ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. No. 7189. Vrijdag 26 Augustus 1921. 69e Jaargaag. Bekendmaking. Vondels jefta. «LAKD. EBRSTE IBIj-A-JD- De Burgemeester van TER NEUZEN. maakt be- kend, dat alle rnannelijke jeugdige personen en vrouwen in deze gemeente, die zich aan een genees- kundig onderzoek willen onderwerpen, teneinde bij eventueele goedkeuring het a. s. seizoen in hand- vlasserijen werkzaam te zijn, zieh op de gemeente- secretarie knnnen aanmelden tot uiterlijk 10 Sep tember 1921. Ter Neuzen, den 25 Augustus 1921. De Burgemeester voorr.oemd, J. HUIZINGA. Het was lang niet onaardig en evenmin erg onwaarschijnlijk, wat de Haagsche Post een poosje geleden verhaalde. Er was een schcolopziener, die, na een bezoek op een dorpsschool, bij den burgemeester dier ge meente kwam, en toen o.m. verhaalde, dat „meester" aan een van de leerlingen de vraag had gesteld: wie den Lucifer had ge maakt, op welke vraag de leuke jongen ten antwoord had gegeven: „Dat weet 'k niet, maar ik niet, meester!" „Zoo'n oolijkerd", gaf de burgervader ten antwoord, „want hij had het natuurlijk wel gedaan!" Een paar uur later zit onze schoolopzie- ner in den trein in een coupe met een lid van Gedeputeerde Staten. Hij is nog vol van zijn ervaring ten gemeentehuize opge- daan, en vertelt dus die Lucifer-historie ge- trouwelijk over. En wat kreeg hij ten ant woord? Onze Gedeputeerde merkte op: „Die burgemeester was dus blijkbaar ook niet muzikaal!" Door dit vrij sterke staaltje, waarvan de historiciteit natuurlijk voor rekening blijft van de Haagsche Post, wordt op rake wijze aangetoond en gekarakteriseerd de groote onkunde van ons heele Nederlandsche volk in al zijn geledingen op het punt van de werken van onzen grootsten dichter. Beets heeft indertijd, toen men in de zes- tiger jaren ernstig begon te denken over en te ijveren voor de oprichting van een stand- beeld voor Vondel, volkomen terecht gezegd, dat de behandeling en vereering van Vondel leek op wat aan den „onbekenden God" der Atheners volgens Paulus te beurt viel, dien zij, naar het getuigenis van dien apostel, ,.niet kennende, dienden." Vondels Jefta wie kent dat stuk? Toch zijn er in de laatste jaren uitnemende en goedkoope uitgaven van verschenen. Wij wijzen in 't bijzonder op de bekende uitgave in de Wereldbibliotheek, en met niet min der ingenomenheid op een uitgave van het stuk in de ..Bibliotheek van Nederlandsche Letterkunde", waarin de 4de druk van dit treurspel is bewerkt door J. Koopmans. Het verhaal van Jefta mogen wij waar- schijnlijk bij de meeste lezers van dit artikel bekend veronderstellen, althans dat gedeelte van zijn geschiedenis waarover het thans in hoofdzaak gaat, en dat men in zijn bijbel kan nalezen in Richteren XI 2940. Het blijft een moeilijke geschiedenis, en de eenigszins vage termen, waarmede ook in den bijbel de hier verhaalde gebeurtenissen worden aangeduid, wekken den schijn van met opzet te zijn gekozen. Jefta heeft be- loofd: Mag hij als overwinnaar terugkeeren uit den krijg, zoo zal wat uit de deur van zijn huis hem tegemoet komt „des Heeren zijn"; en hij zal dat offeren ten brandoffer. Komt hij dan later triomfeerend terug, zie, staat er, zoo ging zijn dochter uit, hem tegemoet, met trommelen en reien." Zijn eenig kind. En dan begrijpen wij de ontzet- ting van den vader. Hij erkent het tegenover haar onmiddellijk. „Ik heb" en letten wij nu op de vaagheid der hier gekozen uitdruk- king „mijnen mond opengedaan tot den Heere, en ik zal niet kunnen teruggaan". j Maar dan is zijn dochter aanstonds volko- men bereid. Alleen vraagt zij een uitstel van twee maanden om haren maagdom te mogen gaan beweenen op de bergen met haar ge- zellinnen. En dan later, zoo heet het I w6er zoo vaag „volbrengt" Jefta „aan haar zijn gelofte". Wij gaven de geschiedenis hier nu maar zeer vluchtig. Vondel heeft er 'n compleet en lang niet kort treurspel van gemaakt. Het heeft heel wat tijds geduurd, eer hij de stof j aandurfde, al leek zij hem van den aanvang af voor een treurspel uitermate geschikt. Maar hij „zat" met enkele moeilijkheden. Wij noemen die niet alle, maar vermelden er slechts twee: Voor Vondel gold als wet: de wet van eenheid van tijd, plaats en han- deling. Alles, wat vertoond werd, moest binncn den tijd van een dag, tusschen den dageraad en zonsondergang plaats grijpen. Wilde Vondel dus de thuiskomst van Jefta na zijn overwinning op zijn vijanden ten tooneele vertoonen, dan moest alles wat twee maanden later geschied was, blijven rusten; en ook omgekeerd: liet hij opvoeren wat net die maanden van uitstel de personen bewoog en bezighield, dan moest het aller- indrukwekkendste blijven rusten: Jefta's triumfeerende thuiskomst, terwijl hij dan de vreeselijke ontdekking doet, hoe roekeloos zijn gelofte is geweest. Maar Vondel koos het laatste. Hij laat Ifis, zooals hij in na- volging van en met zinspeling op den naam Iphigenia, Jefta's dochter doopte, nu uit de bergen terugkeeren, terwijl haar vader dan weer een overwinning heeft bevochten, en nu op eigen onwillige volksgenooten. En een tweede moeilijkheid was deze- •Mocht en kon Vondel wel volhouden, dat Jefta werkelijk dit offer had gebracht, en dus den schijn wekken, alsof deze ric'hter daarmede een Gode welgevallige daad had verricht? Vondel voelde zich gebonden aan het bijbelverhaal, dat geen andere uitleg- ging mogelijk scheen te maken noch toe te laten. En toch moest er iets op worden ge- vonden. Dan liet hij Jefta, op voetspoor van eenige meerendeels Katholieke schrijvers, als Serarius e.a., zeer kort nadat hij het offer gebracht had de zaak moest immers bin- nen 14, 15 uur haar beslag krijgen! tot berouw komen; berouw vooral hierover, dat hij zich om de adviezen van de wetgeleerde en den hofmeester niet had bekommerd en tot den aartspriester zijn toevlucht niet had genomen. Zoo redde Vondel den schijn voor Jefta, in schijn ook de eer van zijn held, maar het blijft voor ons de vraag, of op deze wijze het verhaal en de strekking van het bijbelverhaal niet werden bedorven. Een ding heeft deze tamelijk tendentieuze toevoeging van Vondel wel ten gevolge ge- had; hij heeft op deze wijze zelf bewerkt, dat sommigen uit zijn niet gering aantal verklaarders in het Jeftastuk een bizondere strekking zijn gaan onderstellen: alsof Vondel in Jefta den Protestant zou hebben geteekend, die in zijn eigen gekozen weg en dus in eigenwilligheid zich strafbaar had gemaakt tegenover God, om dan later te doen zien, hoe Jefta na bewustwording van zijn eigen letterknechterij vol berouw tot ge- hoorzaamheid aan den aartspriester (Paus) terugkeerde. Het zal wel niet kunnen worden ontkend, dat Vondel, die bij het afleveren van dit treurspel (1659) zijn overgang tot de Room- sche kerk reeds jaren en jaren achter den rug had, natuurlijk ook op sommige punten zijn godsdienstige gevoelens moest doen uitkomen, maar wij meenen (met J. Koop mans), dat van een bepaalde strekking in bovengemelden zin, in de „Jefta" geen sprake is. Nu het stuk zelf. En geven wij dan slechts iets over drie hoofdpersonen. De meest tragische persoon is Filopaie, Jefta's vrouw, die, ofschoon soms iets ver- moedend, heel lang van alles wat dreigt, onkundig wordt gelaten. Zij meent juist haar leed te boven te zijn gekomen; hoor maar, hoe zij zegt: 'k Heb jaren lang geworsteld en gestreen met rampen; nooit waakle eerie bni alleen mij over't hoofd, of d'andere stond er neffens; maar nu, God lof! komt mijn geluk al teffens [m'ij thuis. Zeker, ook zij zou God wel iets willen wijden, maar zij is heel wat bezadigder en voorzichtiger dan haar echtgenoot. En vree- selijk barst haar verdriet en haar toorn straks los over Jefta, als zij verneemt, hoe groot leed hij door zijn roekeloosheid over zich en zijn huis gebracht heeft. De mooiste figuur uit het stuk is (even- eens zonder twijfel)de dochter, Ifis. Zij is een bekooriijke, aanfrekkelijke maagd, „men ziet om 't Hof de jonge heeren dra- ven", maar te meer treft haar voile overge- gevenheid. Ook haar uitstelvragen is geen bewijs van zwakheid, veeleer van ingehou- den kracht. Zij wil wel weten, wat haar te wachten staat, en zij wenscht haar levenS- offer, in al zijn diepte te peilen. Zij is Vondel smeedt voor haar dat mooie, alles- zeggende woordje zij is „offerreede". bereid ten offer. Zij, die mooie bloem zal worden afgesneden, de hofmeester, die haar „onbewuste" moeder eenigszins zoekt voor te bereiden, zegt zoo schoon: Maar zaagt ge nooit des morgens bloemen [staan, en vondt ze voor den avondstond vergaan, van brand gezengd, van hagelsteen geslagen, of afgemaaid? Wat kan een bloem verdragen, een buie ter genade in open lucht! In bruidstooi gaat zij ten doode en niet, zooals men wellicht zou vermoeden, in rouwgewaad; in bruidsgewaad, als eene die haar trouw en blijde hand den bruidegom zal schenken. En zij is bereid, hoor haar zelf zingen: Een schoone dood wordt minnelijk gekust, voor haren mond, en rozenroode kaken; ik voel mijn geest naar zulk een afscheid ■n [blaken. Een ander sterve en kwijne op 'tmuffe bed, van schreienden en huilenden bezet, en.teer schoon uit op hongerige koortsen; mij lust het, op het lieht van offertoortsen, op blijden galm van vedel en schalmei. gelijk een bruid bekransd, van rei bij rei bestuwd, niet zwak, maar moediger en stouter mijn groene jeugd der Godheid, op het outer op t'offeren. Ai, vader, treur niet meer; uw dochter schijnt geschapen tot deze eer, die weinigen ter wereld mag gebeuren. Haar sterven wonen wij niet bij. Maar het is ongetwijfeld in voile overeenstemming geweest met deze hare betuigingen nog ge- durende haar leven gedaan. En dan Jefta. Hij zegt het ons duidelijk: dit had hij zeker niet bedoeld. Maar wel was het zijn bedoeling: Gode het beste, het allerbeste, aan te bieden uit dank voor den hem geschonken zegen. Hij laat zich door niemand terughouden, hoe veel er ook met hem wordt geredeneerd en met klem van redenen betoogd. O, kon hij zichzelf maar oberen. of mocht hij maar gehoor geven aan de middelen, hem zoo dringend aanbevolen. Maar Jefta voelt zich in zijn geweten ge bonden, en zegt: mijn heilige eed is mij een wet geworden. Zijn droefheid uit hij in allerlei roerende versregels, misschien wel het treffendst als het klinkt: Ter wereld leeft geen droever man en vader. lei ouw gaat nu in arbeid. Hoe deez' nader aan t baren is, hoe mij de last meer smart en met dien last ontzinkt me zin en hart. Een ander meldt zijn rouw, mag zich [verluchten, maar ik ontzag en vreesd' een zucht te zuchten en kropte mijn verdriet in, nacht en dag. A lj moeten ook nog melding maken van zijn aanspraak aan zijn dochter, zijn af- 1 scheid aan haar: Gij gaat dan heen, naar vader Abraham, en Jozef, en Manasse, vaders stam. De wereld zjjt gij moedig doorgestreden, uw vader blijft in tranen hier beneden, dus kinderloos, en zonder erfgenaam. Nu kan noch staat, zeeghaftigheid, noch faam, noch heerschappij hem troosten en genoegen. De landman hoopt, na zweet en lastig ploegen, en zaaien, op den zegenrijken oogst, die hem in't eind met aren kroont en troost; en ik. helaas zie hier, na d'oorlogsvlagen, mijn korenbloem gezengd, en neergeslagen, mijn hvvlijkshoop en vi --ugd teleurgesteld. Wij zeiden het reeas: Vondels „oplos- sing" van het Jefta-probleem voldoet ons niet. Wij zwijgen dus nu ook maar over den afloop van het stuk, en gaven ook met op zet geen citaten uit het vijfde bedrijf, al vindt men ook daar verscheiden overschoone regels. De hoofdles van de Jefta is en blijft en volgens het bijbelverhaal en volgens Vondels bewerking: de noodzakelijkheid van het of fer. Hier hebben wij, zij het dan in dichter- lijk kleed en op allerlei wijze als verhuld, de groote en zwaartste levenles: Er moet worden geofferd. En niet het minste, maar veeleer het beste. Zulke „offerreede" men- schen hebben wij noodig, ook en vooral in dezen tiid en op alle gebied. Het is deze les. die Jefta en Ifis ons leeren. Ifis vooral. Vondel heeft het zoo schoon ge zegd in zijn zang, waarmede wij ons artikel besluiten: Wie gerust en stil zich kan overgeven aan een adders wil, zonder wederstreven, in gelatenheid tegen eigen oordeel, dat hiertegen pleit, af staan van ziin voordeel, heeft een sterker macht onder zich gebracht dan die heiren overwint,- of het woest geweld van een boschreus velt, of een leeuw, die 't al verslindt. Keur en zinlijkheden net den voet te treden, God ten prijs, tot 's naasten baat, is een strijd gestreden hooger dan de rede(n), en 't verstand der wijzen gaat. DE RE1S VAN DE KONINQIN EN DE PRINSES. Om halft acht VCoensdagmorgen reeds meerde de Merope, waarmede de Konihgfn en de Prinses ue reis naar Noo.rwegen hebben gedaan, aan de Levantkade te Am sterdam. Ter ontvangst waren daar aan- wezig de heeren Paul den Tex, J. van Hasselt en S. M. D.j Valstar, leden van de directie der Kon. Ned. Stoombootmaat- schappij. Alvorens het schip te verlaten, waarop zij drie vacantieweken heeft doorgebracht, deed Hare Majesteit de bemanning op het voordek aantreden, en dankte Zij alien persoonlijk voor hun aandeel in het welsla- gen van de reis. Medegedeeld werd, dat aan verschillende hootden van dienst Ko- nmklijke onderscheidingen zijn toegekend. Kapitein ten KLooster is benoemd' tot rid- der le klasse in de huisorde van Oranje; de le machinist E. Huntling, tot ridder 2e klasse in die orde en verderjzijn onder scheidingen uitgereikt aan den hofmeester, J. Thijssen, en den bootsman G. Molenaan Tegen negen uur verheten de Konmgin en de Prinses met hun reisgenooten de Merope, om per auto naar Het Loo te vertrekken. Naar wij" vernamen, is het weer de eerste veertien dagen tamelijk buii'g ge weest; de laatste week was het echter heel moof. De reis heeft zich met noordelijker uit- gestrekt dan Drontheim. Van het oorspron- kelijke plan om tot den Noordpoolcirkel door te gaan (Noordkaap) is atgezien. Het volgend traject is gemaakt: 3 Aug. vertrek van Amsterdam; 3 Aug. aankomst te Skudesnes, de eerste Noorsche haven; bezoek aan Kobbevick, waar de Konigin o.a. de oudste kerk van Noorwegen be- zichtigde en waar de loods aan boord kwam, die gedurende de geheele reis door de Noordsche wa- teren dienst zou doen. De nacht werd doorgebracht in de haven van Hau- gesund, zooals 's nachts altijd een ha ven werd opgezocht; 6 Aug. Mosterha- ven, 67 Aug. Vik, 8 Aug. Bergen, waar een tweede loods aan boord kwam. Dag en nacht was er, met het oog op het moeilijke vaarwater, een loods op de brug, 89 Aug. Balhoknen, van waaruit het eerste tochtje in de fjorden werd gemaakt, 9 Aug. Gudvanger, 9—10 Aug. terug naar Balholmen, 10 Aug. Mundal, 11 Aug. Ska- vmgen en Loen, 11—12 Aug. Moldo, 13—15 Aug. Drontheim, 15—16 Aug. Christiansund; 16 Aug. Molde, 16 —17 Aug. Aandaemes, 17 tot 18 Aug. Oie, van waar de Komngin met haar reisgezelschap over land naar Helle- sylt ging; 18—19 Aug. Maraak, waar de beroemde Geiranger-fjord bezocht werd, 20 Aug. Moldo en Lervik. Zondagnacht is de Merope naar Ne- derland vertrokken. De Koningin en de. Prinses hebben van de reis veel genoten. Herhaaldelijk heeft de Komngin verklaard, dat Zij" bijzonder voldaan was. Zoowel Hare Majesteit als de Prinses zagen er bij aankomst hier ge- bruind en opgewekt uit. De Koningin heeft zich gedurende de reis veel bezig gehouden met teekenen en schilderen. De mooiste punten van de Noorsche fjordenkust heeft Zij in beeld gebracht. 1 De motorboot heeft goede diensten ge- j daan voor het rondvaren in de fjorden, j en ook hebben de Koningin en de Prin ses verscheidene tochtjes aan land ge daan, per auto, maar ooM in de typische Noorsche karretjes, de kariofs. NEDERLAND—BELGIE. Belgische territoriale eischen te Versailles. Charles Terlinden, hoogleeraar aan de universiteit te Leuven, die op de vredes- conterentie van Versailles secretariS was van den heer Van den Heuvel, een der Belgische gedelegeerden, schrijft in de „Revue Generale" een artikel, waarin hij uiteenzet, hoe het lot van Bel'gie en de andere landen „met beperkte belangen' geregeld word door de groote mogendhe- den, dikwijls buiten deze landen om. Omtrent Belgie's territoriale eischen schrijft hij: „De vijt groote mogendheden waren al leen vertegenwoordigd in de commissies belast met de bestudeering der territoriale kwesties. Zoo werden de eischen van Bel- gie besproken zonder tusschenkomst der Belgische gedelegeerden door een speci- ale commissie, waarin de Japansche gede- delegeerden met de EngelsdftS en; Amerf- kaansche een meerderheid vormden tegen de Fransche en Italiaansche, die in principe gunstig gestemd waren voor de Belgische eischen. Verdiende Japan een dergelijke gewichtige positie? Japan was de bond- genoot van Engeland; zijn gedelegeerden stemden altijd met de Engelsche gedele geerden en het rijk van de Riijzende Zon, dat in den oorlog slechts voordeel had ge- vonden, speelde ter conterentie een ge- wichtiger rol dan de kleine geruineerde landen. Eenmaal, 12 Februari 1919, werden de Belgische gedelegeerden als solhcitanten of arme tamilieleden door den oppersten raad ontvangen. Zij hadden drie uren, om hun eischen uiteen te zettien en te vragen de verbetering van Belgie's grenzen, opdat het nog beter dan in 1914 zijn roi van vre- desbewaarder in Europa zou kunnen ver- vullen. Drie uren, om te betrachten„ de onwe- wetendheid van Wilson op te helderen en de slechte stemmingen van Lllpyd George te overwinnen. Ziedaar wat de heer Tar- dieu in zijn boek durft te noemen: „Ioyaal hooren in elke kwestie van alle geinteres- seerden, zoo dikwijls zij daartoe den wensch te kennen gaven". Na het onderhoud van 12 Februari wer den alle discussies over de Belgische eischen in het duister voortgezet. Het was door een brief, welke aan het hote' Lotti werd afgegeven en verkeerd ge- adresseerd was, dat de Belgische delegate kennis kreeg van den absolu en tegenstand der Engelsche adminiraliteit nog onder den indruk van de verschrikking der on- derzeeers tegen elke; verandering van souvereiniteit over den linker Scheltfe- oever. Evenzoo kwam men door indiscre- ties te weten, dat Lloyd George en-Wilson zich vierkant verzetten tegen afstand van grondgebied door Duitschland aan Neder- land, als de compensatie voor de kantons, welke Nederland aan Belgie zou terug- geven. De eerste proet van de bladen van het vredesverdag bevatte nog een artikel bepalende den afstand van een deef van GeIder,|maarj;dit.fvCors e J erdj oor[ ejtus- schenkomst Van Wilson gesenrapt, toen het comite van reactie, waarin Belgie niet vertegenwoordigd was, de proeven corri- geerde." W at ons in deze beschouwing het meesi interresseert, merkt de M. Crt op, is het verbluftende gemak, waarmee hierin on- omwonden wordt erkend dat door Belgie 'n deel van Nederland werd opgevorderd zonder dat de schrijver ook maar het min ste beset toont te hebben van de, onrecht- matigheid van zoo'n aanspraak op 't eigen- dom van een ander. Zelfs i u nog heeft hij voor hen, die zoo'n eisch met vvilden steunen, slechts kwaljficaties over van onwetendheid en slechte stemmingen. TWINTIG MILLIOEN VERLOREX (J,j STEENKOOLDISTRIBUTIE. Zooals men weet stelde de Duitsehe re- geering m 1916 als voorwaarde voor het leveren van kolen, de beschikbaarstelling van een crediet van 30 millioen gulden. Deze eisch werd door Nederland nood- gedwongen ingewilligd. De fasten van het crediet werden gelegd op de groot-ver(- bruikers, gemeenten en industrieen. De ze grootverbruikers betaalden per ton ko len boven den prijs een vast bedrag als bijdrage in het Duitsch crediet, onder de nadrukkelijke voorwaarde, dat zij hei geld terug zouden krijgen, zoodra Duitschfand het crediet afloste. Feifelijk kreeg iedcre groot-verbruiker van kolen dus een zeker recht op de Duitsehe regeering en 5Ileen om financieele techmsche redenen werd de geheele financiering van dit crediet op- gedragen aan het Central Verrekenkantaor voor Brandstoffen. Duitschland betaalde het crediet pr-c;es op tijd terug. De gemeenten en industnen verheugden er zich reeds in nu ook< resti- tutie van hun aandeel te krijgen. En inder- daad betaalde het Centraal] Verrekenkan- toor voor Brandstoffen in den loop van 1920 ongeveer een derde gedeelte,, zijnde rond 10 millioen gulden aan de rechtheb- benden uit. De verdere twintig milliceo ueten op zich wachten, in een tijd, dat zoowei de ge meenten als de industrieen het geld slech- ter dan ooit konden missen. Op het con- gres van het Verbond van Fabrikantenver- eenigingen werd gevraagd, waarom de uit- I betahng jp zich deed wachten. De heer i Waller, veorzitter van het Centfr. Verre- kenkantoor, antwoordde, dat er besprekin- I kingen over moesten gevoerd worden met de regeering, docht dat hij zeer spoedig af- kelmg verwachtte. Het geld kwam nietL Een Kamerlid stelde vragen. De regeering antwoordde vaag. Het geld bleef uit. Terwijl honderden industneel'en week aan week, vechtend tegen de malaise, strij- den tegen de banken, die met den dag „moeilijker" worden, zich uitsljoven om hun bedrijven gaande te houden, wordt hun een millioen bedrag onthouden, dat zij leenden en dat reeds meer dan een jaar geleden werd terugbetaald. Waarom geschiedt dit, vragen de ge- kwelde industrieeten en niet minder de zwaarbelaste gemeentebesturen zich at, Wij kunnen "het antweftru op cfeze vraag geven. Door cfe cfaTing der fcofenpnj'zen in net najaar van r920'heeft tie Rijkskofen- cfisfribufie een verues van vere miTIibenen geleden. Dit Rijkskantoor zag zich voorts gedwongen, aan een tweetal Hollandsche firma's met welke zij contracten had af- gesloten voor de levering van Amerikaan- sche kolen, een schadefoosstelling van millioenen guldens uit te betalen voor het gedeeltelijk annuleeren dezer contracten. Deze beide posten, wraabij nog eenige „kleinigheden" kwamen, deden de kolen- distributie eindigen met een verlies van dik twintig millioen. Dit verlies moet de Staat de Nederland sche bevolking dragen. Minister Van IJs- selsteijn heett echter het) denkbeeld ge- kregen, dit verlies grootendeels te dekken door het bovenvermelde „restitut)ie-tonds" te onteigenen, en het geld at te nemen van de gemeenten en de industrieelen, wier eigendom dit is. Zou een regeering mogen doen, wat particulieren in aanraking met de justi- tie zou brengen? Voelt minister v. IJssel- steijn niet, hoe gevaarlijk zijn optreden is voor de Nederlandsche industrie, die mo- menteel voor verreweg het grootste deel noodlijdend is? Het wachten moe, heeft het gemeentebe- stuur van Den Haag thans besloten, den rechter uitspraak te laten doen. De residen ce heeft, voor haar bedrijven, recht op pl.m. t 530j000 uit den „steenkolenpot". B. en W. stellen thans' den Raad voor, te procedeeren tegen het Centraal Verre- kenkantoor voor Brandstoffen, tot terug- gave van dit bedrag. Een goede daad, doch het proces kan heel lang duren. Zoo lang, dat vele be drijven er niet op wachten kunnen. Heeft, zoo vraagt de Telegraat, de Volksvertegenwoordiging in Nederland nu niet zooveef l'nvloed, dat zij den koppigen minister kan dwingen, zonder een eveh duur als omvangrijk proces, mede te wer ken, dat het geld wordt uitlbetaald aan wie het toekomt? Volgens de Msb. is de zaak met zoo eenvoudig als wordt voorgesteld. Het gaat nl. om de uitlegging van bepahngen in een schrittelijke overkomst, waarop de Mi nister van Landbouw zijn aanspraken op het „restitujjie-tonds" baseert. Nu van alle kanten op de Rijksgelden bezuinigd moet worden zou de Regeering zich met kunnen verantwoord achten, wan- neer zij zich met nauwkeurig rekenschap gat van aanspraken, welke het Rijk op het „Residentie-tonds" kan doen gelden. Deze aanspraken kunnen misschien be- twist worden, maar dan is het gewenscht dat een bevoegde macht uitspraak doet. De gemeente Den Haag schijnt: een rech telijke uitspraak te willen; een scheidsge- recht van bevoegde personen zou in deze kwestie ook de oplossing kunnen brengen, zooals reeds vaker in geschiljlen omtrent crisis aangelegenheden is geschied. OPGRAVINGEN BIJ NIJMEGEN. De opgravingen te Nijmegen op het Nopsche veld en den Hunnerberg door den directeur van het Rijks Museum van Oud- heden, dr. J. H. Holwerda te Leiden, van- wege de Nederlandsche Antropologische Vereeniging ondernomen, zijn met de af- geloopen campagne van dezen zomer tot een einde gebracht, zegt de; „N. R. Ct." In de eerste plaats werd een vrij volled g beeld verkregen van den Batavenburcht met zijn kolossale muren en zeer eigenaar- dig primitieven aanleg van hutten en hui- zen. Het centrum van dezen geheelen aanleg en rondbouw van ongeveer twinbg meter doorsnede werd dezen zomer blootgelegd met daaromheen gegroepeerd een groot aantal vierkante ot ovale huizen. Zeer karaktenstiek is het gebrek aan regelmaat in dezen dorpsaanleg, welke een echt pri- mitiei inheemsch karakter draagt. Van den bij dezen Burcht gelegen vesting der Romeinsche Legio X werd het Oostelijk front blootgesteld op de plaatis waar men het tot dusver met vermoedde. De stoitse Romeinsche gracht teekent hier duidelijk de begrenzing van de vesting van deze zijde at. Verder werd in het midden van de vesting een frontmuur van het practo- rium over zijn geheele lengte ontgraven. Hiermede zijn dus de hoofdpunten van dezen merkwaardigen, ongeveer 320 H.A. grooten vestfngaanleg vastgesfceld, waar mede hier in dit moeilijk toegankelijk ter- rein, Vaarin de Romeinsche resten zoo zeer weggebroken zijn, het doel volkomen bereikt is. De geschiedenis van den Batavenop- stand, waarin deze in het jaar 70 verwoes- te burcht een rol heeft gespeeld en waarin de Romeinsche overwinnaar kort bij dezen

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1921 | | pagina 1