ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
No. 7150.
Vrijdag 27 Mei 1921.
69e Jaargang.
Militie te Land.
Bevrediging.
BINNENL.AND.
EEH^STJEl BLAD'
Onderzoek van Verlofgangers.
Voorts wordt de aandacht gevestigd op de
volgende wetsbepalingen
Er klinkt in onze dagen een gevleugeld
woord. dat bij menige gelegenheid wordt
vernomen. Ik bedoel de uitdrukking: „hadt
je me maarDoor de merkwaardige ge-
meenteraadskeuze in de hoofdstad van ons
land, heeft deze uitdrukking nu wel een
eenigszins anderen klank gekregen, want
thans denkt ieder, die haar hoort, terstond
aan den persoon, wien men dezen bijnaam
gaf. Ieder denkt aan den heer De Gelder, nu
gemeenteraadslid van Amsterdam, iemand,
die niet direct is van „onbesproken" ge-
drag, die met zijn collega Zuurbier een
partij in den raad zal vertegenwoordigen,
waarvan men niet zoo heel veel pleizier
denkt te hebben. Door die gemeenteraads-
keuze gaan onze gedachten bij het hooren
van boven aangehaalde woorden een be-
paalden kant uit. Doch ik zou dit willen
laten rusten en alleen stilstaan bij de over-
wegingen, ik zou haast zeggen: zielsbewe-
gingen, die in die woorden tot uitdrukking
komen. Wat voor merkwaardigs ligt er
toch in dat gezegde?
Er spreeki dunkt rnc duidelijk uit: een
verlangen, dat geen bevrediging vindt. Wi
stellen ons iemand voor, zijn best doende
om een sterk begeerd voorwerp te bemach-
tigen, we zien iemand zich alle moeite en
inspanning getroosten om een mooi doel te
bereiken, doch als hij er di'cht bij is en het
meent te zullen grijpen of te verkrijgen,
verwijdert het zich opeens weer van hem
en het roept hem spottend toe: hadt je me
maar En de persoon, die dacht, dat de
vervulling van zijn begeerte nabij was, ziet
zich bitter teleurgesteld. Is het toeval, dat
dit woord in onzen tijd is opgekomen, dat
het juist nu zoo gemakkelijk door ieder
wordt overgenomen, dat het onwillekeurig
op ieders lippen is Ik geloof het niet. Ik
geloof, dat uit onzen tijd juist zoo'n woord
is gegroeid, dat het er is als de vrucht, die
valt van den boom, dat het een aanduiding
is, een openbaring van zooveel wat er in
het hart van de menschen van onze dagen
omgaat En dan fasten wij geloof ik toch
niet ver mis als we zeggen. dat er is op te
merken in onze dagen een onsluimig begee-
ren, een sterk verlangen, en daarbij een
meerdere of mindere inspanning om op al-
lerlei wijze dat begeeren vervuld te zien,
maar de vervulling laat op zich wachten,
men is en blijft onvoldaan. De begeerte is
er zeker altijd geweest in den mensch, maar
in onze dagen wel heel sterk. Letten we,
maar op de eischen, ook vaak onbillijke
eischen, die worden gesteld, en bovenal let-
ten we maar op de genietingen, die gezocht
worden. Er gaat een groot verlangen door
de harten der menschen, het is als een
stormwind, een orkaan, waardoor velen zich
laten meesleepen. En waarheen gaat dat
verlangen? Dat is oppervlakkig bezien niet
met een enkel woord te zeggen. Dat is zeer
uiteenloopend. De kinderen en jongeren
richten hunne begeerige blikken ergens an-
ders heen dan de ouderen van dagen, de
rijke vraagt naar iets anders dan de arme,
de sterke formuleert zijn wenschen heel an
ders dan de zwakke. De leeftijd, de ontwik-
keling, de stand enz. zij maken hier het
groote verschil en doen de begeerten der
menschen in duizenden varieteiten uiteen-
gaan. En toch kunnen we onder dat alles
een eenheid ontdekken. Formeel genomen
verlangt ieder mensch in den grond der zaak
hetzelfde en wij kunnen dat samenvatten
onder deze woorden: persoonlijk geluk. Het
verlangen naar geluk, naar bevrediging, dat
is het, wat in het algemeen den mensch
drijft, uitdrijft op alle mogelijke paden.
Daarop komt het ten slotte neer, hoe ver-
schillend het voorwerp, dat men begeert,
of het doel, dat men najaagt, dan ook is. Er
is zeker heel groot verschil tusschen een
tamelijk gefortuneerd rentenier, die kalm-
Pjes zijn couponnetjes knipt, zijn bittertje
drinkt, zijn dutje doet etc. en die alles maar
zooveel mogelijk bij het oude wil laten, er
niet mee instemmend, dat er zooveel nieuwe
dingen in de maatschappij worden inge-
voerd, ja ze sterk afkeurt; er schijnt groot
verschii tusschen dezen behoudsman en den
communist of bolsjewist of anarchist, die
de heele maatschappij onderst boven zou
willen gooien, alles uit zijn voegen rukken
om dan op de puinhoopen iets nieuws te
kunnen bouwen wat naar zijn rneening veel
beter zal zijn dan het vroegere, dan het oude.
Er is uiterlijk groot verschil'tusschen bei-
der verlangen, de een verlangt de stilte en
stilstand, de ander de revolutie en vernieti-
ging en toch komt hun begeeren op hetzelfde
neer. Die kalme rentenier heeft nu eenmaal
zijn geluk in dat rustige leventje gevonden,
zijn idealen gaan niet verder, en dat wil hij
zooveel mogelijk zien bestendigd, maar de
revolutionair was in zijn ziel geroerd, ja
ontroerd door het leed of het onrecht, dat hij
in zijn ieven zag, soms ook dragen moest,
en nu kan hij niet tot rust komen voor hij
iets gedaan heeft om betere toestanden te
doen komen. En daar volgens zijn rneening
de maatschappelijke verhoudingen zoo in
slecht zijn, dat er geen verbeteren aan is,
stuurt hij aan op vernietiging. Het oude
moet weg, daar moet iets nieuws komen,
een nieuwe geboorte voor de maatschappij,
dan alleen zullen recht en liefde te voor-
schijn komen, en daarom is hij voor lotale
afbraak met geweld. Dat is 't verlangen
van den revolutionair, omdat hij op dien
weg meent te zullen vinden het geluk,
omdat in de verte de Bevrediging hem
wenkt. In den grond der zaak zoeken
beide hetzelfde al is het op andere manier.
Zeker er is groot verschil in het zoeken
naar geluk, in den uiterlijken vorm. De
levenservaringen, de omstandigheden waar-
onder men is opgegroeid, brengen dat groote
verschil aan. Iemand, die een zonnige jeugd
achter zich heeft, zal heel andere eischen
stellen in zijn zoeken naar geluk als hij, die
in zijn jeugd werd verwaarloosd. Iemand,
die veel onrecht en liefdeloosheid in zijn
leven moest ondervinden, zal zich in dit op-
zicht ook weer heel anders openbaren, dan
iemand, die liefde genoten heeft. Wie een
gelukkig huwelijksleven kent, formuleert zijn
wenschen weer verschillend van hem, die
van veel huiselijk leed gewagen moet. Een
knecnt, die altijd een goede behandeling van
zijn baas heeft mogen ondervinden is tegen-
over het leven anders gestemd dan iemand,
die veel liefdeloosheid van zijn meerderen
ondervond. Het komt er op aan wat onze
ziel heeft geraakt en geroerd, wat onze
oogen hebben moeten zien en we zelT
hebben moeten dragen, wat we hebben
gedaan tegenover onzen naaste of hebben
nagelaten, dat alles heeft invloed op het
doel, dat een mensch zich stelt, dat wijzigt
de begeerten maar in den grond der zaak
blijft het bij alien hetzelfde: men zoekt ge
luk, levensgeluk, men zoekt bevrediging
voor datgene wat tot nu toe onbevredigd
bleef. Elke kring van m -ischen spreekt zich
weer anders uit, zoowelvin woord en daad.
Op elke leeftijd geeft men onomwonden
te kennen, wat men wil en eischt. En men
heeft geen blad meer voor den mond. Zou
men vroeger nog eens gezwegen hebben uit
vrees van te onbescheiden te zijn met zijn
eischen of uit eerbied of schaamte, zou
men vroeger zich nog eens ingehouden heb
ben, verwacht dat tegenwoordig in het al
gemeen niet weer. Ieder meent, dat hij vol-
komen recht heeft om te zeggen wat hij of
zij hebben wil, en men eischt vrije baan voor
het bereiken van zijn geluk. En nu,
hoe staat het met de vervulling? Hoeveel
wordt er bereikt van dat geluk Zeker al-
lerlei kleine dingen worden toegestaan, veel
wat men in onzen tijd vraagt wordt inge-
vvilligd, maar vindt die behoefte naar geluk,
die achter dat alles zit, haar bevrediging
Komt er meer tevredenheid in de harten der
menschen, dat zou dan een bewijs moeten
zijn, dat men het doel naderkomt. Is het niet
of dat doel aan den mensch van onzen tijd
spottend deze woorden toeroept: hadt je me
maar Ik zeg dit nu voistrekt niet schert-
send, het is op zichzelf imrners droevig
genoeg, maar is het niet waar, dat juist dat
gene waar men in onze dagen zoo verian-
gend naar grijpt, zich telkens verder van de
menschen verwijdert? Ons komt voor den
geest een tafereel uit de Grieksche Mylho-
logie. Het verhaalt ons van een zeer rijk
koning: Tantalus geheeten, Hij stond zeer
in de gunst bij de goden. De opperste
god Zeus kon echter zijn geluk niet ver-
dragen, werd afgunstig op Tantalus en be-
sloot hem zwaar te straffen. En welke straf
dacht Zeus nu uit? Tantalus werd, zoo
luidt het verhaal, naar den tartarus (de
onderwereid) verplaatst en moest daar
staan in een water, dat tot aan zijne lippen
reikte, terwijl de boomtalxken met geurige
vruchten over zijn hoofd heen liingen. Wilde
hij nu door dorst gekweld wat water tot
zich nemen dan stroomde het snel van hem
weg en als hij uitgehongerd grijpen wiide
naar de heerlijke vruchten boven zijn hoofd,
dan verwijderden zij zich steeds van zijn
grijpende handen. Zoo werd Tantalus ge
straft. Steeds door honger en dorst ge
kweld, de verzadiging scheen nabij, maar
zij week steeds van hem. Die geschiedems
herinnert mij sterk aan onzen tijd. Gp de
eischen, die alom gesteld worden, komen er
ongetwijfeld vele dingen, die op zichzei
verbeteringen zijn, maar het geluk, waarnaar
de mensch van onze dagen vraagt, komt
niet. Telkens verwacht men het van die o
die verbetering, en de leidslieden weten het
alles heel mooi voor te spiegelen, maar de
bevrediging komt niet, het geluk verwijdert
zich juist in het oogenblik, dat men het
denkt te grijpen„Hadt je me maar!"
dat klinkt droevig door. Zullen we nu nog
even vragen, waarom dat zoo is Het al-
gemeene antwoord geeft natuurlijk dadelijk
weer de schuld aan de omstandigheden.
Ieder geeft zijn buurman de schuld er van,
dat hijzelf niet gelukkig is. Die vergalt hem
het leven en een andere buurman belet hem,
dat hij zijn begeerten ziet vervuld. Men
moet wel weinig levenservaring hebben om
ten slotte dit antwoord als het ware te
blijven beschouwen. Gesteld ook, dat al ons
begeeren van wat deze aarde ons geven
kon was vervuld, zou dan de bevrediging
er zijn Heeft niet ieder het moeten on
dervinden, dat als hij eens grijpen kon wat
hij van zoo groote waarde achtte, het ge-
grepene onder zijne handen opeens in waar
de daalde. Wat men op een afstand meen-
de van goud te zijn, bleek bij benadering
nog geen koper. Wij moeten dit verstaan:
het ware geluk laat zich niet grijpen, het
ware geluk is te hoog om door menschen
gegrepen te worden. Wat de bevrediging
van ons hart zal uitmaken, is niet onder
menschelijk bereik, laat ons dus ophouden
met het grijpen naar het vermeende geluk.
Het ware geluk moeten wij ontvangen uit
den hooge, het is niet door ons te grijpen.
Laat ons dit willen verstaan. Dat kan nu
ontnuchterend zijn, maar het is niet anders.
Verstandig doet hij, die daarmede wii
beginnen te rekenen. Dat er in het hart
van een ieder mensch een sterke begeerte
naar geluk is, dat is geen wonder. De ziel
des menschen is en blijft van goddeliijken
oorsprong, zij heeft een gevoel van en een
heimwee naar dat hoogheerlijk geluk. Da
blijft. Doch geen tijdelijke vervulling zullen
hier ooit die begeerte kunnen stillen, dat
kan de aanraking met God alleen. Uit Gods
hand het geluk ontvangen, dat maakt den
mensch waarachtig gelukkig, dat geeft be
vrediging daarbinnen, al zou daarbuiten in
het leven menig gebrek blijven staan. Maar
wie ontvangt het geluk van God, daarbin
nen? Reeds het gevoel, dat we het van God
moeten ontvangen moet ons doen ophouden
met dat sterke begeeren en met die hooge
eischen. Op dien weg ontvangen we het
zeker niet. God geeft het geluk aan het
hart, dat Hem kent en erkent, aan den
mensch, die doen wil wat God wil. God is
liefde. Als wij de liefde willen doen dan
zullen we verstaan het geheim van het ont-
vangen van het ware geluk. En is dat nu
I niet juist het tegenovergestelde van be-
geeren Begeeren is ten slotte eischen en
1 nemen, liefde is dienen. Jezus, de hoogst-
gelukkige in zichzelve, onder de moeilijkste
omstandigheden, was in deze wereld als
iemand die diende. Tegen Zijn naderend
einde deed hij voor zijn leerlingen een sla-
venwerk, hij waschte hunne voeten.
Dienen, in plaats van begeeren, zij het
ivachfwoord in ons leven. Elkander dienen.
Dat het leven dit dagelijks op ailerlei wijze
van ons vraagt voelt iedereen; helaas, hoe
menig weigerend antwoord wordt gegeven.
Men ziet op tegen de moeite, men heeft niet
veel voor elkander over, men acht zich te
hoog of te voornaam om te helpen. Al die
bezwaren maakt men, maar het is, omdat
men niet dienen wil, omdat men de liefde
niet wil, omdat men God niet wil. Dan kan
er in het hart geen plaats zijn voor een
beetje geluk, dan blijft de bevrediging ver
weg. Hoe meer men de liefde wil be-
oefenen, hoe meer men dienen wil, hoe meer
juist de liefde van God kracht en blijdschap
tot dienen geven wil, hoe meer het hart ge-
opend is voor de liefde van God, en dat is
het hoogste geluk. Dat geeft de bevredi
ging van de diepste begeerten, dat is de
hoogste rijkdom. Maurits F.
VERBETERING.
In het vorige artikel „Geesteiijke mach-
ten" leze men de 46e regel en volgende:
„Als een huis moet gebouwd worden.
doen timmerlieden, metselaars, grondwer-
kers, opperlieden alien te zainen, al zijn er
nog zooveel, toch niets, als ze niet weten
wat en hoe er gebouwd moet worden" enz.
2e kolom derde regel van onder staat:
„vrachtstoombooten", men leze „pracht-
stoombooten
3e kolom 35e regel leze men: We danken
het aan het werk van de handen.
EERSTE KAMER.
Vergadering van Donderdag.
Na aanneming zonder stemming van klei-
nere wetsontwerpen wordt het ontwerp be-
treffende invoer, aanmaak en verkoop van
buskruit en „springstoffen", na bestrijding
door de heeren Slingenberg (v.-d., N.
Holland), Van der Maesen de Sombreff
(r-k., Limburg) en Mendels (s.-d., Gro-
ningen) en na verdediging door de Minis-
sters van Landbouw, van Oorlog en van
Financien, verworpen met 16 tegen
stemmen.
De heer Cremer (v.b.) verklaart, dat de
leden van den Vrijheidsbond tegen stemden
wegens het monopolistisch karakter van het
ontwerp, en niet omdat zij tegen voor de
verdediging noodige maatregelen zijn.
De vergadering is daarna uiteengegaan,
waarschljnlijk tot 7 Juni, o.a. voor aanvul-
ling van de Hooger Onderwijswet en de
Indische geldleening.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van Donderdag.
Aan de orde is de interpellatie-Albarda
over de nota-wisseling tusschen de Ame-
rikaansche en Nederlandsche regeeringen
over de exploitatie van de petroleumveiden
in Ned.-Indie, in het bijzonder met betrek-
king tot Djambi.
De heer Albarda (s. d. a. p.) constateert,
dat de Minister van Kolonien de Kamer de
dupe heeft gemaakt van zijn stilzwijgend-
heid, waardoor de Kamer geheel onkundig
was van de correspondentie en de besprer
kingen met den Amerikaanschen gezant.
De opvatting van den Minister is in fla-
granten strijd met wat de regeering aan de
volksvertegenwoordiging verschuldigd is. De
Minister heeft de waarheid voor de Kamer
bewust verzwegen. Zeer velen hebben den
indruk verkregen van opzetfelijke bevoor-
deeling van de Koninklijke, mede als gevolg
van de relatie van de regeering met den heer
Colijn. Het gaat hier om de waardigheid
der volksvertegenwoordiging. Bovendien
was het aanbod der Koninklijke in 1915 niet
het voordeeligste. Wil de Regeering het
ontwerp intrekken en. opnieuw indienen, op-
dat de Kamer met onvolledige kennis k'an
oordeelen? Ten slotte stelt interpellant 6
vragen betreffende geheimhouding der stuk-
ken van het Oranjet-boek, betreffende de
voorstellen van Amerikaansche zijde, het
initiatief tot exploitatie van de Djambi-
velden door de Bataafsche. het gelegenheid
geven aan andere ondernemingen voor de
Djambi-exploitatie en de geneigdheid van
den Minister om de Kamer opnieuw te laten
beslissen over het ontwerp.
De heer Van Ravesteyn (comm.) inter-
pclleert over hetzelfde onderwerp den Mi
nister van Buitenlandsche Zaken. Hij criti-
seert scherp de geheimzinnigheid van het
Ministerie van Buitenlandsche Zaken.
EEN BUITENKANSJE.
Onder den titel „Een buitenkansje, voor
43'i tnillioen gulden 's jaars gedurende 35
jaar volgens Mr. Dr. van Gijn een nieu
we groote vruchtbare prov.," is bij Mart.
Nijhoft te 's-Gravenhage een brochure ver
schenen van de hand van Dr. A. A. Beek-
man (lid van den Zuiderzeeraad), waar-
in de schrijver de cijfers, welke prot. van
Gijn in de Haagsche Post met betrekking'
tot de atsluiting en droogmaking van
de Zuiderzee heeft genoemd, volstrekt niet
schrikaanjagend, eer verblijdend acht. De
heer Beekman gaat uit van het door den
heer van Gijn becijferde verlies van 662
rniljoen gulden aan het einde vat? het
i 35ste jaar, hoewe! dit cijfer z.i. nog ten
minste 124 rniljoen te groot is, orndat
de jaarlijksche uitgaven 45 rniljoen te
hoog berekend zijn en de indirecte voor-
j deelen van den afsluitdijk niet na het 15de
maar reeds na het lOde en 12de jaar wor
den genoten.
Schr. merkt allereerst op, dat niemand
kan zeggen, dat gedurende 35 achter-
eenvolgende jaren de rentestandaard v; n
7 pet. zal blijven gelden, en evenmin, hoe
groot het geldelijk bedrag zal zijn, ver-
tegenwoordigend de indirecte voordeelen
van den afsluitdijk. Deze tactoren stempe-
len de berekeningen van prof, van Gijn
z.i. reeds tot vaag gecijter met niet veel
meer dan een slag in de lucht tot resul
tant.
Dr. Beekman wil de cijfers echter nader
beschouwen. De berekening van de kos-
ten met den samehgestelden interest aaif,
het einde van het iangdurige werk acht
hij een ongewoon iets, voor geen ander
groot werk ooit toegepast.
Het bedrag van 662 rniljoen is (daar-
gelaten de vergissing van 125 rniljoen)
niet tout, maar het geeft z.i. een valsch
beeld. De annuiteiten van die geldsom
gedurende 35 jaar bij een rentestandaard
van 7 pet. bedragen met meer dan 4,79
rniljoen gulden, wat wel een nieuw e groo
te vruchtbare provincie waard is. Die 662
rniljoen verlies volgens prlpf. van Gijrt
vertegenwoordigen, zoo zegt schr. in een
anderen vorm, een contante waarde van
62 rniljoen z.i. een betrekkelijk geringe op-
offering om veel te verkrijgen. De betrek
kelijk hooge jaarlijksche uitgaven in de
eerste jaren zullen onze staatsbegrooting
niet ontwrichten.
Van het opmaken van een geheel nieuwe
begrooting voor dit plan van 35 jaar ver
wacht schr. niet veel, aangezien men niet
weet hoe hoog de Ioonen en prijzen der
materialen reeds na weinige jaren zullen
zijn. Ook de beschouwingen van een on-
bekenden „Ingenieur" in hetzelfde week-
blad de Haagsche Post worden door den
heer Beekman bestreden. Deze vraagt
zich verder af, waarom wel de Maaskanali-
satie, wel het kanaal in Twenthe e.a. wer-
ken, die eveneens jaarlijks miljoenen zul
len vorderen; waarom daartegenover al
leen de droogmaking van de Zuiderzee
als een „onderneming opgevat tot het ver
krijgen van grond, waarvan winst of al-
thans geen verlies de uitkomst moet zijn,
terwijl men toch ook hier het nutrige
en noodige moet laten wegen. De voor
geheel Nederland zegenrijke gevolgcn van
dat grootsche werk, die al zoo dikwijls
genoemd zijn, zal schr. niet opnieuw gaan
uiteenzetten, 'miaar hij wijst o.a. op de
veiligheid van de aanliggende gewesten,
op hun ontzilting en zoetwatervoorziening,
op de uitbreiding van de bestaansmiddelen
voor onze steeds toenemende bevolking,
op de moreele zijde van het tot stand
brengen van zuik een werk, op onze in
ternational beteekenis. De afsluiting en
droogmaking der Zuiderzee zal aan tien-
duizenden werk verschaften en ons een
graanland bij uitnemendheid schenken. dat
eveneens in oorlogstijd ons minder at-
i hankelijk za! maken van het buitenland.
Droogmaking van de Wieringerrueer ais
j het eenig werd der eerste periode acht
schr. om verschillende redenen ook
financieele onraadzaam. Er mag z.i.
van de atsluiting en droogmaking van de
Zuiderzee niet worden atgezien. Tot uit
stel wegens de tijdsomstandigheden z u
slechts mogen worden besloten op grond
van geheel andere argumenten dan tot nu
aangevoerd.
INVOERRECHT OP TABAK EN
PAPIER.
Bij kon. Besl. van 19 Mei j.l. („St. bl."
728) is bepaald, dat de wet van 6 Mei
1921 tot herziening van het invoerrecht
op tabak en papier in werking treedt met
i van 1 Juni a.s.
EEN WONDERMENSCH.
Men kan tegenwoordig betoogr de
Bredasche Ct. buitenlandsche paspoor-
j ten- die. verloopen zijn, laten verlengen',
zonder in de kosten te valien van een
nieuw paspoort.
1 Wie is nu de persoon, die deze pas-
sen kan verlengen?
j Elk gezond denkend sterveling zal ant-
woorden: wel heel eenvoudig, degene die
de pas uitreikte: de Commissaris der Ko-
ningin in de Provincie.
j Mis poes.
Als gij dat denkt, hebt gij buiten den
waard, in dit geval buiten de ondoorgron-
delijke bepalingen onzer Nederlandsche
bureaucratie gerekend.
Maar wie is dan die wondermensch, die
uw pas verlengen kan?
De eerste de beste Nederlandsch con
sul in.... het buitenland/
Dus wilt u uw paspoort verlengd zien,
zend het dan op b.v. aan het generaal
consulaat te Antwerpen.
En u.w wensch zal vervuld worden.
RIDDERS DER MIL. WILLEMSORDE.
In de oorlogsjaren is het feit der hon-
derdjaijige herdenking van de instetling
der Mil. Willemsorde onopgemerkt voor-
bij moeten gaan. De vereenigingen „Ons
Leger" en „Onze VIoot" willen thans die
herdenking doen geschieden op 16 Jam
a.s., de herinneringsdag van het gev.cht
bij Quatre-Bras (16 Juni 1815), het eerste
krijgsbedrijt na de instelling der Orde,
waarbij Nederlanders deze onderscheiding
verwierven en daardoor bijdroegen tot"
bescherming van onze pas herkregen on-
afhankelijkheid.
pggwar
De Burgemeester van TER NEUZEN maakt bekend,
dat het onderzoek van de in het verlofgangersregie-
ter dezer gemeente ingeschreven verlofgangers der
militie te land zal worden gehouden te Ter Neuzen
in de Arbeidsbeurs, op WX»c-us<Imk H Jnni IH3I,
des voormiddags elf aur.
Aan het onderzoek behoeven alleen deel te nemen
de verlofgangers der lichtingen 1918 en 1919.
Aan het onderzoek behoeft n i e t te worden deel-
genomen door hen, die hun eerste oefening nog niet
hebben volbracbt, en voorts niet door
a. de verlofgangers, diein het loopende jaar,
voor den dag, hierboven als dag van onder
zoek aangegevenin werkelijken dienst zijn
geweest, uit anderen hoofde dan voor straf
b. de verlofgangers, die bestemd zijn om in het
loopende jaar voor herhalingsoefeningen in
werkelijken dienst te komen
c. de verlofgangers, die bestemd zijn om met 1
Augustus van het loopende jaar naar de land -
weer over te gaan
d. de verlofgangers, aan wie vergunning is ver-
leend tot uitoefening van de zeevaart of de
zeeviBscherij buitenslands of tot verblijf in het
buitenland en aan wie hetzij gelijktijdig met
die vergunning, hetzij in verband daarmede
later afzonderlijk, vrijstelling van het onder
zoek is verleend dan wel is toegestaan dat
onderzoek in de inaand November of Decem
ber van het loopende jaar te ondergaan;
e. de verlofgangers, aan wie ter zake van de uit
oefening van htm beroep of bedrijf dan wel
wegens andere bijzondere omstandigheden ver
gunning is verleend het onderzoek in een der
onder d genoemde maanden te ondergaan
de adspirant-militie-offieieren en
g. de verlofgangers van de Exploitutie-Compagnie
van het Regiment Genietroepen.
Daarentegen inoeten aan het onderzoek w e 1 deel-
nemen de verlofgangers, die in het loopende jaar
voor herhalingsoefeningen in werkelijken dienst zon-
den moeten komen, doch wien voor 1 Juni van
dit jaar dooi den Minister van Oorlog uitstel van
opkomst voor die oefeningen is verleend tot het vol-
gende jaar. Uiteiaard geldt deze bepaling niet
voor de verlofgangers, wien uit anderen hoofde, bijv.
in verband met hun verblijf in het buitenland, vrij
stelling van het onderzoek is of alsnog wordt ver
leend.
De verlofganger moet bij dit onderzoek verschijnen
in uniform gekleed en voorzien
a. van de tot zijn voorgeschreven uitrusting ver-
der behoorende kleeding-en uitrustingstukken;
b. van de wapenen, het ledergoed, de reglemen-
ten en de dienstvoorschriften, hem uitgereikt
c. van zijn zakboekje en van zijn verlofpas
De verlofganger staat niet alleen gedurende den
tijd, dien het onderzoek duurt, maar ook voor zoo-
lang hij ter gelegenheid van het onderzoek in uni
form gekleed is, onder de bevelen van den Militie-
commissaris, zoodat indicn hij ongeregeldheden pleegt
of zich aan een strafbaar feit schuldig maakt, hetzij
bij het gaan naar de plaats, voor het onderzoek be
stemd, hetzij gedurende het onderzoek of bij het
naar huis keeren, te dier zake zal worden gestraft
volgens het Crimineel Wetboek en het Reglement
van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande.
Een arrest van een dag tot zes dagen, te onder
gaan in de naastbij gelegen provoost of het naastbij
zijnde huis van bewaring, of een kwartierarrest van
een dag tot zes dagen, te ondergaan in een kazerne,
kan door den Militiecommissaris worden opgelegd
aan den verlofganger
lo. die, zonder geldige reden niet bij het onder
zoek verschijnt
2o. die daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden niet voorzien is van al de hiervoren
vermelde voorwerpen
3o. die de hiervoren vermelde voorwerpen bij het
onderzoek niet alle in den vereischten siaat
vertoont
4o. die een of meer van de hiervoren voormelde
voorwerpen, aan een ander toebehoorende, als
de zijne vertoont.
Is den verlofganger ter zake van het onderzoek
kwartierarrest opgelegd, dan wordt hij tot het onder
gaan van die straf in werkelijken dienst geroepen.
Onverminderd de genoemde straf isde verlofganger.
die zich schuldig maakt aan een der feiten, onder
lo. tot 4o. genoemd, verplicht om op een nader te
bepalen tijd en plaats voor den Militiecommissaris te
verschijnen of opnieuw te verschijnen tot het onder
gaan van een onderzoek.
De verlofganger, die, opgeroepen voor dit ONDER
ZOEK, daarbij niet verschijnt of, daarbij verschenen
zijnde, zich schuldig maakt aan een der feiten, onder
2o.—4o. vermeld, wordt in werkelijken dienst ge
roepen of gehouden voor den tijd van ten hoogste
twee maanden. De duur van dezen werkelijken dienst
wordt bepaald door den Minister van Oorlog.
De verlofganger, die niet voldoet aan een oproe-
ping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur
behandeld, na op daartoe door den Minister van
Oorlog te verstrekken last als zoodanig te zijn alge
voerd.
Nog worden de verlofgangers opmerkzaam gemaakt.
dat het niet ontvangen van een bijzondere kennis-
geving hen niet ontheft van hun verplichting tor
deelneming aan het onderzoek, maar dat deze open-
bare kennisgeving EENIG en ALLEEN als be wij-
geldt, dat de verlofganger behoorlijk is opgeroepen.
Ingeval ziekte of gebrekende deelneming
aan het onderzoek mochten verhinderen, dientdaar-
van zoodra mogelijk ter gemeentesecretarie
te worden overgelegd een gelegaliseerde geneeskundige
verklaring, welke op ongezegeld papier kan worden
gesteld.
Aan den verlofganger kan op zijn daartoe aan den
Militiecommissaris te richten en met redenen omkleed
verzoek worden vergund, het onderzoek in een andere
gemeente te ondergaan. Het verzoekschrift moet
tijdig en GEFRANKEERD worden toegezonden
Maakt een verlofganger, aan wien een zoodanig.'
vergunning is verleend, daarvan geen gebruik, dan
wordt deze geacht niet te zijn verleend.
Ter Neuzen, 23 Mei 1921.
De Burgemeester voornoemd,
J. HUIZINGA.