ALGEiEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSGH-VLAANDEREN. 50.000 U. MACADAM No. 7069. Zaterdag 13 November 1920. t>0e Jaarg&ng. HINDERWET. 8INNEN L A~Nd1 TWBBDB BLAD. Burgemeester en Wethouders der gemeente ZAAMSLAG DE opiossing wachten voor of op Vrijdsig IS No> vember a.s.v des voorm. S'/a uur, prijsopgave in voor de leverantie van 3 tot -4:| te leveren en uit te spreiden volgens aan- wjjzing Poouhaven 4000 K.G.Reuzenhoek 4000 K.G.Zaamslag (Vee*) 10(100 K.G.Zaam slag (L>orp) 32000 KG. Zaamslag, 9 November 1920. JOHs. DE FEIJTER, Burgemeester. J. STOLK Lz., Secretaris. De bekende dichter C. S. Adama van Sdieltema schrijft in zijn bundel: Zingende stemmen, onder het opschrift: Moe. de vol- gende regelen: In dit vers leg* de dichter bloot de ge- dachten en stemmingen van zijn hart. Hij vergunt ons een blik te slaan diep in zijn hart. Laat ons even nagaan, in alien een- voud en oprechtheid, wat we daar te lezen krijgen. De dichter zegt te zijn: moe van leven. Hij heelt medegeleefd het moeilijke, drukke, onstuimige leven. Hij is niet slechts een toeschouwer geweest, staande buiten het werkelijke leven met zijn behoeften en strijd, hij heeft er ook niet uit de hoogte op neer- gezien en niets gehad dan scherpe critiek over alles wat menschen deden, zonder er ooit een hand naar uit te strekken om ver- betering aan te brengen, neen hij heeft er midden in gestaan, hij heeft deel genomen aan den strijd om't bestaan, hetzij voor zich- zelf, hetzij voor anderen; hij heeft iets ge- voeld van den last des levens en heeft ge- zocht verlichting aan te brengen voor zich- zelf en voor zijne medemenschen. Hij heeft gezocht in het leven den rechten weg te houden, dien ook te wijzen aan anderen en hen daarop voort te helpen. Hij heeft geleefd, endat heeft hem zoo moe gemaakt. Moe, wij gevoelen het, niet omdat het werk zoo zwaar was, maar omdat de uitkomst hem zoo tegenviel, omdat hij niet bereiken kon, dat goede, dat hooge, wat hij toch als eisch stelde te moeten kunnen verwer- kelijken. Moe van leven, omdat hij bemerkt, dat hem de krachten ontbreken om het leven te maken zoo als hij 't gaarne zag. De dichter is geworden: moe van weten. Hij heeft allerlei ervaringen opgedaan, al- lerlei kennis in het leven; kennis van toe- standen, kennis van menschen, en dat heeft hem zoo moe gemaakt. Ging hij aanvanke- lijk 't leven in vroolijk lachend, veel ver- wachtend, gelijk we de lente beginnen, straks kwam hij in aanraking met zooveel wantoe- standen als er zijn in de maatschappij, en daaronder leed zijn hart, omdat het mede- gevoelde met het leed van den naaste, hij kwam in aanraking met menschen die heel anders waren dan ze schenen, die heel an- ders deden dan ze spraken en beloofden. Hij heeft leeren kennen het leed der aarde en de slechtheid der menschen en al die kennis, zij heeft hem zoo moe gemaakt. Moe immers, omdat het zijn hart versomberde en omdat hij bemerkte, dat tegen dat alles zoo weinig scheen te doen te zijn. Hij is geworden: moe van willen. Hij heeft iets. neen veel gewild in zijn leven; voor zichzelf en voor den kring voor wier belan- gen hij opkwam heeft hij wat goeds willen tot stand brengen. Zoovele plannen die hij maakte voor zichzelf heeff hij willen ten uitvoer brengen, zoovele ideaien heeft hij willen verwezenlijken. Dat was zijn leven om verder te komen. Zoovele nooden die hij zag in zijn omgeving heeft hij mede wil len helpen lenigen, zooveel lijden heeft hij willen verzachten, zooveel onrecht heeft hij willen opheffen. Hij heeft steeds meer ge wild het kwade uit den weg te ruimen, maar dat alles heeft hem zoo moe gemaakt. En we gevoelen het duidelijk wat hij daarmede zeggen wil. Het is niet de vermoeidheid van den werkman, die rust noodig heeft als hij zijn dagtaak heeft volbracht. Neen, deze legt zich straks ter ruste, want hij weet het, dat hij na den slaap weer nieuwe frissche krachten hebben zal om aan het werk te gaan. Zoo is het niet bij onzen dichter. Neen hij heeft nog lang zijn dagtaak nief verricht. het is nog maar op den middag, zooveel werk ligt nog rondom hem, maar hij moet 't er bij neer leggen, hij kan niet meer. Hij is moe van willen, omdat het hem gaat toe- schijnen, dat zooveel van wat hij met zijn gansche ziel gewild hefft, onmogelijk ko men kan. Hij komt eerder vCrder at van de vervulling dan naderbij. En eindelijk zegt in groote openhartig- heid de dichter, dat hij is geworden:„moe van zichzelf. Moe van M1J. Hij heeft ook op zichzelf gelet en hij is ook over zichzelf zoo ontevreden geworden, hij is zichzelf zoo tegen gevallen. Hij heeft in zichzelf opge- merkt zooveel van datgene wat hij in ande ren afkeurde, en hij heeft aan zichzelf ge- werkt, maar ook in dat werken bereikte hij zijn doel niet. Hij heeft zichzelf ook niet mede. Hij heeft leeren zien, dat zijne in- zichten die hij met zooveel vuur verdedigen kon, toch straks hem bleken niet goed te zijn, en hij heeft zich misschien moeten be- schuldigen, dat hij er dan toch maar aan bleef vasthouden voor 't oog van de men schen, omdat hij het nu eenmaal had gewild. Hij heeft leeren inzien, dat er bij al dat mooie willen voor anderen toch in eigen hart schuilde zooveel eerzucht misschien, liefde voor zichzelf en niet alleen liefde voor den naaste. Hij heeft allerlei begeerten in zijn hart voelen opkomen die hem zoo menigkeer af- brachten van den rechten koers die hij toch eigenlijk moest inslaan en hij heeft er niet naar willen luisteren misschien, maar zij waren niet te overwinnen, zij waren zoo sterk en ten slotte was hij zelf, wa9 zijn eigen hart er de schuld van, dat hij niet volkomen deed datgene wat hij wilde, wat hij naar zijn innigste overtuiging meen- de wat goed was. Hij is in zichzelf zoo te- leurgesteld. Hij is zichzelf tegengevallen, en dat is wel 'tmeest afmattende voor hem geworden. Was alles in hem nu maar bereid om te doen wat hij wilde, dan zou hij nog niet zoo spoedig bezweken zijn, maar in hemzelf ligt een verdeeldheid, een strijd, en dat mat hem zoo at. Dat was wel de groot- ste ontmoediging. Hij is moe geworden van zichzelf. En wat wil hij nu dan verder? Waar hij moe is van leven, wil hij weggaan naar de verte. Hij wil zich aan het leven gaan ont- trekken, niet langer een werkzaam aandeel er aan nemen. Hij wil buiten het rumoer en de drukte van het leven gaan staan, ver van dat alles om te zoeken of daar niet een plekje voor hem is om tot rust te komen. Weggaan naar de verte, zooals de menschen in ons land die het hier niet naar hun zin hebben gaan naar Amerika of Indie, omdat zij denken, dat ze d&ar wel zullen vinden wat hun hier ontbreekt. Het is echter of de dichter hier zelf gevoelt, dat hij ook daar in de verte, buiten het leven het begeerde niet vinden zal, het is alsof hij ook zelf ge voelt: het is ontrouw zich te onttrekken aan het leven waarin men een plaats en een roe- ping heeft. Waar hi; moe is van weten wil hij weg van deze wereld. Overal, ook buiten het leven, zal de wereld hem blijven stellen al lerlei vragen, en hij zal willen zoeken het antwoord, een opiossing en dit ontneemt hem de rust, daar hij telkens faalt. Zoolang hij in deze wereld is houden de vragen niet op, waarop hij tevergeefs een antwoord zoekt, houden de raadselen niet op waarvoor hij tevergeefs een opiossing zoekt, houden de nooden niet op aan welker vervulling hij steeds tevergeefs heeft gearbeid. Daarom wil hij weg van deze wereld. Dit is tenslotte voor hent de opiossing geworden om van zijn moeheid verlost te worden, ophouden met in dit leven te staan, ophouden met in deze wereld te zijn. Maar is hij er dan? Hij is ook moe van zichzelf, en buiten het leven, buiten deze wereld neemt hij toch overal zich zelf mee. Overal zal zijn hart bij hem zijn met dat willen en begceren waarin hij toch zelf ook zooveel heeft leeren afkeuren. Overal neemt hij met zich mede dat willen, dat verkeerde willen, die gebrek- kige inzichten die op teleurstelling uitloo- pen, overal dat ik, dat hij anders zou wil len hebben, doch dat maar niet anders wordt. Het zal dus de opiossing niet zijn, het zal hem de verlangde rust niet geven als hij een plekje vinden kon buiten het leven, buiten deze wereld, want zijn gebrekkige V za! hem blijven kwellen. Maar wat dan? Welnu, zoo meent hij: dan moet er maar een eind komen aan hemzelf, dan zal de rust gevonden zijn. Dan moet dat willen maar ophouden, dan moet dat eigen ik maar niet langer bestaan. De eenige opiossing die hij ten slotte weet, legt hij neer in deze woorden: ik wil niets meer, ik wil dood. Laat er een einde komen aan zijn willen, aan zijn be staan, dan is de rust gevonclen. Als hij zelf niet meer is, dan zal hij ook zijn moeheid niet meer gevoelen Hoe vindt gij dftze opiossing? Ik vind ze heel somber. Wij staan hier bij een graf, waarin alles wegzinkt. Bij een donkeren nacht, waarin lang: Amerhand alle liehten verdwijnen. Bij een kouden winter waar langzamerhand alles bevriest. Zooveel goeds an zooveel moois, zooveel edels, wat men heeft gewild, waarvoor men zichzt, gat, laat het maar los, 'tgeeft toch niets, 't geeft maar moeheid; beter is: de dood. Is dit de opiossing? Dit kan de ware opiossing niet zijn, want het leven zou dan zijn een groote teleur stelling voor de besten, het zou een drama zijn met een wanhopig slot, een wanhoops- daad aan het eind. Is daar geen andere op- lossiftg aan te wijzen? Wij meenen van wel. Wat heeft de dichter gebracht tot deze droevige begeerte aan het eind van zijn vers? Niet zijn moeheid, maar zijn moede loosheid. Hij is den moed kwijt, hij heeft de hoop verloren. Bij al zijn trachten gaat hij denken: het geeft toch niets, het goede doel bereik ik nooit. En daarom heeft hij ten slotte geen krachten meer om weer den le- vensstrijd te beginnen. Maar behoeven wij den moed te verliezen, mogen we de hoop laten varen? Mogen wij er niet van ver- zekerd blijven, dat het goede niet kan ver dwijnen, en dat het zal overwinnen? Dit geloof is onmisbaax voor ieder mensch die iets doen wil, maar aan dit geloof mogen we vasthouden tot het einde toe. Het waarlijk goede alleen zal blijven. Want immers wij gelooven in een God, die de volmaakt goede en almachtige is, Wiens bestuur over alles gaat. Wat goed is komt uit en door Hem en het kan niet tevergee.^ zijn, het kan niet ophouden, het kan niet verdwijnen. Wij mogen deze verzekering behouden, de maeht van het goede is ster- ker dan de macht van het kwade. Daarom geen moedeloosheid, geen wanhoopsdaad, maar het vertrouwen behouden en blijven voortwerken aan het goede, blijven voort- werken vol hoop. Dit is niet gemakkelijk, dit wordt ons door het leven telkens moei- lijker gemaakt. Juist het goede vindt zoo veel tegenstand, het is alsof onze tijd in het bijzonder ons teleurstellen wil. Het is of onze tijd ons alle hoop wil ontnemen, of hij ons spottend vraagt: hebt ge nog eenige goede verwachting overgehouden? denkt ge nog dat er iets terecht komen kan van de omstandigheden, van de menschen? Wordt het nu niet duidelijk, dat alle goede bedoe- lingen toch niets meer geven? Maar daar om juist hebben we meer dan ooit elkander te sterken in het vertrouwen, dat het kwade ten slotte niet overwinnen kan. We vragen niet hoe de uitkomst komen zal, maar we zeggen het elkander: blijf vol vertrouwen werken aan het goede, er zal licht komen. Maar wel hebben we juist in onze dagen ons at te vragen: wat is het goede? Als we klagen moeten, dat onze goede bedoelingen schipbreuk lijden, dan kunnen we ontevre den worden op onze omgeving, maar dan dienen we toch ook ons zelf te onderzoeken en dit te vragen: is, wat ik zelf wil, het goede? In dat opzicht moeten we ons zelf bezinnen, en hoe meer we dat doen en hoe meer we tot de overtuiging komen, dat wat we doen het eenige is wat van ons gevraagd kan worden, hoe meer we zekerheid zullen hebben: het kan niet te vergeefs zijn. Maar wat is voor u en mij het goede? We zien zoo dikwijls, dat twee menschen die ieder naar hun meening het goede willen, met elkander in strijd komen en elkanders werk willen afbreken! Zeker, maar we gelooven toch, dat het ware goedeniefc' met het goede in strijd kan komen! Men kan soms meenen het goede voor te hebben, met voile over tuiging, terwijl men toch later zijn vergis- sing erkennen moet. Wij moeten wat min der ons vasthouden aan datgene wat wij vast voor het goede houden en ons willen laten leeren, ons willen laten leiden. Wat is er dan noodig? Als daar een schip in voile zee is, midden in den storm in groot gevaar, dan moet er door de betflanning heel wat gedaan wor den om het schip te redden. Alleen als alien medewerken, zal het schip behouden worden. Maar gesteld nu, daLiieder gaat doen wat hijzelf meent dat goed is? Gesteld nu, dat de stuurlieden, matrozen, machinisten, sto kers, ieder op hun nranier, gaan doen wat zij meenen, dat wel goed zou zijn om 1 schip te redden, zou er dan wel iets te recht komen? Ze zouden elkander tegen- werken, want ieder heeft weer zijn eigen opvatting en het schip zou iniusschen ver- gaan. Er is iets anders noodig. Een kapi- tein is noodie. die den geheelen toestand overziet, en die weet, wat er gedaan moet worden door de verschillende leden van c bemanning. Een kapitein is noodig, die zijne bevelen geeft en als dan alien willen ge- hoorzamen aan de bevelen, dan werken al ien samen in de goede arichting en is er kans dat het schip behouden wordt. Hoe stipter en vlugger het bevel van den kapitein ge- hoorzaamd wordt, hoe minder arbeid er verloren gaan zal en hoe zekerder ieders werk zal mededienstig zijn tot het behoud van het geheel. Wij gelooven, dat God het geheel over ziet, ook de woelige onstuimige zee waarop de menschheid zich nu bevindt. Wij geloo ven, dat Hij het schip niet verlaten wil, maar alles wil doen om het te behouden. Wij heb ben het vetrouwen, dat Hij, de opperste, de eenige Kapitein te midden van de ruwste stormen, kan behoeden, doch: Zijne bevelen moeten gehoorzaamd worden. In die lijn licht de opiossing. Nog veel te veel zoekt ieder op zijn ma- nier de verbetering. Iedere richting procla- meert zijn wil, die moet geschieden. Dat moet botsingen blijven geven, dat moet ten slotte den moed ontnemen. Wij moeten ver- staan, dat er maar een wil is, de wil van den Almachtige, die er zijn mag. Die wil is volkomen wijs en goed, en het eenig goede wat wij menschen hebben te doen, is: te gehoorzamen aan dien wil. Wat wij doen in gehoorzaamheid aan God kan niet tevergeefs zijn, en als wij werkelijk handelen naar Zijn wil kan ons nooit den moed ontzinken. Wij doen immers wat Hij wil, en wij vertrouwen: Hij kan en zal voeren door de stormen naar de stilte. Wij hebben dan daar ons steeds meer van te vergewissen: doen wij Gods wil? Dan zullen wij nooit in moedeloosheid verlangen den dood van onszelf, maar vol vertrouwen aan den arbeid blijven, omdat wij hoopvol tegemoet zien: de bevrijding, de vernieu- wing. Maurits F. TWEEDE KAMER. Vergadering van Donderdag. Aan de orde zijn dealgemeene be- schouwingen over de staatsbegrooting. De heer Schaper (s.-d.) meent, dat het kabinet een sterke positie inneemt door een concentratie van burgerlijke partijen tegen de opdringende arbeidsklasse. Een fusie van de vrijzinnige partijen zal spr. heel begrijpelijk achten. Deze partijen zijn in den grond der zaak toch alle even on- democratisch. De rechterzijde is de reac- tie en het conservatisme. Spr. verheugt er zich echter over, dat met name de katholieke afgevaardigden hoe langer hoe minder de meening hunner kiezers ver- tegenwoordigen. Spr. verdedigt het socialisatie-stelsel. Het financieele beleid der regeering is z. i. bijzonder slecht. In Minister De Vries heeft spr. geen vertrouwen. Minister Aal- berse staat z. i. onder curateele van Mi nister Van IJsselstein en doet veel te veel concessies inzake den 8-urigen werkdag. Spr. wenscht een meer ingrijpende grondwetsherziening, dan de staatscommis- missie voorstelt. Mr. M. W. F. TREUB. De heer Treub, die wegens ernstige ongesteldheid geruimen tijd verhinderd was de vergaderingen van de Tweede Kamer bij te wonen, was Woensdag weer in de vergaderzaal aanwezig. Tal van le den wenschten hem geluk met zijn her- stel. Dr. A. KUYPER. f De laatste uren van den staatsman. Over de laatste levensuren deelt de heer R. C. Verweyk in de „Stand". o.a, het volgende mede: Zondagavond te ongeveer 7 bur bemerk te men, dat de lijder iets begeerde en toen men hem vroeg, of hij wellicht zijn kinderen om zich heen wilde zien, kni'kte hij bevestigend. Zijn zonen en dochters betraden toen de ziekenkamer en daar nam hij met een kus afscheid van alien. ;t>Vas een ontroerend oogenbiik. Even daarna wenschte hij den heer en mevrouw Idenburg te zien, en dezen ver- lieten met een handdruk en een enkel woord de sponde. We waren alien diep ontroerd, toen de heer Idenburg zoo kinderlijk eenvoudig bad, of God Zijn moegestreden kind een ruimen ingang in Zijn Koninkrijk wilde geven en hem "tsterven licht maken. Nimmer 2al ik dat uur van heilige ont- roering vergeten. Met gebogei tnofd b'.e- ven we alien om de sponde staan voor een paar oogenblikken en verlieten toen diep onder den indruk van dit afscheid de zie kenkamer. Later op den avond kwam de dokter. Hij oordeelde den toestand zeer kritiek; maar toch iets beter dan 'smorgens. De zieke was voikomen helder bij bewustzijn; de pols was iets beter; maar we moesten er ons op voorbereiden, dat het op zijn hoogst nog een paar dagen duren kon. Maandag was de achteruitgang weer merkbaarder. De trekken van het eens zoo forsche gelaat vielen eenigermate in; het eens zoo sprekende oog stond dot en de oogopslag kostte hem blijkbaar moeite. Maandagmiddag gat l^j de begeerte te kennen, nog eens den heer Idenburg te zien, die dadelijk aan het verzoek gehoor gaf. Zooals reeds een vorig maal door mij werd medegedeeld, was de zieke, wat zijn zielstoestand betreft, rustig en kalm. Hij wachtte en wachtte geduldig. Voor ieder bewijs van hartelijkheid was hij uitermate dankbaar en zijn zielsoog bleef vol vertrouwen gericht op die toe- komst van enkel heerlijkheid en vrecle, die God voor Zijn kinderen heeft wegge- legd. De Koningin, de Koningin-Moeder en de Prins hebben brieven van rouwbeklag ge- zonden aan de betrekkingen van wijlen Dr. Kuj'per. NIEUWE VERHOOGING POST- T ARIEVEN. Blijkens de begrooting, wordt op het Staatsbedrijf van posterijen, telegrafie en telefonie voor 1921 een tekort geraamd van ruim 13 millioen gulden. Dit tekort moet worden gedekt. De Re geering stelt zich namelijk op het stand- punt, dat inkomsten en uitgaven van dit Staatsbedrijf elkander geheel moeten defc- ken. Hiertoe zullen in de eerste plaats de buitenlandsche tarieven worden verhoogd. Maar dit is niet woldoende. Ook verschii- lende binnenlandsche tarieven zullen op- nieuw verhooging ondergaan. De maxima van de tarieven, .genoemd in het nog aan- hangige wetsontwerp, zullen weer worden verhoogd. Verder zal gestreefd worden naar een economisch beheer en naar bezuiniging. Er zal worden aangestuurd op een meer economisch gebruik en opvoering der ar- be'dspraestatie. Verschillende maatregelen in deze richting zijn ggnomen of in voor- bereiding. De opleiding zal worden verbeterd en er wordt gestreefd naar een meer intensief gebruik van de bestaande inrichtingen, voornamelijk op het gebied der telegrafie en telefonie. In deze richting zijn reeds de noodige stappen gedaan door bestelling van sneltelegrafen, uitbreiding van tele- fooncentrales. Aangezien voor een en an- der echter tevens uitbreiding noodig is van localiteiten, kan ook in deze richting slechts geleidelijk iets worden bereikt. Tenslotte wordt overwogen om de kan- toren voor den post- en telegraafdienst vroeger te sluiten, teneinde te komen tot een vrij belangrijke besparing op de uit gaven vopr personeei. WONINGBOUW. Bij Kon. besluit van 8 dezer is bepaald: Met afwijking van het bepaalde in Ons besluit van 6 November 1919, no. 51, kan Onze Minister van Arbeid ten behoeve van den bouw van woningen uit 's Rrjks kas bijdragen toekennen, welke per wo- ning een nader door dien Minister te be- palen bedrag niet mogen overschrijden. Worden deze bijdragen toegekend, dan kunnen, voor zoover de benoodigde gel- den bij de wet beschikbaar zijn gesteld, voor den bouw van de woningen Onze Minister van Arbeid en van Finanden voorschot verleenen tot nader door die Ministers te bepalen bedragen en op na der door hen vast te stellen voorwaarden. BEGROOTING VAN LANDBOUW. Uit de memorie van antwoord van den Minister van Landbouw aan de Tweede Kamer blijkt o.m. het volgende: Qpheffing van de N.U.M. is in verband met de in het voorgaande aangevoerde motieven in de huidige omstandigheden nog niet mogelijk. De meening van eenige leden, dat, in- dien de Minister van eenig artitel den prijs hier te lande te hoog acht, bijslag uit de schatkisi moet worden gegeven, kan de Minister niet deelen. Heffingen, bij den export ontvangen, dienen in de eerste plaats aangewend te worden tot delgmg van de crisisschuld. Terwille van het zoo hoog mogelijk opvoeren der productie zal de Minister zijn voile aandacht aan de" kunstmestvoor- ziening blijven wijden en zoo noodig niet aarzelen om krachtig in te grijpen. Tot een verhooging der rantsoenen voor huisbrand, die tegen de binnenlandsche productieprijzen worden verstrekt, kan niet worden overgegaan. Al wie aan de rantsoenen niet genoeg heeft, kan volop turf, hout, gas, petro leum, alsook vrije Engelsche en Ameri- kaansche kolen betrekken. Voorts zalbin- nenkort gietcokes buiten rantsoen worden verkrijgbaar gesteld tegen den prijs, wel- ken de Industrie- en de huisbrandverbrui- kers, yallende onder groep B (kantoren, hotels, pensions, koffiehuizen, enz.) be- talen. Intusschen overweegt de Minister of niet kan worden overgegaan tot de ophefting van het verschil in de prijzen der brand- stolfen voor huisbrand en voor indrustri- eele dqeleinden, zoodra een dusdanige verruiming op de kolenmarkt intreedt, uat met gerustheid de huisbrandrantsoe- neering zal kunnen worden afgeschaft In geen geval zullen alleen de kolen- prijzen voor gasfabrieken en electrische centrales worden verlaagd, daar de las- ten hiervan op de overige verbruikers zou den neerkomen, voor wie de prijzen dan te drukkender zouden worden. De bemoeii'ngen inaake de turfprijzen ressorteeren met meer onder de Rijks- ■kolendistributie sinds de vrije handel in deze brandstof is hersteld. Wel is met de directie dezer instelling omtrent de maximum prijzen voor turf overlee- tre- pleegd. TER NEUZENSCHE COURANT Burgemeester en Wethouders van TER NEUZEN, brengen ter openbare kennis, dat, ter Gemeente- secretarie ter inzage ligt een verzoek met bijlagen van L. GEERINCKS, metaalhandelaar. wonende te Sas van Gent, orn VElifi UNITING tot bet plaatsen en in werking brengen van een benzinemotor in eene bestaande tijdelijke vverkplaats, gelegen in den ▼looswijkpolder, kadastraal bekend in sectie K, no. 83. Gp Maandag, '22 November a s., des namiddags 3 uur, zal ten gemeentehnize gelegenheid hestaan om beiwj'.ren tegen de inwilliging van dit verzoek in te brengen eii dete mondeling en s'rbriftelijk toe te lighten. Zoowel de venoeker, als zij, die hezwaren bebben. kunnen gedurende drie dagen, voor hetboven- gemelde tijdstip, ter Secretarie der Gemeente ken nis n e m e n van de ter zake ingekomen schrifturen. De aandacht van belanghebbenden wordt er op gevestigd, dat volgens de bestaande jurisprudentije met tot beroep gerechtigd zijn zij, die niet overeen- komstig art. 7 der Hinderwet op den boveubepaalden dag voor het gemeentebostnur zijn verscbenen, ten einde hun bezwaren mondeling toe te liehten. Ter Neuzen, 8 November 1920. Burgemeester en Wethouders voornoernd, De Burgemeester, J. HUIZINGA. De Secretaris, B. L ZONNEVIJLLE. Moe van leven, Moe van weten, Moe van willen, Moe van my Wil ik weggaan naar de verte, Wil\zweg van deze wereld Wil ik\jets meer Wil ik dood!

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1920 | | pagina 5