ALGEMEEN nieuws- en advertentieblad voor zeeuwsch-vlaanderen. No. 7180 Vrijdag 5 Augustus 1921. Q9e Jaargang. tlit list hoop ilosiden, STEMS TI6II MISBAAD. BEESTB ELAD. FEUILLETON. 6INNENLAN0. B U I T E N L A N D. wsmm in. De langdurige droogteperiode, die vvij thans doorleven, mag voor den stedeling, j die over een waterleiding beschikt, prettlg j zijn, omdat hij geen parapluie behoeft mee J te nemen, als hij gaat wandelen. Hij vindt dezen zomer allicht prachtig, want de wegen zijn niet met slijk bedekt, al zijn soms de j stofwolken hinderlijk. Maar het platteland j ondervindt den last van de droogte in steeds j erger mate. De regenbakken worden uitge- put, de slooten worden droog, het kost hoe langer hoe meer moeite voor het vee water te verschaffen. De hooiopbrengst valt tegen. Vruchtboomen verdorren. Het vee wordt goedkoop maar de melk en de boter duur. Die toestand treft niet alleen ons land. Ook daarbuiten wordt de droogte een ramp. Toch als wij deze op ons platteland geleg- den last vergelijken met wat verhaald wordt in de historie van Achab en Elia, dan is onze droogte nog een kleinigheid in vergelij- king met de driejarige droogte, waardoor Israel werd geteisterd. Hongersnood ont- stond, dorst werd geleden. Eindelijk kwam het zoover, dat zelfs de almachtige koning Achab geen gras meer had voor de paarden op stal. En in twee partijen een onder aan- voering van den koning zelf, een onder die van den hofmeester Obadja, werd er op uit- getrokken het heele land afzoekende, of er nog ergens gras was te vinden. Die droogte is een historisch feit. Want wij treffen haar ook aan in de historie van het naburige Phenicie. Achab was gehuwd met een Phe- nicische prinses Isebel, een dochter van koning Ithobaal. De Grieksche schrijver Menander verhaalt, hoe tijdens diens re- geering een langdurige droogte had ge- heerscht. Telkens opnieuw wordt de wereld geteis terd door groote rampen. In vroeger tijd was dat dikwijls een besmettelijke ziekte, als pest, cholera of pokken, die duizenden slachtoffers maakte. In 1918 hebben wij iets op kleiner schaal gehad met de Spaansche griep, die in de 16e eeuw heette de Engel- sche zweetziekte en toen gerekend werd een licht soort pest te zijn. Ook gaat sonrtijds een ramp over een land, als er veeziekte heerscht. Nog in de 18e eeuw werd ons land herhaaldelijk door de veepest geteis terd. Wij zijn verleden jaar daaraan ternau- wernood ontkomen, toen die ziekte in Belgie uitbrak. Maar wel kennen onze landbou- wers het onheil van het mond- en klauw- zeer. Daarnaast staan de rampen van hon gersnood tengevolge van mislukten oogst. Circa 1865, dus iets meer dan een halve eeuw geleden, trof ons land de laatste hon gersnood, toen de aardappelziekte uitbrak. Maar juist lezen wij hoe in Rusland een vreeselijke hongersnood is, zoodat een be volking van dertig millioen zielen (dat is meer dan vier malen onze bevolking) vluch- tende is. Denk ook aan de in vroeger jaren veel voorkomende doorbraken van zeedijken, die thans door verbeterden dijkaanleg minder vaak geschieden. Toch kwam een paar jaar geleden in Noord-Holland een zeer ernstige watersnood voor, en Zeeland weet er ge- noeg van mee te praten, hoe verschrikkelijk het water huishouden kan. Trouwens tegen- over de langdurige droogte staat de ramp van te overvloedigen regen, die somtijds een groot deel van den oogst bederft, of die in den winter groote uitgestrektheden onder water zette en de vruchtbaarheid bedierf. Eerst nu de groote werken bij Zoutkamp en Tacozijl gereed zijn gekomen en de electri- citeit wordt toegepast, hoopt men voortaan in Groningen en Friesland de ramp van het overtollige water te kunnen ontgaan. In het opgesomde noemde ik u enkele rampen in de natuur, waardoor men echter in vroeger eeuwen veel ernstiger werd ge teisterd dan thans, omdat de wetenschap ons heel wat hulpmiddelen heeft verschaft, om aan die rampen het hoofd te bieden. De geneeskundige wetenschap deed menige ont- 38) - 1 Op een toon van diepe teleurstelling mompelde Milloc: „Zouden wij dan toch een verkeerd spoor volgen?" Maar Berton hernam: „Misschien." Drittig vroeg Milloc: „Wat bedoel je?" „Cjeen van beiden zijn thuis gekomen." „Sinds wanneer?" En Milloc wachtte in groote spanning het antwoord at: „Sedert den 5en Jum." De detective sprang van vreugde opdat was dus seder!) den dag van den moord. „Ueen tjvijtel meer mogelijk," riep hij uit. „Gevoegd bij de aanwijzingen, die ik reeds bezit, is dit voldoende om hen te doen veroordeelen; het is zoo goed als een volledige bekentems." Ook Castro juichte: „Eindelijk hebben wij dan zekerhesd." „Een groot voordeel," voegde Milloc er bij, ,want al blijtt het doel altijd nog moeilijk te bereiken, wij kennen het nu ten- minste, wij weten in welke richtingwij moeten gaan en dat is veel gewonnen. Als dekking en voortgezet onderzoek zal steeds beter resultaat geven. De ingenieurs vinden telkens weer nieuwe machines uit om ons te wapenen tegen het overtollige water en om j ons te helpen bij een tekort. Waterleiding j en nortonpompen waren vroeger onbekend. Ongetwijfeld gaan wij ook hierin vooruit. Tot nog toe begroeten wij het verhaal van den Amerikaanschen regenmaker met on- geloof, maar ongetwijfeld zal in de toekomst de wetenschap zulke vorderingen maken, dat men de regenwolken, als 't noodig is, tot zich trekt. Nu zijn er vele menschen, die meenen, dat zulke natuurrampen beteekenen een straf Gods. Welnu het feit, dat de mensch door vermeerderde wetenschap in staat is door volhardenden arbeid vele dier natuurrampen in hun gevolgen aanmerkelijk te doen ver- zwakken, doet reeds begrijpen, dat zulk een ramp geen straf Gods wegens een volks- zonde is, omdat immers de mensch het voor een deel in zijn macht heeft zulk een ramp af te wenden. Reeds Jezus heeft de onhoud- baarheid van het geloof, alsof er verband bestaan zou tusschen rampen en zonden, dus alsof een ramp een straf Gods is, be- streden met op te merken, dat God zijn zon schijnen laat over boozen en goeden en regent over rechtvaardigen en onrechtvaar- aigen. Bovendien bestreed hij het met te herinneren aan de door Pilatus gedoode Galileers en de verongelukten die verplet- terd werden, toen de toren van Siloam in- stortte (Lukas 13). Reeds het boek Job be- strijdt dit volksvooroordeel. Het evangelie leert ons voortdurend in allerlei spreuken en gelijkenissen, hoe aan het bestuur van de wereld zoowel in't groote als in't kleine een onbegrijpbare goedheid ten grondslag ligt. Hoe dus, in weerwil van die rampen, of lie- ver met die rampen Gods bestuur van deze wereld een goede heilige liefderijke vol- maakte Almacht vertegenwoordigt. Op de vraag van den twijfelaar: waarom? is het voldoende heen te wijzen naar het woord van Jesaia, dat Gods wegen niet onze wegen zijn en Gods gedachten niet onze, maar dat evenzoozeer als de hemel hooger dan de aarde is, Gods gedachten hooger dan onze zijn. Als wij minder gebrekkige kennis had- den en als wij beter doorzicht bezaten, zou- den wij de goddelijke wijsheid ook in die rampen verstaan. Wij kennen ten deele. Al ons weten is gebrekkig, hoe veel wij ook weten, ja hoe meer wij weten, hoe meer wij ontdekken, dat er nog veel meer is, dat ons verborgen bleef. Als wij geheel op de hoog- te waren van den verborgen samenhang der natuurwetten, zou veel wat ons duister is, duidelijk worden. De schaduwzijde van ons geloof is dat twijfelende waarom of waar- toe? Maar in God in Wien alle krachtc vereenigd zijn, vloeit goed en kwaad, zegen en ramp ineen tot een grootsche verheven harmonie. Doch Hij is ook de Formeerder van het brein van den geleerde, die het mid- del ontdekte tot afwering van een natuur- ramp. Wij hebben door de natuurkunde geleerd, dat de bliksem is: ontlading van een aver- spannen hoeveelheid electriciteit in de lucht. Nu verbazen wij ons niet meer over het on- weder. Wij begrijpen, dat dit een natuur- noodzakelijkheid is, die wij aanvaarden als behoorende tot de natuur en die niets ver- schrikkelijks meer voor ons heeft. Vroeger was er een tijd, toen de mensch, die zich nog niet wist te beveiligen, in elken bliksemstraal een tuchtigende hand Gods zag. Toen kwam Benjamin Franklin, een van de vroomste mannen, die ooit leefden, en hij vond den bliksemafleider uit. Hij leerde ons het mid- del om met een metalen staaf langs een metalen draad den inslaanden bliksem op te vangen en te leiden naar den grand en in dien grand onschadelijk te maken. Thans staat op vrijwel iederen kerktoren de aflei- der, want de praktijk leerde, hoe Franklin gelijk gehad heeft. Zulke ontdekkingen lee- ren ons, hoe de mensch in de toekomst door vermeerderde wetenschap natuurrampen kan afwenden. God heeft ons leven afhankelijk gemaakt van tal van natuurwetten, van in- vloeden die somtijds helpen, somtijds tegen- werken. Natuurinvloeden, die soms een zegen soms een ramp zijn. Het vuur is een schat en een vloek. Het vuur maakt het mo gelijk te leven: voedsel, kleeding, steen te bereiden, metaal te smeden, machines te ge- bruiken. Maar het ongetemde vuur in het woud vernietigt kostbaar hout en de achte- loos weggeworpen vonk uit een tabakspijp stak kortgeleden de liitgestrekte heide bl] Amersfoort aan, juist omdat het droog was. Die natuurwetten zijn noodzakelijk en daar- orn goed. Het dier wordt geboren met in stinct, met een voorgevoel van wat gevaar- lijk is. Dat instinct mist de mensch. Een vergiftige plant wordt soms door het dier gemeden, maar argeloos door den mensch gegeten. Zoo loopt hij gevaar, totdat hij leert te onderscheiden. Hij is door God toe- bedeeld met de heerlijke gave van het ver- stand. Zoo kan hij leeren de vijandige mach- ten in de natuur te onderkennen en daarna de middelen te verzinnen om ze te bestrijden en onschadelijk te maken. In der eeuwen loop heeft hij geleerd langzamerhand de aarde te onderwerpen en over haar heer- schappij te voeren. Met groote volharding heeft hij uit een wildernis de bewoonbare wereld opgebouwd. Uit dampige moerassen heeft hij Nederland opgetrokken en met dij- ken omgeven, de eilanden beveiligd, de pol ders drooggelegd, en er ten slotte een bloeiend land met steden en dorpen uit ge- tooverd. In de toekomst zal zijn wetenschap telkens opnieuw een samenhang tusschen ziekte en gezondheid ontdekken en het mid- del daartegen uitvinden, evenals dr. Jenner een middel vond, waardoor in Europa sinds een eeuw de pokken slechts sporadisch voorkomen. terwijl vroeger daardoor elk jaar duizenden menschen stierven. Dat is juist de grootheid, die God aan den mensch heeft verleend: die mensch moet zoeken om te vinden, hij moet zichzelf omhoog werken in langzame toename van wetenschap en daarin ligt een geluk, omdat de vermeerder de kennis de welvaart vergroot. Ons bestaan hier op aarde zal steeds wis- selvallig blijven. Maar daardoor juist wordt onze veerkracht en geestkracht gestaald. Wij zouden zwakkelingen zijn, als wij nooit moesten strijden of zorgen. Omringd door allerlei gevaren, die het leven bedreigen, moeten wij ons telkens verweren. Maar ook i telkens verkrijgt men een nieuw resultaat. i Het graven van het Panamakanaal mislukte aanvankelijk door het woeden van de gele koorts. Toen werd .ontdekt hoe die koorts veroorzaakt werd door de beet van een mug. Kolonel Goethals werd met de bestrijding j belast. Zijn werk slaagde zoo volkomen, dat het gelukte het kanaal te graven. De schepen varen van de eene Oceaan naar de andere. God heeft den mensch geschapen met het verheven doel hem te ontwikkelen en heeft in de natuurrampen moeilijkheden op zijn levensweg geplaatst om hem te leeren die te overwinnen en daardoor van zwak te worden tot sterk. Zoo wordt zegen gescha pen uit het kwaad en komt orde uit de ver- warring. Nu kan de mensch de Almacht aanbidden als de schepper van steeds grooter wor- dende ontwikkeling. En de mensch bewerkt den aardbodem om daaraan zijn vrucht te j verdienen in de gedachte, dat ook door zijn 1 persoonlijke arbeid de aarde steeds schoo ner wordt en hoe hij zelf is een onmisbare schakel in den keten der natuurnoodwendig- heden. Op het wapen van Zeeland staat: Luctor et Emergo (ik worstel en ontkom). Een oud geuzenlied begint: Help maar u zelf, zoo helpt u God. Eerst moet door ons de eerste stap worden gezet. Anders blijven wij stil- zitten. Maar stappende gaan wij vooruit. i Doch juist zoo zijn wij mede-arbeiders om te helpen de samenleving te brengen op een j hooger peil. De stilzittende mensch komt niet verder. Slechts in zijn arbeid vindt hij den zegen, die niet alleen zijn deel wordt, maar omdat andere menschen van dien ar- beid vrucht plukken, ook een zegen voor j anderen is. Maar hij verstaat dien zegen eerst recht, als hij niet louter met de ge dachte aan geldverdienen arbeidt, doch werkt omdat hij zich van God geroepen weet. Als de mensch staande aan den voet Moulin ons nu ook nog wat nieuws brengt, dan Juist terwijl hij over den inspecteur sprak, trad deze binnen en Milloc, die geen geduld had om te wachten tot hij spreken zou, riep hem van verre reeds toe: „Breng je licht Moulin?" Doch de inspecteur schudde meewarig het hooid en antwoordde: „lntegendeel." "I eleurgesteld vroeg Milloc: „Wat is dan het resultaat van je onder zoek „Dat we van het eene raadsel in het an dere vallen." De detective krabde zich verlegen achter het oor en mompelde: „DrommeIs." doen hernam hij: „Vertei ons alles." ,,Ik begon met den waard van „De Grijn- zende Aap en zijn knecht in verhoor te, nemen, maar het mocht mij niet gelukken, iets uit hen te krijgen. Zij houden stokiytijt vol dat zij memand van de bende kennen." ,,Dat zijn wij wel gewoon: zij verra- den hun kfanten nooit. Verder?" „1oen ik zag, dat er met hen niets te beginnen vief, ben,1 ik naar boven gegaan met 2 man en heb den zolder onderzocht." „En?" „Gisteravond had ik de deur atgeslo- ten en deit sleutel meegenomen, om ze- ker te zijn dat daar memand na ons zou kunnen komen." „Opperbest." ,<Na den zolder te hebben atgezocht, zonder iets van belang te vinden, zijn wij naar het venster gegaan, waar ae ladder nog hing, of, hever de heltt van de lad der, die met de ijzeren haken aan het kozijn bevestigd was." „Ben je er eindelijk achter gekomen op welke wijze zij langs die zijde hebben kun nen vluchten?" „Ik zeg u nogmaals: mtegendeel. NU, op klaarlichten dag heb ik, nog beter dan gisteravond bij het onzekere licht van on ze lantaarn, kunnen consfateeren, hoe dun en wrak de ladder is en het puntijvaar zjj is atgebroken, is nog 5 a 6 voet hooger dan de bovenste verdieping." „Uie ladder is misschien gebroken, toen zij zich er van bedienden?" ,^Neen." Waarom denk je dat?" „Ik heb er een tastbaar bewijs van on der de oogen gehad." „tn dat is?" „De andere heltt van de ladder is op de straatsteenen in de steeg gevallen." Inderdaad, het geheimi werd al duister- der. „Er is nog meer," hernam Moulin, lede- re sport van het gedeelte der ladder, dat nog aan het venster hing, was met bloed bevlekt." „Dan zal een van de vluchtehngen met van een berg kloek besluit omhoog te klim- men, dan alleen kan het, indien hij volhardt, geschieden, dat hij eindelijk staat op den bergtop en overal random in de verte ziet blauwen de heerlijkheid van Gods prachtige wereld. Eerst na moeite geniet hij het schoonste. De jaren wisselen en in de na tuur is geen enkel jaar gelijk aan een vroe ger jaar. Steeds biedt de natuur weder een nieuw beeld en dwingt daardoor den mensch tot steeds vernieuwde inspanning. Doch: slechts worstelend ontkomt hij, slechts na den strijd komt de rust. T. g. T. DE KONING1N EN DE PRINSES NAAR NOORWEOEN. Men meldt uit Amsterdam: Woensdagmiddag om halt zes is de Merope, van de Kon. Ned. Stoomvaart- maatschappij, met de Koningin en de Prin ses aan boord, van de Levantkade ver- trokken, tot het aanvaarden van de voor- genomen reis naar de Noorsche wateren. Dat vertrek geschiedde, overeenkomstig den wensch van Hare Majesteit, die im mers incognito reist (als gravin van Bu- ren,) geheel zonder ceremonieel. Toen de konmklijke auto's waarmede de reis van Apeldoorn naar hier gemaakt was, aan de loods voor de kade stilhielden waren daar slechts ter ontvangst aanwezig twee leden van de directie der maatschappij, de heeren Paul den Tex en S. D. M. Vai- star. Bovendien woonde het vertrek bij de hotmaarschalk Jhr. Boreel, die echter de reis niet meemaakt Hare Majesteit werd aan boord verwel- komd door kapitein Ten Klooster en de verschillende leden van haar kleine reis- gezelschap. Hartelijk was voorai de be- groeting met de twee treuletjes Harden- broek. Daarna is de Koningin dadelijk opgewekt hare appartementen gaan zien. Eerst zag men haar met de prinses op het benedendek, daarna op het bovendek. Hier bleet ziji tot de tros was losgegooid en de Merope zich langzaam, met behulp van sleepbooten van de wal verwi/derde, om, voorafgegaan door het botje van de havenpolitie, aan boord waarvan zich de havenmeester, de heer Van de Poll be- vond, op te stoomen naar IJmuiden. Ook uiterlijk onderscheidt de Merope zich door niets. Zij voert geen Koninklijk standaard, maar naast de vlag der Maat schappij slechts de Noorsche kleuren. Onder groote belangstelling er wa ren een vijt a zesduizend menschen aan de groote schutsluis kwam de Mgrope ruim halt achl de sluis te IJmuiden bin- nenstoomen. Hare Majesteit en Prinses Juliana stonden bij de op het voorschip aangebrachte dekhut. Van het binnenko- men in de sluis tot het oogenblik van vertrek bleven de Koningin en de Prin ses daar; zij wuifden het publiek toe en sjxintaan zong de menigte het Wilhel- mus en het Wien Neerlandsch Bloed, waarvoor Hare Majesteit met vriendelij- ke buigingen dankte. Aan boord van de Merope werden de of- ficieren van de begeleidende torpedoboo- ten aan Hare Majesteit voorgesteld. De Merope verliet om 3 u. 20 nun. de sluis. Onmiddellijk daarna kozen de twee groote torpedobooten zee. POSTCHEQUE EN GIROD1ENS1. De directeur van de postcheque- en gi- rodienst maakt bekend, dat volgeins de be- pahngen van het girobesluit 1921 (Staats- blad no. 999) te rekenen van 1 dezer: voor overschrijvingen (giro) van de eene postrekenmg sop de andere geen recht meer is verschuldigd; het stortingsrecht uniform is vastgesteld op 5 cent per stor ting; het chequerecht (5 cent per 1 500 ot gedeelte van t 500 onverandera is ge- bleven; voor elke uitbetahng op een post- credietbnet is verschuldigd 5 cent; de gel- den waarover d% rekenmghouder door de andere helft van de ladder in de steeg gevallen zijn." „Op de steenen van de steeg was geen spoor van bloed waar te nemen, maar nu komt nog het gekste van het geval. „Wat dan?" „Er waren ook bloedsporen op het ko zijn en op de kist, die omgekeerd onder het venster lag. Ik keerue die kist om en zag dat zij van binnen ook met bloed bevlekt was, evenals de vloer er onder.' „Dan moet daaronder een man verbor gen zijn geweest." „Geen man, maar een vrouw." „Hoe weet je dat?" „Er zijn 2 kenteekenen, waaraan ik dit heb waargenomen. Vooreerst heb ik bloe- dige atdrukken van handen gezien, te klein dat ze van een man konden zijn." „En verder." „Heb ik onder de kist nog dit gevon- den, wat slechts! een vrouw verloren kan hebben." Daarbij liet hij een schaar zien: de broodwinmng van Fiti Vollard. „Zooveel is zeker," riep Milloc uit, ,,dat het raadsel hoe langer hoe ingewikkelder wordt. Hoe verder wij komen, hoe meer Wij in duister tasten." Moulin wilde nog iets zeggen, maar juist werd er weer geklopt en een klerk trad binnen. „Wat is er?" vroeg Milloc. „Er is een man gekomen^' antwoord- middel van een postcredietbriei wenscht te beschikken, op eene atzonderlijke post- rekening worden ingeschreven en dieri- volgens rentegevend blijven tot den dag der beschikking; voor te verstrek .en af- schriften van postrekenmgen 10 cent voor elke 10 boekingsposten, ot overblijvend minder aantal, met) een minimum van 25 cent, in rekening wordt gebracht en voor het verstrekken van inlichtingen aan reke- ninghouders betreffende hunne postreke- ning 10 cent van de rekening wordt at- geschreven. Nogmaals wordt er de aandacht op ge- vestigd, dat de rentei welke over de sai- do's .der rekeningen wordt vergoed, 2 pet. bedraagt, berekend over- ronde som- men van f 100 of veelvouden daarvan, aan- vangende met den dag, volgende op dien van bijschrijving op de betrokken rekening en eindigde met den dag, waarop de be- dragen, waarover wordt beschikt, van de rekening worden afgeschreven. PA8-V1SA NEDEKLAND-BELG1E. Door het lid der 1 weede Kamer den heer Van Ravesteijn^ zijn aan den Minis ter van Buitenlandsche Zaken de volgen de vragen gesteld: Is het juist, dat reeds geruimen tijd ge leden van de zijde der Belgische regeenng stappen zijn gedaan, tenemde tot ophet- fing van de verplichte visa op paspoorte* bij het wederzijdsch verkeer tusschen ons land en Beigie te geraken? Zoo de berichten daaromtrent juist zijn, wil de minister dan meedeelen, waaraan het te wijten is, dat een dergelijke door al le kringen der bevolking in beide landen gewenschte verhchting van financieele en andere fasten nog met is tot stand geko men? ZUINIGHEID AAN OORLOG. Men schrijft aan de Residenbebode In Soest op den eersten stand koopt het departement grand voor... een marec'naus- see-kazerne a f 23 de vierk. meter en degradeert hierdoor bovendien de omlig- gende villa's en het zusterziekenhuis vlak daartegenover. Overal elders kon het departement van oorlog grand voor t 3 krijgen in Soest. En zoo is het overaf met de marechaus- see-kazernes. DE BESTRIJDING DER VEEN- BRANDEN. De heer Van Ravesteijn heeft tot den minister van Binnenlandsche Zaken de volgende vragen gericht: Is het juist, dat door het gemeerftebe- stuur van Emm en, mettegenstaande het voortduren van de veenbranden in die ge- meente, besloten is, wegens den onwil der part'icuhere eigenaars van gronden om mee te werken aan de bestrijding van deze voortwoekerende ramp, ook zijner- zijds de veenbranden niet verder te be strijden? Indien het bovenstaande juist is, ligt het dan niet op den weg der regeenng, om zoo spoedig mogelijk maatregelen je treften ,teneinde verderen voortgang en het voortduren der branden in deze en an dere gemeenten te beletten? DE VLIEGENDE ENGELSCHEN Een opmerkelijk verschijnsel bij de va- cantiereizen van Londenaarg is het groo te aantal personen ,dai van vliegmacnmes gebruik maakt, om zich naar het con tinent te begeven. Tijdens de laatske da- gen speelden zich ongekende tooneeien c>r bij de groote Londensche vlieghaven. Eike machine vertrok met het maximum aantal passagiers, terwijl nog verscheiden personen achtergelaten moesten worden. In de week eindigende 25 Juli bedroeg net aantal Iuchtpassagiers tuschen Engela^.d en het vasteland 463 en m de daaropvolgende week schijnt dit aantal nog aanmerkelijk de de klerk, „en de chet heett order ge- geven, hem bij u te brengen, mijnheer Milloc." „Laat binnen komen." Een man trad binnen, in wien de detec tive aanstonds een ontslagen boet her- kende. Hij gat den klerk een wenk, dar hij. zich kon verwijderen en vroeg norsch aan den man: „Wat wil je?" De man, die verlegen zijn pet in de han den ronddraaide, antwoordde: „Mijnheer, ik kom om een pas te laten afteekenen." „Dan moet je met hier zijn." „Dat weet ik wel, mijnheer en ik ben ook eerst op het kantoor beneden ge weest, maar daar hebben zij mij naar u toegestuurd." „Hoe heet je?" „Champenois, maar ik kom met voor mijn eigen pas." „Voor wien dan?" „Voor een vriend." „Hoe heet hij?" „Lesage." Bij het hooren van dien naam sprang Milloc op. Hij trot hem als een lichtstraal. Zou hem nu onverwachts de a.gebroken draad, die hij sinds den vorigen avond vruchteloos terugzocht, in de hand vallen? (Wordt vervolgd NSCHE COURANT

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1921 | | pagina 1