ALGEMEEN nieuws- en advertentieblad voor zeeuwsch-vlaanderen.
No. 7180
Vrijdag 5 Augustus 1921.
Q9e Jaargang.
tlit list hoop ilosiden,
STEMS TI6II MISBAAD.
BEESTB ELAD.
FEUILLETON.
6INNENLAN0.
B U I T E N L A N D.
wsmm
in.
De langdurige droogteperiode, die vvij
thans doorleven, mag voor den stedeling, j
die over een waterleiding beschikt, prettlg j
zijn, omdat hij geen parapluie behoeft mee J
te nemen, als hij gaat wandelen. Hij vindt
dezen zomer allicht prachtig, want de wegen
zijn niet met slijk bedekt, al zijn soms de j
stofwolken hinderlijk. Maar het platteland j
ondervindt den last van de droogte in steeds j
erger mate. De regenbakken worden uitge-
put, de slooten worden droog, het kost hoe
langer hoe meer moeite voor het vee water
te verschaffen. De hooiopbrengst valt tegen.
Vruchtboomen verdorren. Het vee wordt
goedkoop maar de melk en de boter duur.
Die toestand treft niet alleen ons land. Ook
daarbuiten wordt de droogte een ramp.
Toch als wij deze op ons platteland geleg-
den last vergelijken met wat verhaald wordt
in de historie van Achab en Elia, dan is
onze droogte nog een kleinigheid in vergelij-
king met de driejarige droogte, waardoor
Israel werd geteisterd. Hongersnood ont-
stond, dorst werd geleden. Eindelijk kwam
het zoover, dat zelfs de almachtige koning
Achab geen gras meer had voor de paarden
op stal. En in twee partijen een onder aan-
voering van den koning zelf, een onder die
van den hofmeester Obadja, werd er op uit-
getrokken het heele land afzoekende, of er
nog ergens gras was te vinden. Die droogte
is een historisch feit. Want wij treffen haar
ook aan in de historie van het naburige
Phenicie. Achab was gehuwd met een Phe-
nicische prinses Isebel, een dochter van
koning Ithobaal. De Grieksche schrijver
Menander verhaalt, hoe tijdens diens re-
geering een langdurige droogte had ge-
heerscht.
Telkens opnieuw wordt de wereld geteis
terd door groote rampen. In vroeger tijd was
dat dikwijls een besmettelijke ziekte, als
pest, cholera of pokken, die duizenden
slachtoffers maakte. In 1918 hebben wij iets
op kleiner schaal gehad met de Spaansche
griep, die in de 16e eeuw heette de Engel-
sche zweetziekte en toen gerekend werd een
licht soort pest te zijn. Ook gaat sonrtijds
een ramp over een land, als er veeziekte
heerscht. Nog in de 18e eeuw werd ons
land herhaaldelijk door de veepest geteis
terd. Wij zijn verleden jaar daaraan ternau-
wernood ontkomen, toen die ziekte in Belgie
uitbrak. Maar wel kennen onze landbou-
wers het onheil van het mond- en klauw-
zeer. Daarnaast staan de rampen van hon
gersnood tengevolge van mislukten oogst.
Circa 1865, dus iets meer dan een halve
eeuw geleden, trof ons land de laatste hon
gersnood, toen de aardappelziekte uitbrak.
Maar juist lezen wij hoe in Rusland een
vreeselijke hongersnood is, zoodat een be
volking van dertig millioen zielen (dat is
meer dan vier malen onze bevolking) vluch-
tende is.
Denk ook aan de in vroeger jaren veel
voorkomende doorbraken van zeedijken, die
thans door verbeterden dijkaanleg minder
vaak geschieden. Toch kwam een paar jaar
geleden in Noord-Holland een zeer ernstige
watersnood voor, en Zeeland weet er ge-
noeg van mee te praten, hoe verschrikkelijk
het water huishouden kan. Trouwens tegen-
over de langdurige droogte staat de ramp
van te overvloedigen regen, die somtijds een
groot deel van den oogst bederft, of die in
den winter groote uitgestrektheden onder
water zette en de vruchtbaarheid bedierf.
Eerst nu de groote werken bij Zoutkamp en
Tacozijl gereed zijn gekomen en de electri-
citeit wordt toegepast, hoopt men voortaan
in Groningen en Friesland de ramp van het
overtollige water te kunnen ontgaan.
In het opgesomde noemde ik u enkele
rampen in de natuur, waardoor men echter
in vroeger eeuwen veel ernstiger werd ge
teisterd dan thans, omdat de wetenschap ons
heel wat hulpmiddelen heeft verschaft, om
aan die rampen het hoofd te bieden. De
geneeskundige wetenschap deed menige ont-
38) - 1
Op een toon van diepe teleurstelling
mompelde Milloc:
„Zouden wij dan toch een verkeerd
spoor volgen?"
Maar Berton hernam:
„Misschien."
Drittig vroeg Milloc:
„Wat bedoel je?"
„Cjeen van beiden zijn thuis gekomen."
„Sinds wanneer?"
En Milloc wachtte in groote spanning
het antwoord at:
„Sedert den 5en Jum."
De detective sprang van vreugde opdat
was dus seder!) den dag van den moord.
„Ueen tjvijtel meer mogelijk," riep hij
uit. „Gevoegd bij de aanwijzingen, die ik
reeds bezit, is dit voldoende om hen te
doen veroordeelen; het is zoo goed als een
volledige bekentems."
Ook Castro juichte:
„Eindelijk hebben wij dan zekerhesd."
„Een groot voordeel," voegde Milloc er
bij, ,want al blijtt het doel altijd nog
moeilijk te bereiken, wij kennen het nu ten-
minste, wij weten in welke richtingwij
moeten gaan en dat is veel gewonnen. Als
dekking en voortgezet onderzoek zal steeds
beter resultaat geven. De ingenieurs vinden
telkens weer nieuwe machines uit om ons te
wapenen tegen het overtollige water en om j
ons te helpen bij een tekort. Waterleiding j
en nortonpompen waren vroeger onbekend.
Ongetwijfeld gaan wij ook hierin vooruit.
Tot nog toe begroeten wij het verhaal van
den Amerikaanschen regenmaker met on-
geloof, maar ongetwijfeld zal in de toekomst
de wetenschap zulke vorderingen maken,
dat men de regenwolken, als 't noodig is,
tot zich trekt.
Nu zijn er vele menschen, die meenen,
dat zulke natuurrampen beteekenen een straf
Gods. Welnu het feit, dat de mensch door
vermeerderde wetenschap in staat is door
volhardenden arbeid vele dier natuurrampen
in hun gevolgen aanmerkelijk te doen ver-
zwakken, doet reeds begrijpen, dat zulk een
ramp geen straf Gods wegens een volks-
zonde is, omdat immers de mensch het voor
een deel in zijn macht heeft zulk een ramp
af te wenden. Reeds Jezus heeft de onhoud-
baarheid van het geloof, alsof er verband
bestaan zou tusschen rampen en zonden,
dus alsof een ramp een straf Gods is, be-
streden met op te merken, dat God zijn zon
schijnen laat over boozen en goeden en
regent over rechtvaardigen en onrechtvaar-
aigen. Bovendien bestreed hij het met te
herinneren aan de door Pilatus gedoode
Galileers en de verongelukten die verplet-
terd werden, toen de toren van Siloam in-
stortte (Lukas 13). Reeds het boek Job be-
strijdt dit volksvooroordeel. Het evangelie
leert ons voortdurend in allerlei spreuken en
gelijkenissen, hoe aan het bestuur van de
wereld zoowel in't groote als in't kleine een
onbegrijpbare goedheid ten grondslag ligt.
Hoe dus, in weerwil van die rampen, of lie-
ver met die rampen Gods bestuur van deze
wereld een goede heilige liefderijke vol-
maakte Almacht vertegenwoordigt.
Op de vraag van den twijfelaar: waarom?
is het voldoende heen te wijzen naar het
woord van Jesaia, dat Gods wegen niet onze
wegen zijn en Gods gedachten niet onze,
maar dat evenzoozeer als de hemel hooger
dan de aarde is, Gods gedachten hooger dan
onze zijn.
Als wij minder gebrekkige kennis had-
den en als wij beter doorzicht bezaten, zou-
den wij de goddelijke wijsheid ook in die
rampen verstaan. Wij kennen ten deele. Al
ons weten is gebrekkig, hoe veel wij ook
weten, ja hoe meer wij weten, hoe meer wij
ontdekken, dat er nog veel meer is, dat ons
verborgen bleef. Als wij geheel op de hoog-
te waren van den verborgen samenhang der
natuurwetten, zou veel wat ons duister is,
duidelijk worden. De schaduwzijde van ons
geloof is dat twijfelende waarom of waar-
toe? Maar in God in Wien alle krachtc
vereenigd zijn, vloeit goed en kwaad, zegen
en ramp ineen tot een grootsche verheven
harmonie. Doch Hij is ook de Formeerder
van het brein van den geleerde, die het mid-
del ontdekte tot afwering van een natuur-
ramp.
Wij hebben door de natuurkunde geleerd,
dat de bliksem is: ontlading van een aver-
spannen hoeveelheid electriciteit in de lucht.
Nu verbazen wij ons niet meer over het on-
weder. Wij begrijpen, dat dit een natuur-
noodzakelijkheid is, die wij aanvaarden als
behoorende tot de natuur en die niets ver-
schrikkelijks meer voor ons heeft. Vroeger
was er een tijd, toen de mensch, die zich nog
niet wist te beveiligen, in elken bliksemstraal
een tuchtigende hand Gods zag. Toen kwam
Benjamin Franklin, een van de vroomste
mannen, die ooit leefden, en hij vond den
bliksemafleider uit. Hij leerde ons het mid-
del om met een metalen staaf langs een
metalen draad den inslaanden bliksem op
te vangen en te leiden naar den grand en
in dien grand onschadelijk te maken. Thans
staat op vrijwel iederen kerktoren de aflei-
der, want de praktijk leerde, hoe Franklin
gelijk gehad heeft. Zulke ontdekkingen lee-
ren ons, hoe de mensch in de toekomst door
vermeerderde wetenschap natuurrampen kan
afwenden. God heeft ons leven afhankelijk
gemaakt van tal van natuurwetten, van in-
vloeden die somtijds helpen, somtijds tegen-
werken. Natuurinvloeden, die soms een
zegen soms een ramp zijn. Het vuur is een
schat en een vloek. Het vuur maakt het mo
gelijk te leven: voedsel, kleeding, steen te
bereiden, metaal te smeden, machines te ge-
bruiken. Maar het ongetemde vuur in het
woud vernietigt kostbaar hout en de achte-
loos weggeworpen vonk uit een tabakspijp
stak kortgeleden de liitgestrekte heide bl]
Amersfoort aan, juist omdat het droog was.
Die natuurwetten zijn noodzakelijk en daar-
orn goed. Het dier wordt geboren met in
stinct, met een voorgevoel van wat gevaar-
lijk is. Dat instinct mist de mensch. Een
vergiftige plant wordt soms door het dier
gemeden, maar argeloos door den mensch
gegeten. Zoo loopt hij gevaar, totdat hij
leert te onderscheiden. Hij is door God toe-
bedeeld met de heerlijke gave van het ver-
stand. Zoo kan hij leeren de vijandige mach-
ten in de natuur te onderkennen en daarna
de middelen te verzinnen om ze te bestrijden
en onschadelijk te maken. In der eeuwen
loop heeft hij geleerd langzamerhand de
aarde te onderwerpen en over haar heer-
schappij te voeren. Met groote volharding
heeft hij uit een wildernis de bewoonbare
wereld opgebouwd. Uit dampige moerassen
heeft hij Nederland opgetrokken en met dij-
ken omgeven, de eilanden beveiligd, de pol
ders drooggelegd, en er ten slotte een
bloeiend land met steden en dorpen uit ge-
tooverd. In de toekomst zal zijn wetenschap
telkens opnieuw een samenhang tusschen
ziekte en gezondheid ontdekken en het mid-
del daartegen uitvinden, evenals dr. Jenner
een middel vond, waardoor in Europa sinds
een eeuw de pokken slechts sporadisch
voorkomen. terwijl vroeger daardoor elk
jaar duizenden menschen stierven. Dat is
juist de grootheid, die God aan den mensch
heeft verleend: die mensch moet zoeken om
te vinden, hij moet zichzelf omhoog werken
in langzame toename van wetenschap en
daarin ligt een geluk, omdat de vermeerder
de kennis de welvaart vergroot.
Ons bestaan hier op aarde zal steeds wis-
selvallig blijven. Maar daardoor juist wordt
onze veerkracht en geestkracht gestaald. Wij
zouden zwakkelingen zijn, als wij nooit
moesten strijden of zorgen. Omringd door
allerlei gevaren, die het leven bedreigen,
moeten wij ons telkens verweren. Maar ook
i telkens verkrijgt men een nieuw resultaat.
i Het graven van het Panamakanaal mislukte
aanvankelijk door het woeden van de gele
koorts. Toen werd .ontdekt hoe die koorts
veroorzaakt werd door de beet van een mug.
Kolonel Goethals werd met de bestrijding
j belast. Zijn werk slaagde zoo volkomen,
dat het gelukte het kanaal te graven. De
schepen varen van de eene Oceaan naar de
andere.
God heeft den mensch geschapen met het
verheven doel hem te ontwikkelen en heeft
in de natuurrampen moeilijkheden op zijn
levensweg geplaatst om hem te leeren die
te overwinnen en daardoor van zwak te
worden tot sterk. Zoo wordt zegen gescha
pen uit het kwaad en komt orde uit de ver-
warring.
Nu kan de mensch de Almacht aanbidden
als de schepper van steeds grooter wor-
dende ontwikkeling. En de mensch bewerkt
den aardbodem om daaraan zijn vrucht te
j verdienen in de gedachte, dat ook door zijn
1 persoonlijke arbeid de aarde steeds schoo
ner wordt en hoe hij zelf is een onmisbare
schakel in den keten der natuurnoodwendig-
heden.
Op het wapen van Zeeland staat: Luctor
et Emergo (ik worstel en ontkom). Een oud
geuzenlied begint: Help maar u zelf, zoo
helpt u God. Eerst moet door ons de eerste
stap worden gezet. Anders blijven wij stil-
zitten. Maar stappende gaan wij vooruit.
i Doch juist zoo zijn wij mede-arbeiders om
te helpen de samenleving te brengen op een
j hooger peil. De stilzittende mensch komt
niet verder. Slechts in zijn arbeid vindt hij
den zegen, die niet alleen zijn deel wordt,
maar omdat andere menschen van dien ar-
beid vrucht plukken, ook een zegen voor
j anderen is. Maar hij verstaat dien zegen
eerst recht, als hij niet louter met de ge
dachte aan geldverdienen arbeidt, doch
werkt omdat hij zich van God geroepen
weet. Als de mensch staande aan den voet
Moulin ons nu ook nog wat nieuws brengt,
dan
Juist terwijl hij over den inspecteur
sprak, trad deze binnen en Milloc, die geen
geduld had om te wachten tot hij spreken
zou, riep hem van verre reeds toe:
„Breng je licht Moulin?"
Doch de inspecteur schudde meewarig
het hooid en antwoordde:
„lntegendeel."
"I eleurgesteld vroeg Milloc:
„Wat is dan het resultaat van je onder
zoek
„Dat we van het eene raadsel in het an
dere vallen."
De detective krabde zich verlegen achter
het oor en mompelde:
„DrommeIs."
doen hernam hij:
„Vertei ons alles."
,,Ik begon met den waard van „De Grijn-
zende Aap en zijn knecht in verhoor te,
nemen, maar het mocht mij niet gelukken,
iets uit hen te krijgen. Zij houden stokiytijt
vol dat zij memand van de bende kennen."
,,Dat zijn wij wel gewoon: zij verra-
den hun kfanten nooit. Verder?"
„1oen ik zag, dat er met hen niets te
beginnen vief, ben,1 ik naar boven gegaan
met 2 man en heb den zolder onderzocht."
„En?"
„Gisteravond had ik de deur atgeslo-
ten en deit sleutel meegenomen, om ze-
ker te zijn dat daar memand na ons zou
kunnen komen."
„Opperbest."
,<Na den zolder te hebben atgezocht,
zonder iets van belang te vinden, zijn wij
naar het venster gegaan, waar ae ladder
nog hing, of, hever de heltt van de lad
der, die met de ijzeren haken aan het
kozijn bevestigd was."
„Ben je er eindelijk achter gekomen op
welke wijze zij langs die zijde hebben kun
nen vluchten?"
„Ik zeg u nogmaals: mtegendeel. NU,
op klaarlichten dag heb ik, nog beter dan
gisteravond bij het onzekere licht van on
ze lantaarn, kunnen consfateeren, hoe dun
en wrak de ladder is en het puntijvaar zjj
is atgebroken, is nog 5 a 6 voet hooger dan
de bovenste verdieping."
„Uie ladder is misschien gebroken, toen
zij zich er van bedienden?"
,^Neen."
Waarom denk je dat?"
„Ik heb er een tastbaar bewijs van on
der de oogen gehad."
„tn dat is?"
„De andere heltt van de ladder is op
de straatsteenen in de steeg gevallen."
Inderdaad, het geheimi werd al duister-
der.
„Er is nog meer," hernam Moulin, lede-
re sport van het gedeelte der ladder, dat
nog aan het venster hing, was met bloed
bevlekt."
„Dan zal een van de vluchtehngen met
van een berg kloek besluit omhoog te klim-
men, dan alleen kan het, indien hij volhardt,
geschieden, dat hij eindelijk staat op den
bergtop en overal random in de verte ziet
blauwen de heerlijkheid van Gods prachtige
wereld. Eerst na moeite geniet hij het
schoonste. De jaren wisselen en in de na
tuur is geen enkel jaar gelijk aan een vroe
ger jaar. Steeds biedt de natuur weder een
nieuw beeld en dwingt daardoor den mensch
tot steeds vernieuwde inspanning. Doch:
slechts worstelend ontkomt hij, slechts na
den strijd komt de rust.
T. g. T.
DE KONING1N EN DE PRINSES NAAR
NOORWEOEN.
Men meldt uit Amsterdam:
Woensdagmiddag om halt zes is de
Merope, van de Kon. Ned. Stoomvaart-
maatschappij, met de Koningin en de Prin
ses aan boord, van de Levantkade ver-
trokken, tot het aanvaarden van de voor-
genomen reis naar de Noorsche wateren.
Dat vertrek geschiedde, overeenkomstig
den wensch van Hare Majesteit, die im
mers incognito reist (als gravin van Bu-
ren,) geheel zonder ceremonieel. Toen de
konmklijke auto's waarmede de reis van
Apeldoorn naar hier gemaakt was, aan
de loods voor de kade stilhielden waren
daar slechts ter ontvangst aanwezig twee
leden van de directie der maatschappij,
de heeren Paul den Tex en S. D. M. Vai-
star. Bovendien woonde het vertrek bij de
hotmaarschalk Jhr. Boreel, die echter de
reis niet meemaakt
Hare Majesteit werd aan boord verwel-
komd door kapitein Ten Klooster en de
verschillende leden van haar kleine reis-
gezelschap. Hartelijk was voorai de be-
groeting met de twee treuletjes Harden-
broek. Daarna is de Koningin dadelijk
opgewekt hare appartementen gaan zien.
Eerst zag men haar met de prinses op
het benedendek, daarna op het bovendek.
Hier bleet ziji tot de tros was losgegooid
en de Merope zich langzaam, met behulp
van sleepbooten van de wal verwi/derde,
om, voorafgegaan door het botje van de
havenpolitie, aan boord waarvan zich de
havenmeester, de heer Van de Poll be-
vond, op te stoomen naar IJmuiden.
Ook uiterlijk onderscheidt de Merope
zich door niets. Zij voert geen Koninklijk
standaard, maar naast de vlag der Maat
schappij slechts de Noorsche kleuren.
Onder groote belangstelling er wa
ren een vijt a zesduizend menschen aan
de groote schutsluis kwam de Mgrope
ruim halt achl de sluis te IJmuiden bin-
nenstoomen. Hare Majesteit en Prinses
Juliana stonden bij de op het voorschip
aangebrachte dekhut. Van het binnenko-
men in de sluis tot het oogenblik van
vertrek bleven de Koningin en de Prin
ses daar; zij wuifden het publiek toe en
sjxintaan zong de menigte het Wilhel-
mus en het Wien Neerlandsch Bloed,
waarvoor Hare Majesteit met vriendelij-
ke buigingen dankte.
Aan boord van de Merope werden de of-
ficieren van de begeleidende torpedoboo-
ten aan Hare Majesteit voorgesteld.
De Merope verliet om 3 u. 20 nun. de
sluis. Onmiddellijk daarna kozen de twee
groote torpedobooten zee.
POSTCHEQUE EN GIROD1ENS1.
De directeur van de postcheque- en gi-
rodienst maakt bekend, dat volgeins de be-
pahngen van het girobesluit 1921 (Staats-
blad no. 999) te rekenen van 1 dezer:
voor overschrijvingen (giro) van de eene
postrekenmg sop de andere geen recht
meer is verschuldigd; het stortingsrecht
uniform is vastgesteld op 5 cent per stor
ting; het chequerecht (5 cent per 1 500
ot gedeelte van t 500 onverandera is ge-
bleven; voor elke uitbetahng op een post-
credietbnet is verschuldigd 5 cent; de gel-
den waarover d% rekenmghouder door
de andere helft van de ladder in de steeg
gevallen zijn."
„Op de steenen van de steeg was geen
spoor van bloed waar te nemen, maar nu
komt nog het gekste van het geval.
„Wat dan?"
„Er waren ook bloedsporen op het ko
zijn en op de kist, die omgekeerd onder
het venster lag. Ik keerue die kist om
en zag dat zij van binnen ook met bloed
bevlekt was, evenals de vloer er onder.'
„Dan moet daaronder een man verbor
gen zijn geweest."
„Geen man, maar een vrouw."
„Hoe weet je dat?"
„Er zijn 2 kenteekenen, waaraan ik dit
heb waargenomen. Vooreerst heb ik bloe-
dige atdrukken van handen gezien, te klein
dat ze van een man konden zijn."
„En verder."
„Heb ik onder de kist nog dit gevon-
den, wat slechts! een vrouw verloren kan
hebben."
Daarbij liet hij een schaar zien: de
broodwinmng van Fiti Vollard.
„Zooveel is zeker," riep Milloc uit, ,,dat
het raadsel hoe langer hoe ingewikkelder
wordt. Hoe verder wij komen, hoe meer
Wij in duister tasten."
Moulin wilde nog iets zeggen, maar juist
werd er weer geklopt en een klerk trad
binnen.
„Wat is er?" vroeg Milloc.
„Er is een man gekomen^' antwoord-
middel van een postcredietbriei wenscht
te beschikken, op eene atzonderlijke post-
rekening worden ingeschreven en dieri-
volgens rentegevend blijven tot den dag
der beschikking; voor te verstrek .en af-
schriften van postrekenmgen 10 cent voor
elke 10 boekingsposten, ot overblijvend
minder aantal, met) een minimum van 25
cent, in rekening wordt gebracht en voor
het verstrekken van inlichtingen aan reke-
ninghouders betreffende hunne postreke-
ning 10 cent van de rekening wordt at-
geschreven.
Nogmaals wordt er de aandacht op ge-
vestigd, dat de rentei welke over de sai-
do's .der rekeningen wordt vergoed, 2
pet. bedraagt, berekend over- ronde som-
men van f 100 of veelvouden daarvan, aan-
vangende met den dag, volgende op dien
van bijschrijving op de betrokken rekening
en eindigde met den dag, waarop de be-
dragen, waarover wordt beschikt, van de
rekening worden afgeschreven.
PA8-V1SA NEDEKLAND-BELG1E.
Door het lid der 1 weede Kamer den
heer Van Ravesteijn^ zijn aan den Minis
ter van Buitenlandsche Zaken de volgen
de vragen gesteld:
Is het juist, dat reeds geruimen tijd ge
leden van de zijde der Belgische regeenng
stappen zijn gedaan, tenemde tot ophet-
fing van de verplichte visa op paspoorte*
bij het wederzijdsch verkeer tusschen ons
land en Beigie te geraken?
Zoo de berichten daaromtrent juist zijn,
wil de minister dan meedeelen, waaraan
het te wijten is, dat een dergelijke door al
le kringen der bevolking in beide landen
gewenschte verhchting van financieele en
andere fasten nog met is tot stand geko
men?
ZUINIGHEID AAN OORLOG.
Men schrijft aan de Residenbebode
In Soest op den eersten stand koopt het
departement grand voor... een marec'naus-
see-kazerne a f 23 de vierk. meter en
degradeert hierdoor bovendien de omlig-
gende villa's en het zusterziekenhuis vlak
daartegenover.
Overal elders kon het departement van
oorlog grand voor t 3 krijgen in Soest.
En zoo is het overaf met de marechaus-
see-kazernes.
DE BESTRIJDING DER VEEN-
BRANDEN.
De heer Van Ravesteijn heeft tot den
minister van Binnenlandsche Zaken de
volgende vragen gericht:
Is het juist, dat door het gemeerftebe-
stuur van Emm en, mettegenstaande het
voortduren van de veenbranden in die ge-
meente, besloten is, wegens den onwil
der part'icuhere eigenaars van gronden om
mee te werken aan de bestrijding van
deze voortwoekerende ramp, ook zijner-
zijds de veenbranden niet verder te be
strijden?
Indien het bovenstaande juist is, ligt
het dan niet op den weg der regeenng,
om zoo spoedig mogelijk maatregelen je
treften ,teneinde verderen voortgang en
het voortduren der branden in deze en an
dere gemeenten te beletten?
DE VLIEGENDE ENGELSCHEN
Een opmerkelijk verschijnsel bij de va-
cantiereizen van Londenaarg is het groo
te aantal personen ,dai van vliegmacnmes
gebruik maakt, om zich naar het con
tinent te begeven. Tijdens de laatske da-
gen speelden zich ongekende tooneeien
c>r bij de groote Londensche vlieghaven.
Eike machine vertrok met het maximum
aantal passagiers, terwijl nog verscheiden
personen achtergelaten moesten worden.
In de week eindigende 25 Juli bedroeg net
aantal Iuchtpassagiers tuschen Engela^.d en
het vasteland 463 en m de daaropvolgende
week schijnt dit aantal nog aanmerkelijk
de de klerk, „en de chet heett order ge-
geven, hem bij u te brengen, mijnheer
Milloc."
„Laat binnen komen."
Een man trad binnen, in wien de detec
tive aanstonds een ontslagen boet her-
kende.
Hij gat den klerk een wenk, dar hij. zich
kon verwijderen en vroeg norsch aan den
man:
„Wat wil je?"
De man, die verlegen zijn pet in de han
den ronddraaide, antwoordde:
„Mijnheer, ik kom om een pas te laten
afteekenen."
„Dan moet je met hier zijn."
„Dat weet ik wel, mijnheer en ik ben
ook eerst op het kantoor beneden ge
weest, maar daar hebben zij mij naar u
toegestuurd."
„Hoe heet je?"
„Champenois, maar ik kom met voor
mijn eigen pas."
„Voor wien dan?"
„Voor een vriend."
„Hoe heet hij?"
„Lesage."
Bij het hooren van dien naam sprang
Milloc op.
Hij trot hem als een lichtstraal.
Zou hem nu onverwachts de a.gebroken
draad, die hij sinds den vorigen avond
vruchteloos terugzocht, in de hand vallen?
(Wordt vervolgd
NSCHE COURANT