ALOEiEEN NIEUW8- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
No 7083.
Donderdag 16 December 1920.
6Ge Jaargani
AANGIFTE
I
ABONNEMENT
Telefoon 33.
ADVERTENTIfiN:
Dit Blad versehijnt Maandag-, Wosnsdag- en Vrijdagavofid, nitgszonderd op Feestdagea, bo de Firma P. J. VAN DE SANDE te Ter Neazen.
Inschrijving voor de Militie.
^iNHENL N b'
Per 3 maanden binnen de stad 1,40. Franco per post voor Nederland 1,60.
Bif vooruitbetaling voor het Buitenland per 3 maanden/2,20, per jaar 8,
Voor NederlandPer jaar bij vooruitbetaling 5,80.
Men abonneert zich bij de Uitgeefster, of buiten Ter Neuzen ook bij alle
Boekbandelaren, Postkantoren en Hulppostkantoren.
Van 1 tot 4 regels 0,80. Voor elken regel meer 0,20,
Orootere letters en cliche's worden naar plaatsruimte berekend.
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, hetwelfe
op aanvraag verkrijgbaar is.
Inzending van advertentien liefst 6en dag VOOl" de uitgave.
TER
Wie moeten worden ingeschreven.
Wie niet inschrijvingsplichtig zijn.
In welke gemeente de inschrijving moet
geschieden.
Aangifte ter inschrijving.
Opgave ter inschrijving.
Inschrijving na den gewonen tijd.
Strafbepaiingen.
Opmerking omtrent vrijstelling.
Beteekenis van de uitdrukkingen vader,
moeder, voogd en curator.
Overlegging van stukken.
TIJD VAN AANGIFTE.
Voor het doen van de aangifte ter in
schrijving, die moet plaats hebben tusschen
1 en 31 januari a.s., zal meer bepaald ge
legenheid worden gegeven ter Gemeente-
secretarie op Donderdag 13 Januari 1921,
s morgens van 9 tot 12 uur.
Men wordt dringend verzocht, zich zoo
mogelijk op een der aangegeven uren voor
het doen der aangifte ter Gemeentesecreta-
rie te vervoegen.
CONFLICT TUSSCHEN NEDERLAND
EN SERVIE.
Tusschen de Nederlandsche en de Ser-
vische regeering had zich een verschil van
meening geopenbaard ter zake van de
behandeling van den Nederlandschen con
sul te Belgrado. De houding, laatstelijk
door de Servische regeering tegenover de
Nederiandsche in deze aangelegenheid aan
genomen, werd door de Nederlandsche
zoozeer in strijd geacht met de wijze van
behandeling voor de instandhouding van
goede internationale betrekkingen ge-
eischt, dat zij aan onzen gezant te Bel
grado order heeft gegeven, Servie te ver-
laten en aan den Servischen zaakgelas-
tigde te dezer stede heeft medegedeeld,
dat op zijn tegenwoordigheid hier te lan
de niet langer wordt prijs gesteid.
De Nederlandsche gezant te Belgrado is
de beer Advocaat, de Nederlandscne con
sul de heer B. Rapaport.
De zaakgelasiigde van Servie bij het
Nederlandsche hof is de heer Stanoei-
vitch.
Bij voorloopige informatie vernamen wij,
dat de oorzaak van het conflict reeds eeni-
gen tijd geleden is ontstaan. Zij schuilt
niet in de persoon van onzen gezant
of die van onzen consul, doch in de wijze
van optreden der Servische regeering je-
gens onzen vertegenwoordiger, een optre
den, dat eindelijk tot den hierboven ge-
noemden maatregel leidde.
Ter plaatse, waar men bevoegd was,
over de zaak te oordeelen, vreesde men
van het conflict geen verdere gevolgen.
(H. Crt.)
Oogenbiikkelijk nadat de oorlog uitge-
broken was aldus meldt de Tel.
werd de heer Rapaport, die in Servie ge-
bleven was en van de gelegenheid om
het land te verlaten, geen gebruik had ge-
maakt, vertrouwende op de onschendbaar-
heid van den Nederlandschen consul, ge-
vangen genomen, beschuldigd van spion-
nage en te Vranja geinterneerd, beter ge-
zegd: gevangen gezet: Een proces we
gens spionnage is, voor zoover bekend,
nooit tegen hem gevoerd.
Toen de Bulgaren Servie binnentrokken,
werd de heer R. te Prokupije, waarheen
hij vanuit Vranja door de Serviers ge-
bracht,_was bevrijd. Voorloopig vestigde
hij zich te Nisch en huurde er zich in een
kleine villa een paar kamers, waar hij het
Nederlandsche consulaat installeerde.
Bij de Bulgaren scheen hij niet ongaar-
ne gezien te worden, want toen de eerste
godsdienstoefening onder Bulgaarsch be-
stuur en onder Bulgaarsche geestelijken
gehouden werd, was het "de heer R., die
zich in de kerk op in het oogvallende
wijze naast den Bulgaarschen prefect
plaatste. Wei is waar geen misdaad,
maar niettemin een tactische fout, die
hem de Serviers nooit vergeven zouden.
Van Nisch vertrok de heer R. naar Bel
grado, waar de Oostenrijkers, volgens
zijn eigen verklaring, even weinig eerbied
hadden voor zijn consulschap als de Ser
viers. Hij hield er zich op den ach.ter-
grond.
De Servische regeering mpet bij de Ne
derlandsche aangedrongen hebben op het
difinitief ontslag van den heer Rapa
port als consul-gen eraal. Den Haag
scheen niet ongeneigd op dit verzoek in
te gaan, mits de Servische regeering haar
leedwezen zou betuigen, dat zij een Ne
derlandschen consul gevangen genomen
had. De Servische is op dien eisch niet
ingegaan, want de heer R. had zijn ge-
vangenschap kunnen voorkomen, daar
hem, evenals aan alle Oosten
rijkers en Duitschers de gelegenheid was
gegeven, het land ^ijtijds te verlaten en
hij als honorair consul niet verplicht was
te blijven.
Aldus het Servische standpunt.
Het Hbl. schrijft naar aanleiding van
bovenstaande:
Onze regeering ja, en onze regee
ring, dat is ons land schijnt moeilijk-
heden met Servie te hebben en door de
Servische regeering op een dusdanige wij
ze behandeld te zijn, dat zij op diplomatiek
verkeer met Servie geen prijs meer stelt.
Ware ditzelfde het geval met een nabu-
rigen staat, dan zou daaruit inderdaad iets
6rnstigs kunnen groeien. In dit bijzon-
dere geval, nu Servie door vele rijken en
vele gebergten van ons gescheiden is, is
de zaak uitsluitend van onmiddellijk be-
lang voor de betrokken consuls en ge-
zanten en voor de Nederlandsche onder-
danen, die handelsbetrekkingen ot andere
relat ec met Servie hebben.
Toch >s de zaak in wezen ook thans zeer
ernstig.
Wat toch is feitelijk het geval? Zonder
dat het Nederlandsche volk zelts maar
wist dat er thans een wolkje aan de
lucht was; terwijl hoogstens enkele Ne
derlanders wisten, dat wij gedurende den
oorlog een Nederlandsch consul te Belgra
do hebben gehad, die Oostenrijker van
nationaliteit was, wat aanleiding tot wrij-
ving en onaangenaamheden met de Ser
vische regeering had gegeven, ziet het
Nederlandsche volk, ziet elk Nederlander
die de allerprettigste relaties met Servie
had, zich eensklaps voor het feit gesteid,
dat er een verhouding tusschen beide lan-
den bestaat, die, bij naburige landen, die
elkaar naar de haren kunnen vliegen,
zeer licht tot ernstige onaangenaamheden
zou kunnen leiden.
Is dat niet „geheime diplomatic"? Is
het juist, dat zoo in stilte, in het. duister
gewerkt wordt? Zou het waarlijk moge
lijk zijn, dat, zonder dat naar buiten ook
maar het allerminst daarvan gebleken is,
wij eensklaps voor het feit worden ge
steid, dat de diplomatieke betrekkingen
met een naburig land zegge: met De-
nemarken, met Duitschland, met Belgie,
met Engeland verbroken worden?
Wij gelooven, dat niet velen zich er bij
kunnen neerleggen, dat de zeer enkele
uitnemende Nederlanders, die de leiding
van ons even ujtnemend departement van
buitenlandsche zaken hebben, aldus en pe
tit comite beslissingen nemen, die van zoo
groote beteekenis zijn voor het lot van
ons volk.
Wij hebben reeds vroeger vaak om meer
openhartigheid, minder ^eheimzinnigheid
bij het departement van buitenlandsche
zaken gevraagd. En wij herhalen dien
eisch thans met kleoi.
De regeiftring zal nu wel spoedig iets
meer zeggen. Misschien hooren wij dan
tevens wat volgens diplomatieke gebruiken
het verschil is tusschen een aanzegging aan
een gezant van een vreemde mogenuheid
dat op zijn tegenwoordigheid geen prijs
wordt gesteid en het zenden van een
paspoort aan dien gezant. Oppervlakkig
gezien zou men zeggen, dat het laatste
een iets onvriendelijker uiting is van de-
zelfden wensch: het axbreken der diplo
matieke betrekkingen.
In het bekende boek over het voiken-
recht van prot. De Louter wordt deze
kwestie niet behandeld.
De bekende Engelsche schrijver prot.
Oppenheim zegt in zijn werk over In
ternational-Law: dat als een gezant te-
ruggeroepen wordt hij in een pfechtige
audientie den brief van terugroeping moet
overhandigen en dan als antwoord zijn
paspoort moet ontvangen. Hoe gaat dit
nu, bij een terugroeping, die misschien niet
definitiet een terugroeping is? Vertrekt de
gezant dan zonder iets te zeggen? Enkrijgt
hij geen paspoort? Maar hij moet toch
een paspoort hebben!
Het is dus ietwat raadselachtig en wij
zouden toch wel willen weten ot de met
Servie afgebroken diplomatieke betrekkin
gen al dan niet atgebroken zijn.
DE 8-URKjE ARBE1DSDAG.
Bouwvakarbeiders uit Asten (N.-B.) heb
ben den Minister van Arbeid verzocht,
om den 8urigen arbeidsdag tot 1 Januari
1923 buiten werking te stelien en de vverk-
uren te bepalen tot 1 Januari 1922 op 10
uren en tot 1 Januari 1923 op 9 uren.
OP HOOP VAN ZEOEN.
De Haagsche politie heeft gearresteerd
de reeder V. te Scheveningen, verdacht
van het plegen van het misdrijt genoemd
in art. 168 en 169 van het wetboek van
Strafrecht (beschadiging o>f doen zinken
van vaartuigen).
Naar de Res. Bode verneemt, heeft
een uitgebreid onderzoek aan het licht
gebracht, dat men in de afgeloopen jaren
meer dan eens opzettelijk haringloggers
heeft doen zinken, alleen om de hooge
premieverzekering daarvoor machtig te
worden. In lioeverre bij dit schandelijk
misdrijt ook tnenschenlevens zijn verio-
ren gegaan, kon het blad niet te weten
komen.
POLITIEKE S AMEN WERKING.
In een vergadering van afgevaardigden
der hoofdbesturen van den Economischen
Bond, de Liberale Unie, den Bond van
Vrije Liberalen, de Neutraie Partij, de
Middenstandspartij, den Provincialen
Bond van Vrijzinnigen in Friesland, de
groep voor ethische en wetenschfappelijke
belangen, de Algemeene Staatspartij en
den Bond van Vriizinnige propagandaver-
eenigingen in Nederland, is nader overleg
gepleegd over de mogelijkheid van de
stichting van een nicuwen staatkundigen
bond.
Besloten werd, dat op ot omstreeks 15
Januari a.s. aan vergaderingen van ieder
der partijen het plan van samenwerking
zal worden voorgelegd, ten einde daarna
zoo mogelijk ten spoedigste tot de oprich
ting van de nieuwe partij te kunnen' ko
men.
DE LOODSDIENST AAN DEN MOND DER
SCHELDE.
Dat de verhouding Cusschen de Nederiand
sche en Beligsche loodsen, die den dienst aan
den Scheldemond waamemen, nog allesbe-
halve collegiaal is, blij'kft uit een schrijven van
het Oostgat. Daar, in zee, bij de Middensteen-
sche Courant", waarin speciaal geklaagd wordt
over de deloyale concurrentie der Belgen voor
het Oostgat. Daar in zee, bij de Middens een-
bank, liggen de buitenloodsen e wachten op
de schepen. die daar passeren uit het Oosten
van Rotterdam en de Oostzee, uit he' Westen
van Noord-Engeland, Beide diensten, de Bel-
gische en de Nederiandsche, hadden daar een
stoomvaartuig. Maar nu hebben de Belgen daar
een tweede s oomvaartuig bij gelegd, een zoo-
genaamde afhaalbotter, maar ze heeft meestal
een tiental loodsen aan boord, en doet ook be-
loodsingdiensten. Het resultant is, dat de Bel
gen de schepen tegemoet varen en dat het
Nederiandsche loodsvaartuig, dat rich aan de
reglementen houdt, het eene schip voor het
andere ziet passeeren, zonder dat een loods
noodig is. In de Wielingen voert een Neder
landsche zeilkotter een ongelijken strijd egen
een Belgisch stoomvaartuig, maar dat kan
door verbeterde uitrus'.ing worden verholpen.
Aan het schrijven van de Nederiandsche
loodsen in bovengenoemd blad ontleenen wij:
„Het optreden inzake loodsdienst, door het
Belgisch personeel van boog- tot' laag te Vlis-
singen heeft een zeer bedenkelijken omvang
aangenomen, zoodat men 'tniet anders kan
qualificeeren dan als overheersching. Het mag
inderdaad een wonder heeten, dat rich nog
geen ernstige inciden en hebben voorgedaan,
Immer gaan de Belgen in die richting voort.
Zij ontzien daarvoor niets. Ten koste van
groote financieele offers trachben zij de Ned.
loodsen geheel uit) te sluiten.
,,Zoo hebben zij sedert eenige dagen buiten-
gaats van den Oos -elijken ingang van de
Stihielde (Oostgat) hun stoomloodspost; met een
stoomloodsboot uitgebreid, zoogenaamd voor
afhaaldienst, doch inderdaad slechtis om hun
oogmerk te bereiken, n.l. uitsluiting van Ne
derland. Dit gelukt hun dan ook volkomen.
Het resulilaat is: ten eerste een bespot ing' van
de Ned. vlag, welke daar ten diens'.e is van
de scheepvaart op een vaarwater het „Oost-
gati", dat even zoo Nederlandsch en onbe-
twisbaar is als de Nieuwe Rotterdamsche
Waterweg.
,,Ten tweede: de exploitatiekosilen worden
door Belgie zoo hoog opgevoerd, dat, hoewel
zijn debiet de geheele scheepvaart omvat, hij
TER
UZENSCHE
IJe Rnrgemeester van TER NEUZEN b/engt ter
tennis van wie het aangaat. inzonderheid van de in
het jaar 1!)20 geboren mannelijke personen, dat
T>ij de Militievvet (Staatslad i91"2, No. 24) het volgende
is hepaald
Artikel 12.
1. Behoudens het bepaalde in art. 13 wordt voor
de militie ingeschreven
lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die
op 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin
het 18de levensjaar heeft volbracht, binnen het
Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk Belgie
woonplaats heeft, of wiens vader, moeder of voogd
op genoemd tijdstip in een dier Rijken woonplaats
heeft
2o. ieder ineerderjarig mannelijk Nederlander.
die op genoemd tijdstip in een der genoemde Rijken
woonplaats heeft
So. ieder mannelijk niet-Nederlander, die op ge
noemd tijdstip ingezetene van het Rijk is.
2. Voor ingezetene in den zin dezer wet wordt
gehouden
A. de minderjarige niet-Nederlander, die binnen
het Rijk woonplaats heeft;
lo. indien zijn vader, moeder of voogd binnen
het Rijk woonplaats heeft en gedurende de vooraf-
gaande achttien maanden in het Rijk of in de kolonien
of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen
woonplaats gehad heeft
2o. indien hij zelf gedurende de voorafgaande
achttien maanden in het Rijk of in de kolonien of
bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woon
plaats gehad heeft, tenzij hij in den zin dezer wet
een vader of moeder heeft en deze elders dan binnen
het Rijk woonplaats heeft
B. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen
het Rijk woonplaats heeft en gedurende de vooraf
gaande achttien maanden in het Rijk of in de
kolonien of bezittingen des Rijks in andere wereld
deelen woonplaats gehad heeft.
3. Voor de toepassing van het hepaalde in het
vorig lid wordt gehouden
voor minderjarig hij, die minderjarig is in den
zin der Nederlandsche wet;
voor meerderjarig hij, die meerderjarig is in den
zih der Nederlandsche wet.
Artikel 13.
Voor de militie wordt niet ingeschreven
io. de ingezetene niet-Nederlander, die blijkt te
behooren tot een Staat, waar de Nederlanders niet
aan den verplichten krijgsdienst zijn onderworpen
of waar ten aanzien van den dienstplieht het beginsel
van wederkeerigheid is aangenomen
2o. hij, die blijkt in de kolonien of bezittingen des
Rijks in andere werelddeelen woonplaats te hebben,
mite dit niet zij ter zake van krijgsdienst.
Artikel 44.
1. De inschrijving geschiedt:
4o. van hem, bedoeld in art. 12 eerste lid, onder
lo.
a. zoo zijn vader, moeder of voogd binnen het
Rijk woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats
van vader, moeder of voogd
b. zoo hij binnen het Rijk woonplaats heeft, in
de gemeente zijner woonplaats, tenzij hij in den zin
dezer wet een vader, moeder of voogd heeft en deze
in eene andere gemeente binnen het Rijk woon
plaats heeft
c. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Duitsche
Rijk en hij niet binnen het Rijk woonplaats heeft,
in de gemeente Amsterdam
d. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Koninkrijk
Belgie en hij niet binnen het Rijk woonplaats heeft,
in de gemeente Rotterdam
e. zoo hij in het Duitsche Rijk en zijn vader,
moeder of voogd niet binnen het Rijk of in het
Koninkrijk Belgie woonplaats heeft, in de gemeente
Amsterdam
f. zoo hij in het Koninkrijk Belgie en zijn vader,
moeder of voogd niet binnen het Rijk of in het
Duitsche Rijk woonplaats heeft, in de gemeente
Rotterdam
"2o. van hem bedoeld in art. 12, eerste lid onder 2o.,
a. zoo hij woonplaats heeft binnen het Rijk, in de
gemeente zijner woonplaats
k. zoo hij woonplaats heeft in het Duitsche Rijk,
i* de gemeente Amsterdam
c. zoo hij woonplaats heeft in het Koninkrijk
Belgie, in de gemeente Rotterdam
3o. A. van hetn, bedoeld in art. 42, eerste lid,
onder 3o., indien hij minderjarig is
a. zoo zijn vader, moeder of voogd binnen het
R(jk woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats
van vader, moeder of voogd
b. zoo hij in den zin dezer wet geen vader, moeder
of veogd heeft of zoo zijn voogd niet binnen het Rijk
woonplaats heeft, in de gemeente, waar hij zelf
woonplaats heeft
K. van hem bedoeld in art. 12, eerste lid, onder
3«., indien hij meerderjarig is
in de gemeente, waar hij woonplaats heeft.
2. De in het vorig lid als plaats van inschrijving
aangewezen gemeente is die, waar de woonplaats
gevestigd is of was op 4 Januari van het jaar, vol
gende op dat, waarin de in te schrijven persoon het
!8e levensjaar volbracht. Ten aanzien van hem, wiens
inschrijving te Amsterdam of te Rotterdam moet ge
schieden wegens woonplaats onderscheidenlijk in het
Duitsche Rijk of in het Koninkrijk Belgie, wordt de
gemeente, waar de inschrijving moet plaats hebben,
bepaald naar het Rijk, waar de woonplaats gevestigd
is of was op 4 Januari van het jaar, volgende op
dat waarin de in te schrijven persoon het 4 8e levens-
jaar volbracht.
Artikel 15.
1. Hij, die volgens art. 42 moet worden inge
schreven, is verplicht zich daartoe aan te geven bij
den burgemeester der gemeente, waar de inschrijving
moet geschieden.
2. Indien hij ongesteld of afwezig is, rust de
verplichting tot het doen van de aangifte:
a. indien het een minderjarige betreft, op zijn
vader, moeder of voogd, mils de vader, moeder of
voogd binnen het Iiijk, in het Duitsche Rijk of
in het Koninkrijk Belgie woonplaats heeft, of
indien de voogdij is opgedragen aan een rechtsper-
soonlijkheid bezittende vereeniging, aan eene stichting
of aan eene inslelling van weldadigheid op d>
bestuurders
b. indien het een meerderjarige betreft, die onder
curateele staat, op zijn curator.
3. De minderjarige, olio in den zin dezer wet geen
vader, moeder of voogd heeft, of wiens vader, moeder
of voogd niet binnen bet Rijk, in het Duitsche Rijk
of in het Koninkrijk Belgie woonplaats heeft, is,
behoudens het bepaalde in het volgend lid, steeds
zelf tot het doen van de aangifte verplicht.
4. Hij, die is opgenomen in een der in art. 46 ver-
melde gestichten en inrichtingen of behoort tot de
in het tweede lid van genoemd artikel bedoelde per
sonen dan wel in dienst is bij de zeemacht, bij bet
leger hier te lande of bij de koloniale troepen, be-
hoeft niet ter inschrijving te worden aangegeven.
5. De aangifte geschiedt in de maand Januari
van het jaar. volgende op dat, waprin de in te schrijven
persoon het 18e levensjaar volbracht.
6. Voor hem of haar, die tot het doen van de
aangifte verplicht is, kan de aangifte geschieden
door een ander, daartoe schriftelijk gemaehtigd.
Artikel 16.
De bestuurders van krankzinnigen-, idioten-,
doofstommen- en blindengestichten, vangevangetiissen
van rijkswerkinrichtingen, van rijksopvoedings-ge-
stichten en van tuchtscholen zenden jaarlijks voor 40
Januari eene opgave, ingericht in den door Ons te
bepalen vorm, van de daarin opgenomen mannelijke
personen, die alsdan voor de militie moeten worden
ingeschreven, aan Onzen commissaris in de provincie,
binnen welke de inschrijving moet plaats hebben.
2. Ten aanzien van de mannelijke personen, die
ingevolge art. 39 van het Wetboek van Strafrecht ter
beschikking van de Regeering zijn gesteid en niet
in een Rijksopvoedingsgestieht zijn opgenomen, ge
schiedt gelijke opgave vanwege Onzen Minister van
s Justitie.
3. De inschrijving van de in het eerste en het
tweede lid bedoelde j trsonen, zoomede van die, welke
in dienst zijn bij de zeemacht, bij het leger hier te
lande of bij de koloniale troepen, geschiedt overeen-
komstig door Ons te geven voorschriften.
Artikel 17.
7. A our de militie wordt ook ingeseftreven of
wordt opnieuw ingeschreven
lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die
na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin
hij het 48de levensjaar volbracht, en voor het intreden
van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het
Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk Belgie
gevestigd heeft en wiens vader, moeder of voogd niet
reeds in een dier Rijken woonplaats had
2o. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die
niet in een der genoemde Rijken woonplaats heeft,
doch wiens vader, moeder of voogd na 4 Januari van
het jaar, volgende op dat, waarin de minderjarige
het 18de levensjaar volbracht, en voor het intreden
van diens 21ste levensjaar zijne of hare woonplaats
binnen een dier Rijken gevestigd heeft;
3o. ieder mannelijk minderjarige, die tial Januari
van het jaar volgende op dat, waarin hij het 18de
levensjaar volbracht ren voor het intreden van het
21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander
is geworden, zoo hij of zijn vader, moeder of voogd
binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het
Koninkrijk Belgie woonplaats heeft;
4o. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die
na 1 Januari van het jaar, volgende op" dat, waarin
hij het 48de levensjaar volbracht, en voor het intreden
van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het
Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk
Belgie gevestigd heeft;
5o. ieder mannelijk meerderjarige, die na 1 Januari
van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 48de
levensjaar volbracht, en voor het intreden van het
21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander
is geworden, zoo hij binnen het Rijk, in het Duitsche
Rijk of in het Koninkrijk Belgie woonplaats heeft;
6o. ieder mannelijk niet-Nederlander, die na 1
Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het
18de levensjaar volbracht, en voor het intreden van
het 21ste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezetene
is geworden in den zin van art. 12, tweede lid
7o. hij, die voor het intreden van het 24ste Levens
jaar ophoudt te verkeeren in een der gevallen, be
doeld in art. 13, indien hij overigens, hetzij volgens
art. 12, hetzij volgens het hiervoren onder lo.6o.
hepaalde ingeschreven zou moeten worden.
2. Met betrekking tot het bepaalde onder lo.6o.
gelden art. 12, laatste lid, en art. 13.
3. Ten aanzien van de gemeente, waar de in
schrijving of de inschrijving opnieuw moet geschieden,
geldt art. 14, eerste lid, met dien verstande, dat de
plaats van inschrijving wordt hepaald naar de ge
meente of het Rijk, waar de woonplaats gevestigd is
of was op den dag, waarop de in te schrijven persoon.
of zijn vader, moeder of voogd is geraakt in een der
in het eerste lid van dit artikfel omschreven gevallen.
4. Ten aanzien van de aangifte of opgave ter in
schrijving of ter inschrijving opnieuw geldendeartt.
15 en 46, met dien verstande, dat de aangifte ge
schiedt binnen dertig en de opgave binnen tien dagen
na den dag, waarop de in te schrijven persoon of
zijn vader, moeder of voogd is geraakt in een der
in het eerste lid van dit artikel omschreven gevallen.
Artikel 402.
1. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen
of geldboete van ten hoogste honderd vijftig gulden
wordt gestraft de in art.. 45, eerste of tweede lid,
bedoelde persoon of diegene der in laatstgenoemd
lid bedoelde bestuurders, die niet voldoet aan eene
hem bij dat artikel of bij art. 47, vierde lid, opge-
legde verplichting.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee
maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd
gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in
het eerste lid bedoelde feiten pleegt.
Bij de in art. 45 vermelde aangifte ter inschrijving
bestaat gelegenheid om op te geven de reden van
vrijstelling die de in te schrijven persoon meent te
hebben.
Waar in het bovenstaande sprake is van
vader, moeder of voogd, heeft zulks betrek
king op minderjarigen en strekt de uitdruk-
king „vader" veor het geval, dat de vader de
ouderlijke macht of de voogdij uitoefent; de
uitdrukking „moeder" voor het geval, dat de
moeder de ouderlijke macht of de voogdij uit
oefent; en de uitdrukking voogd" voor het
geval, dat over den minderjirige voogdij wordt
uitgeoefend door een ander dan den vader of
de moeder. De uitdrukking curator" heeft be
trekking op meerderjarigen en strekt voor het
geval, dat dezen onder curateele staan.
Waar in het bovenstaande sprake is van
woonplaats, wordt ten aanzien van hen, die
geen vrijwillige woonplaats hebben, dat zijn
o.a. de minderjarigen daaronder verstaan
de plaats, waar zij werkeliik wonen, en, zoo
deze ontbreekt, de plaats van verblijf.
Ten aanzien van ben, die elders geboren zijn, kan
bij het doen van de aangifte ter inschrijving over-
legging worden gevorderd van een uittreksel uit het
gebou^te-register, welk uittreksel voor zooveel
het mer te lande wordt afgegtven voor djt doel
op aanvraag kosteloos wordt verstrekt.
Ter Neuzen, 1-4 December l-trite
De Burgemeester voornoemd,
J. HUIZINBA.
KIEZERSSTATISTIEK VOOR 1920.
Anderhalf millioen vrouwen.
De jaargang 1920 van de Kiezersstatistiek
welke is bewerkt' overeenkomstig de wijziging
der Kieswet van den 9den Augustus 1919 fn.I.
het toekennen van het kiesrecht aan de vro»w
is versclienen.
Instede van het aantal mannen, die de»
leeftij'd van 25 jaren hebben bereikt, wordt
daarin thans melding gemaakt van 't aantal
personen van 25 j'aar en ouder. Hieronder volgt
een overzicht van het aantal personen en h»t
aantal kiezers volgens de kiezerslijsten va»
1920.
Aantal personen 3.330.334. Aantal kieaers
voor de Tweede Kamer 3.250.247 (tegen
1.562.512 in 1919). In percent der personen
97.60. Toeneming 108 percent.
Aantal kiezers voor de Provinciale Staten
3.165.589 (tegen 1.530.835 in 1919). In per
cent der personen 95.05. Toeneming 107 per
cent.
Aantal kiezers voor de gemeenteraden
3.080.119 (tegen 1.489.698 in 1919). In per
cent der personen 92.49. Toeneming 107 per
cent.