ALGEiEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSGH-VLAANDEREN.
50.000 U. MACADAM
No. 7069.
Zaterdag 13 November 1920.
t>0e Jaarg&ng.
HINDERWET.
8INNEN L A~Nd1
TWBBDB BLAD.
Burgemeester en Wethouders der gemeente
ZAAMSLAG
DE opiossing
wachten voor of op Vrijdsig IS No>
vember a.s.v des voorm. S'/a uur,
prijsopgave in voor de leverantie van
3 tot -4:|
te leveren en uit te spreiden volgens aan-
wjjzing
Poouhaven 4000 K.G.Reuzenhoek 4000
K.G.Zaamslag (Vee*) 10(100 K.G.Zaam
slag (L>orp) 32000 KG.
Zaamslag, 9 November 1920.
JOHs. DE FEIJTER, Burgemeester.
J. STOLK Lz., Secretaris.
De bekende dichter C. S. Adama van
Sdieltema schrijft in zijn bundel: Zingende
stemmen, onder het opschrift: Moe. de vol-
gende regelen:
In dit vers leg* de dichter bloot de ge-
dachten en stemmingen van zijn hart. Hij
vergunt ons een blik te slaan diep in zijn
hart. Laat ons even nagaan, in alien een-
voud en oprechtheid, wat we daar te lezen
krijgen.
De dichter zegt te zijn: moe van leven.
Hij heelt medegeleefd het moeilijke, drukke,
onstuimige leven. Hij is niet slechts een
toeschouwer geweest, staande buiten het
werkelijke leven met zijn behoeften en strijd,
hij heeft er ook niet uit de hoogte op neer-
gezien en niets gehad dan scherpe critiek
over alles wat menschen deden, zonder er
ooit een hand naar uit te strekken om ver-
betering aan te brengen, neen hij heeft er
midden in gestaan, hij heeft deel genomen
aan den strijd om't bestaan, hetzij voor zich-
zelf, hetzij voor anderen; hij heeft iets ge-
voeld van den last des levens en heeft ge-
zocht verlichting aan te brengen voor zich-
zelf en voor zijne medemenschen. Hij heeft
gezocht in het leven den rechten weg te
houden, dien ook te wijzen aan anderen en
hen daarop voort te helpen. Hij heeft geleefd,
endat heeft hem zoo moe gemaakt.
Moe, wij gevoelen het, niet omdat het werk
zoo zwaar was, maar omdat de uitkomst
hem zoo tegenviel, omdat hij niet bereiken
kon, dat goede, dat hooge, wat hij toch
als eisch stelde te moeten kunnen verwer-
kelijken. Moe van leven, omdat hij bemerkt,
dat hem de krachten ontbreken om het leven
te maken zoo als hij 't gaarne zag.
De dichter is geworden: moe van weten.
Hij heeft allerlei ervaringen opgedaan, al-
lerlei kennis in het leven; kennis van toe-
standen, kennis van menschen, en dat heeft
hem zoo moe gemaakt. Ging hij aanvanke-
lijk 't leven in vroolijk lachend, veel ver-
wachtend, gelijk we de lente beginnen, straks
kwam hij in aanraking met zooveel wantoe-
standen als er zijn in de maatschappij, en
daaronder leed zijn hart, omdat het mede-
gevoelde met het leed van den naaste, hij
kwam in aanraking met menschen die heel
anders waren dan ze schenen, die heel an-
ders deden dan ze spraken en beloofden.
Hij heeft leeren kennen het leed der aarde
en de slechtheid der menschen en al die
kennis, zij heeft hem zoo moe gemaakt. Moe
immers, omdat het zijn hart versomberde en
omdat hij bemerkte, dat tegen dat alles zoo
weinig scheen te doen te zijn.
Hij is geworden: moe van willen. Hij heeft
iets. neen veel gewild in zijn leven; voor
zichzelf en voor den kring voor wier belan-
gen hij opkwam heeft hij wat goeds willen
tot stand brengen. Zoovele plannen die hij
maakte voor zichzelf heeff hij willen ten
uitvoer brengen, zoovele ideaien heeft hij
willen verwezenlijken. Dat was zijn leven
om verder te komen. Zoovele nooden die
hij zag in zijn omgeving heeft hij mede wil
len helpen lenigen, zooveel lijden heeft hij
willen verzachten, zooveel onrecht heeft hij
willen opheffen. Hij heeft steeds meer ge
wild het kwade uit den weg te ruimen, maar
dat alles heeft hem zoo moe gemaakt. En
we gevoelen het duidelijk wat hij daarmede
zeggen wil. Het is niet de vermoeidheid van
den werkman, die rust noodig heeft als hij
zijn dagtaak heeft volbracht. Neen, deze
legt zich straks ter ruste, want hij weet het,
dat hij na den slaap weer nieuwe frissche
krachten hebben zal om aan het werk te
gaan. Zoo is het niet bij onzen dichter. Neen
hij heeft nog lang zijn dagtaak nief verricht.
het is nog maar op den middag, zooveel
werk ligt nog rondom hem, maar hij moet
't er bij neer leggen, hij kan niet meer. Hij
is moe van willen, omdat het hem gaat toe-
schijnen, dat zooveel van wat hij met zijn
gansche ziel gewild hefft, onmogelijk ko
men kan. Hij komt eerder vCrder at van de
vervulling dan naderbij.
En eindelijk zegt in groote openhartig-
heid de dichter, dat hij is geworden:„moe
van zichzelf. Moe van M1J. Hij heeft ook
op zichzelf gelet en hij is ook over zichzelf
zoo ontevreden geworden, hij is zichzelf zoo
tegen gevallen. Hij heeft in zichzelf opge-
merkt zooveel van datgene wat hij in ande
ren afkeurde, en hij heeft aan zichzelf ge-
werkt, maar ook in dat werken bereikte hij
zijn doel niet. Hij heeft zichzelf ook niet
mede. Hij heeft leeren zien, dat zijne in-
zichten die hij met zooveel vuur verdedigen
kon, toch straks hem bleken niet goed te
zijn, en hij heeft zich misschien moeten be-
schuldigen, dat hij er dan toch maar aan
bleef vasthouden voor 't oog van de men
schen, omdat hij het nu eenmaal had gewild.
Hij heeft leeren inzien, dat er bij al dat
mooie willen voor anderen toch in eigen
hart schuilde zooveel eerzucht misschien,
liefde voor zichzelf en niet alleen liefde voor
den naaste.
Hij heeft allerlei begeerten in zijn hart
voelen opkomen die hem zoo menigkeer af-
brachten van den rechten koers die hij toch
eigenlijk moest inslaan en hij heeft er niet
naar willen luisteren misschien, maar zij
waren niet te overwinnen, zij waren
zoo sterk en ten slotte was hij zelf,
wa9 zijn eigen hart er de schuld van, dat hij
niet volkomen deed datgene wat hij wilde,
wat hij naar zijn innigste overtuiging meen-
de wat goed was. Hij is in zichzelf zoo te-
leurgesteld. Hij is zichzelf tegengevallen, en
dat is wel 'tmeest afmattende voor hem
geworden. Was alles in hem nu maar bereid
om te doen wat hij wilde, dan zou hij nog
niet zoo spoedig bezweken zijn, maar in
hemzelf ligt een verdeeldheid, een strijd, en
dat mat hem zoo at. Dat was wel de groot-
ste ontmoediging. Hij is moe geworden
van zichzelf.
En wat wil hij nu dan verder? Waar hij
moe is van leven, wil hij weggaan naar de
verte. Hij wil zich aan het leven gaan ont-
trekken, niet langer een werkzaam aandeel
er aan nemen. Hij wil buiten het rumoer en
de drukte van het leven gaan staan, ver van
dat alles om te zoeken of daar niet een
plekje voor hem is om tot rust te komen.
Weggaan naar de verte, zooals de menschen
in ons land die het hier niet naar hun zin
hebben gaan naar Amerika of Indie, omdat
zij denken, dat ze d&ar wel zullen vinden
wat hun hier ontbreekt. Het is echter of de
dichter hier zelf gevoelt, dat hij ook daar
in de verte, buiten het leven het begeerde
niet vinden zal, het is alsof hij ook zelf ge
voelt: het is ontrouw zich te onttrekken aan
het leven waarin men een plaats en een roe-
ping heeft.
Waar hi; moe is van weten wil hij weg
van deze wereld. Overal, ook buiten het
leven, zal de wereld hem blijven stellen al
lerlei vragen, en hij zal willen zoeken het
antwoord, een opiossing en dit ontneemt
hem de rust, daar hij telkens faalt. Zoolang
hij in deze wereld is houden de vragen niet
op, waarop hij tevergeefs een antwoord
zoekt, houden de raadselen niet op waarvoor
hij tevergeefs een opiossing zoekt, houden de
nooden niet op aan welker vervulling hij
steeds tevergeefs heeft gearbeid. Daarom
wil hij weg van deze wereld. Dit is tenslotte
voor hent de opiossing geworden om van
zijn moeheid verlost te worden, ophouden
met in dit leven te staan, ophouden met in
deze wereld te zijn. Maar is hij er dan?
Hij is ook moe van zichzelf, en buiten het
leven, buiten deze wereld neemt hij toch
overal zich zelf mee. Overal zal zijn hart
bij hem zijn met dat willen en begceren
waarin hij toch zelf ook zooveel heeft leeren
afkeuren. Overal neemt hij met zich mede
dat willen, dat verkeerde willen, die gebrek-
kige inzichten die op teleurstelling uitloo-
pen, overal dat ik, dat hij anders zou wil
len hebben, doch dat maar niet anders
wordt. Het zal dus de opiossing niet zijn,
het zal hem de verlangde rust niet geven als
hij een plekje vinden kon buiten het leven,
buiten deze wereld, want zijn gebrekkige V
za! hem blijven kwellen. Maar wat dan?
Welnu, zoo meent hij: dan moet er maar een
eind komen aan hemzelf, dan zal de rust
gevonden zijn. Dan moet dat willen maar
ophouden, dan moet dat eigen ik maar niet
langer bestaan. De eenige opiossing die hij
ten slotte weet, legt hij neer in deze woorden:
ik wil niets meer, ik wil dood. Laat er een
einde komen aan zijn willen, aan zijn be
staan, dan is de rust gevonclen. Als hij zelf
niet meer is, dan zal hij ook zijn moeheid
niet meer gevoelen
Hoe vindt gij dftze opiossing? Ik vind ze
heel somber. Wij staan hier bij een graf,
waarin alles wegzinkt. Bij een donkeren
nacht, waarin lang: Amerhand alle liehten
verdwijnen. Bij een kouden winter waar
langzamerhand alles bevriest. Zooveel
goeds an zooveel moois, zooveel edels, wat
men heeft gewild, waarvoor men zichzt,
gat, laat het maar los, 'tgeeft toch niets,
't geeft maar moeheid; beter is: de dood.
Is dit de opiossing?
Dit kan de ware opiossing niet zijn, want
het leven zou dan zijn een groote teleur
stelling voor de besten, het zou een drama
zijn met een wanhopig slot, een wanhoops-
daad aan het eind. Is daar geen andere op-
lossiftg aan te wijzen? Wij meenen van wel.
Wat heeft de dichter gebracht tot deze
droevige begeerte aan het eind van zijn
vers? Niet zijn moeheid, maar zijn moede
loosheid. Hij is den moed kwijt, hij heeft de
hoop verloren. Bij al zijn trachten gaat hij
denken: het geeft toch niets, het goede doel
bereik ik nooit. En daarom heeft hij ten
slotte geen krachten meer om weer den le-
vensstrijd te beginnen. Maar behoeven wij
den moed te verliezen, mogen we de hoop
laten varen? Mogen wij er niet van ver-
zekerd blijven, dat het goede niet kan ver
dwijnen, en dat het zal overwinnen?
Dit geloof is onmisbaax voor ieder mensch
die iets doen wil, maar aan dit geloof
mogen we vasthouden tot het einde toe. Het
waarlijk goede alleen zal blijven. Want
immers wij gelooven in een God, die de
volmaakt goede en almachtige is, Wiens
bestuur over alles gaat. Wat goed is komt
uit en door Hem en het kan niet tevergee.^
zijn, het kan niet ophouden, het kan niet
verdwijnen. Wij mogen deze verzekering
behouden, de maeht van het goede is ster-
ker dan de macht van het kwade. Daarom
geen moedeloosheid, geen wanhoopsdaad,
maar het vertrouwen behouden en blijven
voortwerken aan het goede, blijven voort-
werken vol hoop. Dit is niet gemakkelijk,
dit wordt ons door het leven telkens moei-
lijker gemaakt. Juist het goede vindt zoo
veel tegenstand, het is alsof onze tijd in
het bijzonder ons teleurstellen wil. Het is of
onze tijd ons alle hoop wil ontnemen, of hij
ons spottend vraagt: hebt ge nog eenige
goede verwachting overgehouden? denkt ge
nog dat er iets terecht komen kan van de
omstandigheden, van de menschen? Wordt
het nu niet duidelijk, dat alle goede bedoe-
lingen toch niets meer geven? Maar daar
om juist hebben we meer dan ooit elkander
te sterken in het vertrouwen, dat het kwade
ten slotte niet overwinnen kan. We vragen
niet hoe de uitkomst komen zal, maar we
zeggen het elkander: blijf vol vertrouwen
werken aan het goede, er zal licht komen.
Maar wel hebben we juist in onze dagen
ons at te vragen: wat is het goede? Als we
klagen moeten, dat onze goede bedoelingen
schipbreuk lijden, dan kunnen we ontevre
den worden op onze omgeving, maar dan
dienen we toch ook ons zelf te onderzoeken
en dit te vragen: is, wat ik zelf wil, het
goede? In dat opzicht moeten we ons zelf
bezinnen, en hoe meer we dat doen en hoe
meer we tot de overtuiging komen, dat wat
we doen het eenige is wat van ons gevraagd
kan worden, hoe meer we zekerheid zullen
hebben: het kan niet te vergeefs zijn. Maar
wat is voor u en mij het goede? We zien zoo
dikwijls, dat twee menschen die ieder naar
hun meening het goede willen, met elkander
in strijd komen en elkanders werk willen
afbreken! Zeker, maar we gelooven toch,
dat het ware goedeniefc' met het goede in
strijd kan komen! Men kan soms meenen
het goede voor te hebben, met voile over
tuiging, terwijl men toch later zijn vergis-
sing erkennen moet. Wij moeten wat min
der ons vasthouden aan datgene wat wij
vast voor het goede houden en ons willen
laten leeren, ons willen laten leiden. Wat
is er dan noodig?
Als daar een schip in voile zee is, midden
in den storm in groot gevaar, dan moet er
door de betflanning heel wat gedaan wor
den om het schip te redden. Alleen als alien
medewerken, zal het schip behouden worden.
Maar gesteld nu, daLiieder gaat doen wat
hijzelf meent dat goed is? Gesteld nu, dat
de stuurlieden, matrozen, machinisten, sto
kers, ieder op hun nranier, gaan doen wat
zij meenen, dat wel goed zou zijn om 1
schip te redden, zou er dan wel iets te
recht komen? Ze zouden elkander tegen-
werken, want ieder heeft weer zijn eigen
opvatting en het schip zou iniusschen ver-
gaan. Er is iets anders noodig. Een kapi-
tein is noodie. die den geheelen toestand
overziet, en die weet, wat er gedaan moet
worden door de verschillende leden van c
bemanning. Een kapitein is noodig, die zijne
bevelen geeft en als dan alien willen ge-
hoorzamen aan de bevelen, dan werken al
ien samen in de goede arichting en is er kans
dat het schip behouden wordt. Hoe stipter
en vlugger het bevel van den kapitein ge-
hoorzaamd wordt, hoe minder arbeid er
verloren gaan zal en hoe zekerder ieders
werk zal mededienstig zijn tot het behoud
van het geheel.
Wij gelooven, dat God het geheel over
ziet, ook de woelige onstuimige zee waarop
de menschheid zich nu bevindt. Wij geloo
ven, dat Hij het schip niet verlaten wil, maar
alles wil doen om het te behouden. Wij heb
ben het vetrouwen, dat Hij, de opperste, de
eenige Kapitein te midden van de ruwste
stormen, kan behoeden, doch: Zijne bevelen
moeten gehoorzaamd worden. In die lijn
licht de opiossing.
Nog veel te veel zoekt ieder op zijn ma-
nier de verbetering. Iedere richting procla-
meert zijn wil, die moet geschieden. Dat
moet botsingen blijven geven, dat moet ten
slotte den moed ontnemen. Wij moeten ver-
staan, dat er maar een wil is, de wil van
den Almachtige, die er zijn mag. Die wil is
volkomen wijs en goed, en het eenig goede
wat wij menschen hebben te doen, is: te
gehoorzamen aan dien wil.
Wat wij doen in gehoorzaamheid aan
God kan niet tevergeefs zijn, en als wij
werkelijk handelen naar Zijn wil kan ons
nooit den moed ontzinken. Wij doen immers
wat Hij wil, en wij vertrouwen: Hij kan en
zal voeren door de stormen naar de stilte.
Wij hebben dan daar ons steeds meer van
te vergewissen: doen wij Gods wil? Dan
zullen wij nooit in moedeloosheid verlangen
den dood van onszelf, maar vol vertrouwen
aan den arbeid blijven, omdat wij hoopvol
tegemoet zien: de bevrijding, de vernieu-
wing.
Maurits F.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van Donderdag.
Aan de orde zijn dealgemeene be-
schouwingen over de staatsbegrooting.
De heer Schaper (s.-d.) meent, dat het
kabinet een sterke positie inneemt door
een concentratie van burgerlijke partijen
tegen de opdringende arbeidsklasse. Een
fusie van de vrijzinnige partijen zal spr.
heel begrijpelijk achten. Deze partijen zijn
in den grond der zaak toch alle even on-
democratisch. De rechterzijde is de reac-
tie en het conservatisme. Spr. verheugt
er zich echter over, dat met name de
katholieke afgevaardigden hoe langer hoe
minder de meening hunner kiezers ver-
tegenwoordigen.
Spr. verdedigt het socialisatie-stelsel. Het
financieele beleid der regeering is z. i.
bijzonder slecht. In Minister De Vries
heeft spr. geen vertrouwen. Minister Aal-
berse staat z. i. onder curateele van Mi
nister Van IJsselstein en doet veel te veel
concessies inzake den 8-urigen werkdag.
Spr. wenscht een meer ingrijpende
grondwetsherziening, dan de staatscommis-
missie voorstelt.
Mr. M. W. F. TREUB.
De heer Treub, die wegens ernstige
ongesteldheid geruimen tijd verhinderd
was de vergaderingen van de Tweede
Kamer bij te wonen, was Woensdag weer
in de vergaderzaal aanwezig. Tal van le
den wenschten hem geluk met zijn her-
stel.
Dr. A. KUYPER. f
De laatste uren van den staatsman.
Over de laatste levensuren deelt de
heer R. C. Verweyk in de „Stand". o.a,
het volgende mede:
Zondagavond te ongeveer 7 bur bemerk
te men, dat de lijder iets begeerde en
toen men hem vroeg, of hij wellicht zijn
kinderen om zich heen wilde zien, kni'kte
hij bevestigend. Zijn zonen en dochters
betraden toen de ziekenkamer en daar
nam hij met een kus afscheid van alien.
;t>Vas een ontroerend oogenbiik.
Even daarna wenschte hij den heer en
mevrouw Idenburg te zien, en dezen ver-
lieten met een handdruk en een enkel
woord de sponde.
We waren alien diep ontroerd, toen de
heer Idenburg zoo kinderlijk eenvoudig
bad, of God Zijn moegestreden kind een
ruimen ingang in Zijn Koninkrijk wilde
geven en hem "tsterven licht maken.
Nimmer 2al ik dat uur van heilige ont-
roering vergeten. Met gebogei tnofd b'.e-
ven we alien om de sponde staan voor een
paar oogenblikken en verlieten toen diep
onder den indruk van dit afscheid de zie
kenkamer.
Later op den avond kwam de dokter.
Hij oordeelde den toestand zeer kritiek;
maar toch iets beter dan 'smorgens. De
zieke was voikomen helder bij bewustzijn;
de pols was iets beter; maar we moesten
er ons op voorbereiden, dat het op zijn
hoogst nog een paar dagen duren kon.
Maandag was de achteruitgang weer
merkbaarder. De trekken van het eens
zoo forsche gelaat vielen eenigermate in;
het eens zoo sprekende oog stond dot en
de oogopslag kostte hem blijkbaar moeite.
Maandagmiddag gat l^j de begeerte te
kennen, nog eens den heer Idenburg te
zien, die dadelijk aan het verzoek gehoor
gaf.
Zooals reeds een vorig maal door mij
werd medegedeeld, was de zieke, wat zijn
zielstoestand betreft, rustig en kalm. Hij
wachtte en wachtte geduldig.
Voor ieder bewijs van hartelijkheid was
hij uitermate dankbaar en zijn zielsoog
bleef vol vertrouwen gericht op die toe-
komst van enkel heerlijkheid en vrecle,
die God voor Zijn kinderen heeft wegge-
legd.
De Koningin, de Koningin-Moeder en de
Prins hebben brieven van rouwbeklag ge-
zonden aan de betrekkingen van wijlen
Dr. Kuj'per.
NIEUWE VERHOOGING POST-
T ARIEVEN.
Blijkens de begrooting, wordt op het
Staatsbedrijf van posterijen, telegrafie en
telefonie voor 1921 een tekort geraamd
van ruim 13 millioen gulden.
Dit tekort moet worden gedekt. De Re
geering stelt zich namelijk op het stand-
punt, dat inkomsten en uitgaven van dit
Staatsbedrijf elkander geheel moeten defc-
ken. Hiertoe zullen in de eerste plaats de
buitenlandsche tarieven worden verhoogd.
Maar dit is niet woldoende. Ook verschii-
lende binnenlandsche tarieven zullen op-
nieuw verhooging ondergaan. De maxima
van de tarieven, .genoemd in het nog aan-
hangige wetsontwerp, zullen weer
worden verhoogd.
Verder zal gestreefd worden naar een
economisch beheer en naar bezuiniging.
Er zal worden aangestuurd op een meer
economisch gebruik en opvoering der ar-
be'dspraestatie. Verschillende maatregelen
in deze richting zijn ggnomen of in voor-
bereiding.
De opleiding zal worden verbeterd en
er wordt gestreefd naar een meer intensief
gebruik van de bestaande inrichtingen,
voornamelijk op het gebied der telegrafie
en telefonie. In deze richting zijn reeds de
noodige stappen gedaan door bestelling
van sneltelegrafen, uitbreiding van tele-
fooncentrales. Aangezien voor een en an-
der echter tevens uitbreiding noodig is van
localiteiten, kan ook in deze richting
slechts geleidelijk iets worden bereikt.
Tenslotte wordt overwogen om de kan-
toren voor den post- en telegraafdienst
vroeger te sluiten, teneinde te komen tot
een vrij belangrijke besparing op de uit
gaven vopr personeei.
WONINGBOUW.
Bij Kon. besluit van 8 dezer is bepaald:
Met afwijking van het bepaalde in Ons
besluit van 6 November 1919, no. 51, kan
Onze Minister van Arbeid ten behoeve
van den bouw van woningen uit 's Rrjks
kas bijdragen toekennen, welke per wo-
ning een nader door dien Minister te be-
palen bedrag niet mogen overschrijden.
Worden deze bijdragen toegekend, dan
kunnen, voor zoover de benoodigde gel-
den bij de wet beschikbaar zijn gesteld,
voor den bouw van de woningen Onze
Minister van Arbeid en van Finanden
voorschot verleenen tot nader door die
Ministers te bepalen bedragen en op na
der door hen vast te stellen voorwaarden.
BEGROOTING VAN LANDBOUW.
Uit de memorie van antwoord van den
Minister van Landbouw aan de Tweede
Kamer blijkt o.m. het volgende:
Qpheffing van de N.U.M. is in verband
met de in het voorgaande aangevoerde
motieven in de huidige omstandigheden
nog niet mogelijk.
De meening van eenige leden, dat, in-
dien de Minister van eenig artitel den
prijs hier te lande te hoog acht, bijslag
uit de schatkisi moet worden gegeven,
kan de Minister niet deelen.
Heffingen, bij den export ontvangen,
dienen in de eerste plaats aangewend te
worden tot delgmg van de crisisschuld.
Terwille van het zoo hoog mogelijk
opvoeren der productie zal de Minister
zijn voile aandacht aan de" kunstmestvoor-
ziening blijven wijden en zoo noodig niet
aarzelen om krachtig in te grijpen.
Tot een verhooging der rantsoenen voor
huisbrand, die tegen de binnenlandsche
productieprijzen worden verstrekt, kan niet
worden overgegaan.
Al wie aan de rantsoenen niet genoeg
heeft, kan volop turf, hout, gas, petro
leum, alsook vrije Engelsche en Ameri-
kaansche kolen betrekken. Voorts zalbin-
nenkort gietcokes buiten rantsoen worden
verkrijgbaar gesteld tegen den prijs, wel-
ken de Industrie- en de huisbrandverbrui-
kers, yallende onder groep B (kantoren,
hotels, pensions, koffiehuizen, enz.) be-
talen.
Intusschen overweegt de Minister of niet
kan worden overgegaan tot de ophefting
van het verschil in de prijzen der brand-
stolfen voor huisbrand en voor indrustri-
eele dqeleinden, zoodra een dusdanige
verruiming op de kolenmarkt intreedt, uat
met gerustheid de huisbrandrantsoe-
neering zal kunnen worden afgeschaft
In geen geval zullen alleen de kolen-
prijzen voor gasfabrieken en electrische
centrales worden verlaagd, daar de las-
ten hiervan op de overige verbruikers zou
den neerkomen, voor wie de prijzen dan
te drukkender zouden worden.
De bemoeii'ngen inaake de turfprijzen
ressorteeren met meer onder de Rijks-
■kolendistributie sinds de vrije handel in
deze brandstof is hersteld. Wel is met
de directie dezer instelling omtrent de
maximum prijzen voor turf overlee- tre-
pleegd.
TER NEUZENSCHE COURANT
Burgemeester en Wethouders van TER NEUZEN,
brengen ter openbare kennis, dat, ter Gemeente-
secretarie ter inzage ligt een verzoek met bijlagen van
L. GEERINCKS, metaalhandelaar. wonende te Sas
van Gent, orn VElifi UNITING tot bet plaatsen
en in werking brengen van een benzinemotor in
eene bestaande tijdelijke vverkplaats, gelegen in den
▼looswijkpolder, kadastraal bekend in sectie K, no. 83.
Gp Maandag, '22 November a s., des namiddags
3 uur, zal ten gemeentehnize gelegenheid hestaan om
beiwj'.ren tegen de inwilliging van dit verzoek
in te brengen eii dete mondeling en s'rbriftelijk toe
te lighten.
Zoowel de venoeker, als zij, die hezwaren bebben.
kunnen gedurende drie dagen, voor hetboven-
gemelde tijdstip, ter Secretarie der Gemeente ken
nis n e m e n van de ter zake ingekomen
schrifturen.
De aandacht van belanghebbenden wordt er op
gevestigd, dat volgens de bestaande jurisprudentije
met tot beroep gerechtigd zijn zij, die niet overeen-
komstig art. 7 der Hinderwet op den boveubepaalden
dag voor het gemeentebostnur zijn verscbenen, ten
einde hun bezwaren mondeling toe te liehten.
Ter Neuzen, 8 November 1920.
Burgemeester en Wethouders voornoernd,
De Burgemeester,
J. HUIZINGA.
De Secretaris,
B. L ZONNEVIJLLE.
Moe van leven,
Moe van weten,
Moe van willen,
Moe van my
Wil ik weggaan naar de verte,
Wil\zweg van deze wereld
Wil ik\jets meer
Wil ik dood!