo,
13—15 Aug. Drontheim, 15—16 Aug.
Christiansund; 16 Aug. Molde, 16
—17 Aug. Aandaemes, 17 tot 18
Aug. Oie, van waar de Komngin met
haar reisgezelschap over land naar Helle-
sylt ging; 18—19 Aug. Maraak, waar de
beroemde Geiranger-fjord bezocht werd,
20 Aug. Moldo en Lervik.
Zondagnacht is de Merope naar Ne-
derland vertrokken.
De Koningin en de. Prinses hebben van
de reis veel genoten. Herhaaldelijk heeft
de Komngin verklaard, dat Zij" bijzonder
voldaan was. Zoowel Hare Majesteit als
de Prinses zagen er bij aankomst hier ge-
bruind en opgewekt uit.
De Koningin heeft zich gedurende de
reis veel bezig gehouden met teekenen en
schilderen. De mooiste punten van de
Noorsche fjordenkust heeft Zij in beeld
gebracht.
1 De motorboot heeft goede diensten ge-
j daan voor het rondvaren in de fjorden,
j en ook hebben de Koningin en de Prin
ses verscheidene tochtjes aan land ge
daan, per auto, maar ooM in de typische
Noorsche karretjes, de kariofs.
NEDERLAND—BELGIE.
Belgische territoriale eischen te Versailles.
Charles Terlinden, hoogleeraar aan de
universiteit te Leuven, die op de vredes-
conterentie van Versailles secretariS was
van den heer Van den Heuvel, een der
Belgische gedelegeerden, schrijft in de
„Revue Generale" een artikel, waarin hij
uiteenzet, hoe het lot van Bel'gie en de
andere landen „met beperkte belangen'
geregeld word door de groote mogendhe-
den, dikwijls buiten deze landen om.
Omtrent Belgie's territoriale eischen
schrijft hij:
„De vijt groote mogendheden waren al
leen vertegenwoordigd in de commissies
belast met de bestudeering der territoriale
kwesties. Zoo werden de eischen van Bel-
gie besproken zonder tusschenkomst der
Belgische gedelegeerden door een speci-
ale commissie, waarin de Japansche gede-
delegeerden met de EngelsdftS en; Amerf-
kaansche een meerderheid vormden tegen
de Fransche en Italiaansche, die in principe
gunstig gestemd waren voor de Belgische
eischen. Verdiende Japan een dergelijke
gewichtige positie? Japan was de bond-
genoot van Engeland; zijn gedelegeerden
stemden altijd met de Engelsche gedele
geerden en het rijk van de Riijzende Zon,
dat in den oorlog slechts voordeel had ge-
vonden, speelde ter conterentie een ge-
wichtiger rol dan de kleine geruineerde
landen.
Eenmaal, 12 Februari 1919, werden de
Belgische gedelegeerden als solhcitanten
of arme tamilieleden door den oppersten
raad ontvangen. Zij hadden drie uren, om
hun eischen uiteen te zettien en te vragen
de verbetering van Belgie's grenzen, opdat
het nog beter dan in 1914 zijn roi van vre-
desbewaarder in Europa zou kunnen ver-
vullen.
Drie uren, om te betrachten„ de onwe-
wetendheid van Wilson op te helderen en
de slechte stemmingen van Lllpyd George
te overwinnen. Ziedaar wat de heer Tar-
dieu in zijn boek durft te noemen: „Ioyaal
hooren in elke kwestie van alle geinteres-
seerden, zoo dikwijls zij daartoe den
wensch te kennen gaven".
Na het onderhoud van 12 Februari wer
den alle discussies over de Belgische
eischen in het duister voortgezet.
Het was door een brief, welke aan het
hote' Lotti werd afgegeven en verkeerd ge-
adresseerd was, dat de Belgische delegate
kennis kreeg van den absolu en tegenstand
der Engelsche adminiraliteit nog onder
den indruk van de verschrikking der on-
derzeeers tegen elke; verandering van
souvereiniteit over den linker Scheltfe-
oever. Evenzoo kwam men door indiscre-
ties te weten, dat Lloyd George en-Wilson
zich vierkant verzetten tegen afstand van
grondgebied door Duitschland aan Neder-
land, als de compensatie voor de kantons,
welke Nederland aan Belgie zou terug-
geven. De eerste proet van de bladen van
het vredesverdag bevatte nog een artikel
bepalende den afstand van een deef van
GeIder,|maarj;dit.fvCors e J erdj oor[ ejtus-
schenkomst Van Wilson gesenrapt, toen
het comite van reactie, waarin Belgie niet
vertegenwoordigd was, de proeven corri-
geerde."
W at ons in deze beschouwing het meesi
interresseert, merkt de M. Crt op, is het
verbluftende gemak, waarmee hierin on-
omwonden wordt erkend dat door Belgie
'n deel van Nederland werd opgevorderd
zonder dat de schrijver ook maar het min
ste beset toont te hebben van de, onrecht-
matigheid van zoo'n aanspraak op 't eigen-
dom van een ander. Zelfs i u nog heeft hij
voor hen, die zoo'n eisch met vvilden
steunen, slechts kwaljficaties over van
onwetendheid en slechte stemmingen.
TWINTIG MILLIOEN VERLOREX (J,j
STEENKOOLDISTRIBUTIE.
Zooals men weet stelde de Duitsehe re-
geering m 1916 als voorwaarde voor het
leveren van kolen, de beschikbaarstelling
van een crediet van 30 millioen gulden.
Deze eisch werd door Nederland nood-
gedwongen ingewilligd. De fasten van het
crediet werden gelegd op de groot-ver(-
bruikers, gemeenten en industrieen. De
ze grootverbruikers betaalden per ton ko
len boven den prijs een vast bedrag als
bijdrage in het Duitsch crediet, onder de
nadrukkelijke voorwaarde, dat zij hei geld
terug zouden krijgen, zoodra Duitschfand
het crediet afloste. Feifelijk kreeg iedcre
groot-verbruiker van kolen dus een zeker
recht op de Duitsehe regeering en 5Ileen
om financieele techmsche redenen werd
de geheele financiering van dit crediet op-
gedragen aan het Central Verrekenkantaor
voor Brandstoffen.
Duitschland betaalde het crediet pr-c;es
op tijd terug. De gemeenten en industnen
verheugden er zich reeds in nu ook< resti-
tutie van hun aandeel te krijgen. En inder-
daad betaalde het Centraal] Verrekenkan-
toor voor Brandstoffen in den loop van
1920 ongeveer een derde gedeelte,, zijnde
rond 10 millioen gulden aan de rechtheb-
benden uit.
De verdere twintig milliceo ueten op zich
wachten, in een tijd, dat zoowei de ge
meenten als de industrieen het geld slech-
ter dan ooit konden missen. Op het con-
gres van het Verbond van Fabrikantenver-
eenigingen werd gevraagd, waarom de uit-
I betahng jp zich deed wachten. De heer
i Waller, veorzitter van het Centfr. Verre-
kenkantoor, antwoordde, dat er besprekin-
I kingen over moesten gevoerd worden met
de regeering, docht dat hij zeer spoedig af-
kelmg verwachtte. Het geld kwam nietL
Een Kamerlid stelde vragen. De regeering
antwoordde vaag. Het geld bleef uit.
Terwijl honderden industneel'en week
aan week, vechtend tegen de malaise, strij-
den tegen de banken, die met den dag
„moeilijker" worden, zich uitsljoven om
hun bedrijven gaande te houden, wordt
hun een millioen bedrag onthouden, dat zij
leenden en dat reeds meer dan een jaar
geleden werd terugbetaald.
Waarom geschiedt dit, vragen de ge-
kwelde industrieeten en niet minder de
zwaarbelaste gemeentebesturen zich at,
Wij kunnen "het antweftru op cfeze vraag
geven. Door cfe cfaTing der fcofenpnj'zen
in net najaar van r920'heeft tie Rijkskofen-
cfisfribufie een verues van vere miTIibenen
geleden. Dit Rijkskantoor zag zich voorts
gedwongen, aan een tweetal Hollandsche
firma's met welke zij contracten had af-
gesloten voor de levering van Amerikaan-
sche kolen, een schadefoosstelling van
millioenen guldens uit te betalen voor het
gedeeltelijk annuleeren dezer contracten.
Deze beide posten, wraabij nog eenige
„kleinigheden" kwamen, deden de kolen-
distributie eindigen met een verlies van
dik twintig millioen.
Dit verlies moet de Staat de Nederland
sche bevolking dragen. Minister Van IJs-
selsteijn heett echter het) denkbeeld ge-
kregen, dit verlies grootendeels te dekken
door het bovenvermelde „restitut)ie-tonds"
te onteigenen, en het geld at te nemen
van de gemeenten en de industrieelen,
wier eigendom dit is.
Zou een regeering mogen doen, wat
particulieren in aanraking met de justi-
tie zou brengen? Voelt minister v. IJssel-
steijn niet, hoe gevaarlijk zijn optreden is
voor de Nederlandsche industrie, die mo-
menteel voor verreweg het grootste deel
noodlijdend is?
Het wachten moe, heeft het gemeentebe-
stuur van Den Haag thans besloten, den
rechter uitspraak te laten doen. De residen
ce heeft, voor haar bedrijven, recht op
pl.m. t 530j000 uit den „steenkolenpot".
B. en W. stellen thans' den Raad voor,
te procedeeren tegen het Centraal Verre-
kenkantoor voor Brandstoffen, tot terug-
gave van dit bedrag.
Een goede daad, doch het proces kan
heel lang duren. Zoo lang, dat vele be
drijven er niet op wachten kunnen.
Heeft, zoo vraagt de Telegraat, de
Volksvertegenwoordiging in Nederland nu
niet zooveef l'nvloed, dat zij den koppigen
minister kan dwingen, zonder een eveh
duur als omvangrijk proces, mede te wer
ken, dat het geld wordt uitlbetaald aan
wie het toekomt?
Volgens de Msb. is de zaak met zoo
eenvoudig als wordt voorgesteld. Het gaat
nl. om de uitlegging van bepahngen in
een schrittelijke overkomst, waarop de Mi
nister van Landbouw zijn aanspraken
op het „restitujjie-tonds" baseert.
Nu van alle kanten op de Rijksgelden
bezuinigd moet worden zou de Regeering
zich met kunnen verantwoord achten, wan-
neer zij zich met nauwkeurig rekenschap
gat van aanspraken, welke het Rijk op
het „Residentie-tonds" kan doen gelden.
Deze aanspraken kunnen misschien be-
twist worden, maar dan is het gewenscht
dat een bevoegde macht uitspraak doet.
De gemeente Den Haag schijnt: een rech
telijke uitspraak te willen; een scheidsge-
recht van bevoegde personen zou in deze
kwestie ook de oplossing kunnen brengen,
zooals reeds vaker in geschiljlen omtrent
crisis aangelegenheden is geschied.
OPGRAVINGEN BIJ NIJMEGEN.
De opgravingen te Nijmegen op het
Nopsche veld en den Hunnerberg door den
directeur van het Rijks Museum van Oud-
heden, dr. J. H. Holwerda te Leiden, van-
wege de Nederlandsche Antropologische
Vereeniging ondernomen, zijn met de af-
geloopen campagne van dezen zomer tot
een einde gebracht, zegt de; „N. R. Ct."
In de eerste plaats werd een vrij volled g
beeld verkregen van den Batavenburcht
met zijn kolossale muren en zeer eigenaar-
dig primitieven aanleg van hutten en hui-
zen.
Het centrum van dezen geheelen aanleg
en rondbouw van ongeveer twinbg meter
doorsnede werd dezen zomer blootgelegd
met daaromheen gegroepeerd een groot
aantal vierkante ot ovale huizen. Zeer
karaktenstiek is het gebrek aan regelmaat
in dezen dorpsaanleg, welke een echt pri-
mitiei inheemsch karakter draagt. Van
den bij dezen Burcht gelegen vesting der
Romeinsche Legio X werd het Oostelijk
front blootgesteld op de plaatis waar men
het tot dusver met vermoedde. De stoitse
Romeinsche gracht teekent hier duidelijk
de begrenzing van de vesting van deze
zijde at. Verder werd in het midden van
de vesting een frontmuur van het practo-
rium over zijn geheele lengte ontgraven.
Hiermede zijn dus de hoofdpunten van
dezen merkwaardigen, ongeveer 320 H.A.
grooten vestfngaanleg vastgesfceld, waar
mede hier in dit moeilijk toegankelijk ter-
rein, Vaarin de Romeinsche resten zoo
zeer weggebroken zijn, het doel volkomen
bereikt is.
De geschiedenis van den Batavenop-
stand, waarin deze in het jaar 70 verwoes-
te burcht een rol heeft gespeeld en waarin
de Romeinsche overwinnaar kort bij dezen