ALOEiEEN NIEUWS- EN ADVERTEiMliEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANBEREN.
No. 7057.
Zaterdag 16 October 1920.
60e Jaargan
m AA
ABONNEMENT
ADVERTENTIfiN:
i
Telefoon 25.
Bit Blad verschijnt Maanflag-, Woessfiag^ ea Yrijdagavond, ul!g°zonders! ap Feestdagen, bjj de Firma P. J. VAN DE SARDE t8 Ter Renzeo.
HSR/STB
WaarJieen?
EINNEHLAND.
BUITENLAND,
GEMENSDE BERICHTEN.
o
Per 3 maanden binnen de stad 1,40. Franco per post voor Nederland/1,60.
Bij vooruitbetaling voor het Buitenland ptr 3 maanden /2,20, per jaar 8,
Voor Nederland Per jaar bij vooruitbetaling 5,80.
Men abonneert zich bij de Uitgeefster, of buiten Ter Neuzen ook bij alle
Boekhandelaren, Postkantoren en Hulppostkantoren.
Van 1 tot 4 regels 0,80. Voor elken regel meer
Orootere letters en cliche's worden naar plaatsruimte berekend.
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief,
op aanvraag verkrijgbaar is.
Inzending van advertentien liefst £en dag vooi* de uitgave.
f 0.20.
hetwefk
Waar gaan we heen? Deze vraag word!
in onze dagen menigkeer gesteld en wel
door leder mensch, die eens even stil sta^,
en wat meer aandachtig nagaat wat er al
zoo gebeurt in zijn onmiddeUijke omgeving
of in de verte. leder, die de verwarde klan-
ken, die er opstijgen uit de menschenme-
mgte, samenvat en dan vraagt: wat is de
gronatoon van dat alles; ieder, die de daden
der menschen beschouwt en nadenkt over
de drijfveer of het doel van al dat hande-
len, vraagt zichzelf af: Waar moet het naar
toe?
Waar gaan we heen? Is het alleen een
uitroep van verbazing, omdat er zulke nooit
gehoorde dingen gebeuren, of is het wer-
kelijk een ernstige vraag?
Maar wat beteekent die vraag dan? Wil
het zeggen, dat de richting, die de mensch-
heid tegenwoordig ingaat, met voile bewust-
heid door haar gekozen is? Dat de menschen
goed weten wat ze doen en zich ten voile
bewust zijn van het doel dat zij najagen,
dat zij ook geheel en al wilien datgene wat
zij doen, en dien weg op wilien die zij nn
hebben mgeslagen? Of weet de menschheid
zelf niet wat zij wil, wordt zij gedreven door
allerlei machten waarvan zij zich niet ios-
maken kan, is zij opgewonden of bedwelmd
en zijn het luchtspiegelingen waarop zij
afgaat?
Als het schip daar op de zee rondzwalkt,
met stukgereten zeilen, met verbrijzeld
stuur en de stormen loeien, en de golven
bruisen dan is de vraag: waar gaat dat
heen? beangstigend. Het is heen en weder
gedreven geworden om straks op een zand-
bank te stranden of schipbreuk te lijden
tegen de rots. Is dat een beeld van onzen
tijd? Of gaat het met bewustheid in een be-
paalde richting, zooals dat koopvaardij-
schip, dat naar verren lande is geweest om
kostbare waren te halen, en nu op de terug-
reis, wel na een zeer onstuimige vaart maar
steeds meer de kust naderf. 't Schip is wel
gehavend, maar de kapitein heeft alle hoop
zijn kostbare vracht in veilige haven te bren-
gen. Vraagt ge hem: waar gaat dat heen?
het antwoord is: wij wilien trachten onze
schatten in veiligheid te brengen aan de
vaderlandsche kust, wij houden t doel in
'toog. Is dat 't beeld van onzen tijd? Wil
men uit de algemeene verwarring, wat van
waarde is trachten te behouden, te bewaren3
Wil men dat welbewust? Zouden velen
eigenlijk wel weten wat zij wilien? Zouden
de meeste menschen niet meegaan met den
stroom, meegaan met andere menschen om
te doen wat zij doen, zonder zich eigenii;'
er van rekenschap te geven wat ze doen,
zonder er over te denken waar zij, als zij
zoo voortgaan, nu wel moeten uitkomen?
Maar zullen velen dan niet dair terecht
komen, waar zij liever niet wilden zijn? En
zou het, in verband met die vraag: waar
gaan we heen?, dan niet hoog noodig zijn,
dat iedereen zich eens nuchter ging afvra-
gen: waar wil ik toch eigenlijk heen? wa
wil ik toch eigenlijk? Stilstaan, eens even
stilstaan in den wedloop, in het meedoen en
meedraven met anderen en ernstig vragen:
weet ik wat ik doe? wat is mijn doel? ben
ik verantwoord voor 't geen ik doe?
Waar gaan we heen? Gaan we vooruit of
gaan we achteruit? Er zijn menschen, die
dadelijk met hun antwoord klaarzijn.
'k Zou u wilien aanraden niet te driftig te
zijn. De pessimist, die gewoon is alleen op
den donkeren kant der dingen te letten, zal
terstond antwoorden: wij gaan met rassche
schreden achteruit. Maar zouden we hem
niet kunnen wijzen op menig punt dat ge-
tuigt van vcoruitgang? Er is in onze dagen
ook zooveel goeds dat zich uitbreidt. De
optimist, die alleen op den zonnigen kant
der dingen let, zal spoedig antwoorden: wij
gaan vooruit, wij gaan nieuwe dingen tege-
moet. Doch, als wij daarmede zouden wil
ien instemmen, moeten we dan toch ook niet
blijven zeggen, dat er op menig gebied droe-
vige achteruitgang valt te constateeren?
Wie heeft er nu gelijk? Welk antwoord is
het ware? We bevinden ons in een tijd
waarin licht en duisternis op te merken
zijn, het is een schemertijd, maar wat zal
daaruit voortkomen? Is het de schemering
van den avond en is de nacht komende, de
donkere nacht met onzekerheid en duister
nis en ellende? Of staan wij tegenwoordig
in het schemerlicht van den morgen en gaan
wij den dag tegemoet? Zal straks 't voile
licht komen, waarin we ons alien zullen kun
nen verkwikken en waarover we ons zullen
verblijden?
Er zijn teekenen van leven in onzen tijd,
maar ook teekenen van ontbinding en dood.
Wat zal de overhand nemen?
Gij hebt misschien wel eens op het kerk-
hof gestaan als er een begrafenis plaats
had. De lijkkist stond boven de groeve, het
groote zwarte lijkkeed werd over de kist
gespreid en de familieleden naderden om
wat levende bloemen op 't zwarte kleed te
strooien. Een blijk van liefde, een laatste
eerbewijs aan de doode. Maar symbolisch
ook van beteekenis: het leven over den dood.
Toch ligt daar iets sombers in zulk een
daad, want met al die schoone levende bloe
men is dat iijkkleed niet te bedekken, is die
ondergrond: de dood, niet weg te maken.
Strooi bloemen, strooi bloemen zooveel gij
wilt, de dood blijft en straks zijn ook al die
afgesneden bloemen verwelkt en is daar al
les doodsch op 't graf. De dood heerscht
daar en in den dood zinkt alles weg.
Is dat het beeld van onzen tijd? Er zijn
teekenen van leven, er zijn bewijzen van
goeden wil in onze dagen; er is nieuw leven
hier en daar, er is ook veel wat oud en ver-
ouderd is, er is veel wat slecht is, wat ver-
keerd wil, er is ontbinding, maar wat zal
nu de overhand behouden? Zullen de krach-
ten der ontbinding zoo sterk zijn, dat al hef
levende daardoor nog wordt aangetast? Zal
't alles worden dor en doodsch?
Of hebben wTj in onzen tijd een ander
beeld voor oogen te houden?
Gij hebt in het voorjaar, als hier en daarde
sneeuwklokjes reeds bloeiden en de crocus-
jes hun kelkjes ontplooiden, misschien wel
eens bijgewoond, dat onverwacht een dikke
sneeuwlaag over de aarde werd gespreid.
De winter, die afscheid nemen moest, wilde
nog eens even zijn kracht laten gevoelen. Dat
was dan wel een teleurstelling, Verschillen-
de lenteboden hadden u al blijde gestemd,
ge waart in uw gedachten al bezig met het
leven van de lente, en zie daar opeens dat
doodkleed. Het was een ontnuchtering,
maar toch kon het u de hoop niet ontnemen,
want als ge hier en daar een sneeuwklokje
boven de sneeuw zaagt uitsteken, dan wist
ge: zij zijn het teeken van de naderende lente
en zij zullen blijven, zij zullen zich vermenig-
vuldigen en dat sneeuwkleed moet weg. Die
enkele lenteboden, die enkele teekenen van
leven, zij zeggen het u, de lente komt, het
leven komt, dat zal uitbreken aan alle zij-
den, de natuur zal straks in bruidstooi ver-
schijnen, levende schoonheid aan alien
kant, en dat doodkleed van sneeuw moet
verdwijnen.
Is dat't beeld misschien van onzen tegen-
woordigen tijd? Voorspeilen de teekens van
leven, die er zijn, ons een nieuwen tijd, die
ons verblijden zal, en zal het verkeerde en
doodsche verdwijnen? Is de winter aan
t voorbijgaan en gaan we de lente tege
moet?
Wie zal hierop een antwoord geven? Wie
durft dat?
Doch laat mij ophouden met vragen te
stellen, en laat ons liever elkander bemoedi-
gen en opwekken om ieder voor zich zooveel
mogelijk den rechten weg te kiezen. Want
ten slotte is aan ons menschen veel in han-
den gelegd en wij zullen oogsten wat wij
zaaiden, wij zullen komen daar waarheen
we bewust of onbewust onze schreden had
den gericht.
En dan zou ik met nadruk wilien zeggen,
laat ons vol hoop de toekomst tegengaan.
Mogen wij niet iets goeds verwachten? Ik
denk aan een spreekwoord, dat steeds be-
waarheid werd: na regen komt zonneschijn.
Er zit achter zulk een woord meer dan we
misschien vermoed_gn, maar kwam het niet
altijd uit? Welnu, we hebben al zoovele
moeilijke jaren doc^rgebracht, we hebben al
zoolang geklaagd en gezucht, laat ons ver-
trouwen, er zal verandering komen. Het zal
straks beter worden en laat ons met die
hoopvolle gedachte aan den arbeid blijven.
Wat zou dit al in veler leven een verande
ring geven! Maar dan ook, in dit opzicht
moet dit woord uitwerking op ons hebben,
dat het ons met ernst doe medewerken aan
de betere tijden, die wij verwachten. Het
goede wat gedaan wordt, kan niet tever-
geefs zijn; dat onze handen dan niet slap
worden, en dat ieder in eigen kring met
vertrouwen de handen sla aan den arbeid,
hem opgelegd. Ieder mensch werkt op zijn
manier weer mede aan de richting, die het
groote geheel in zal gaan. Laat het de goede
richting zijn!
Laat ieder zich dan met oprechtheid af-
vragen waar hij staat en wat hij eigenlijk
wil. Want: komen ZAL de zonneschijn na
den regen; maar als wij met onwil en moed-
wil blijven werken aan de verwarring, dan
zal de oplossing eerst kunnen komen na veel
lijden en smart, dan wordt de regentijd ver-
lengd. Dan moet de tijd van loutering voort-
duren, opdat de oogen opengaan voor eigen
dwaasheid. Doch moeten we het zoover la-
ten komen? Moet eerst na veel schade en
schande de voorthollende mensch tot stil-
stand worden gebracht? Moet de mensch
na diepe smart eerst tot het inzicht komen,
dat hij gedwaald heeft? We wekken elkan
der met vertrouwen op zich te bezinnen, te
vragen naar den rechten weg en daarop
voort te wandelen.
En nu kunnen we verder niet zeggen wat
die weg voor ieder zijn moet, doch op een
ding wilden we nog wijzen. Het blijkt dat
er in onzen tijd eCn groot tekort is aan
naastenliefde. Dat artikel schijnt ontzaglijk
duur te zijn en op de meeste plaatsen uit-
verkocht. Nu, zonder dat kan de maatschap-
pij niet bestaan.
Toch is dit artikel nog wel te verkrijgen
als er maar genoeg naar gevraagd wordt,
als men zich maar meer bewust was dat het
werkelijk onmisbaar is. Indien men werke-
i lijk maar wilde inzien dat we alien meer
daarvan moesten bezitten, dan zou dat kost
bare goed nog wel te delven zijn. Naasten
liefde! Naar alle zijden komen de daden der
menschen daarvan in botsing; maar laten
we het wilien zien: dadrom kan het juist zoo
j donker zijn rondom ons, daarom wordt de
i maatschappelijke machine zoo stroef. En als
j dan de kostbaarste delfstoffen uit de diep-
j ten der aarde door de menschen te voor-
schijn worden gehaald, zou naar dit nog
kostbaarder goed niet worden gezocht met
i alien ernst en ijver? Wat al krachten wor
den door de wetenschap opgespoord en op-
gewekt in onzen tijd van vooruitgang! Met
stoom en electriciteit worden wonderen ge
daan, de toepassing van die krachten heeft
een groote verandering in de wereld ge-
bracht. Wij mogen er van verzekerd zijn,
I als ook die kracht: naastenliefde, in onzen
tijd meer werd opgespoord en in werking
j gebracht, er een groote verandering ten
goede overal komen zou. Nu is dit geen
kracht die door de menschen zelf kan wor-
den opgewekt; ware het zoo, ongetwijfeld
het zou reeds lang geschied zijn. Die liefde,
die in het hart van den mensch de verkwik-
king brengt en waardoor het in de verhou-
ding van de menschen onderling in orde
komt, zij is boven ons bereik. Zij blijft in de
harden van den almachtigen God. Geluk-
kig! Want nu blijft de liefde daar zuiver
en echt. Maar van Hem kan zij komen in het
hart van het schepsel, dat naar Hem vraagt.
Van God stroomt de liefde in het hart als
een wonderlijke kracht, een bovenmensche-
lijke kracht en dat onafgebroken, dat steeds
meer overvloedig, waar het hart naar Hem
uitgaat. Als daar nu maar meer naar werd
gevraagd. Als we nu maar meer dien weg
op wilden.
Het heeft ons alien ongetwijfeld verkwikt,
dat we zulk een schoon najaar hebben ge-
had. Dag aan dag, week aan week verblij
den we ons over het mooie weer. Uit de
nevelen van elken dag komt de zon telkens
weer triomfankelijk te voorschijn, en maakt
ons gelukkig door haar schatten van licht
en warmte, die ze over ons uitspreidt. Welk
een verschil, dagen van wolken en regen of
deze dagen van licht en leven! Wat stemt
het ons blijde! Toch doen we er niets aan
af of toe. Het wordt ons geschonken. De
zon gaat op of onder zonder ons toedoen.
De natuur is in de handen van den Schep-
per, die naar Zijnen wil alles regelt. Wil
Hij het ons zeggen misschien, dat waar hi.,
geeft die rijke verkwikking voor ons lichaam
door zonnige dagen, Hij ook bereid is om
steeds meer met die verkwikkende liefde in
ons hart te komen, waaraan onze Fijd zoo
groote behoefte heeft? Wil Hij velen, die
dat uit het oog dreigen te verliezen, er op
die wijze aan herinneren, dat bij Hem te
vinden is, het geneesmiddel voor onzen tijd-3
Er worden voor onzen kranken tijd door
vele ernstige menschen allerlei middelen
gezocht om verbetering aan te brengen.
Welk een goed teeken! Het laatste middel
wat als afdoende en heilaanbrengend ge-
prezen wordt heet: socialisatie. Wie dit aan-
prijzen bedoelen het zeker goed; doch is het
nifet merkwaardig, dat de groote leider van
de socialistische groep in ons Vaderland,
Mr. Troelstra. het heeft erkend, dat we ook
met dit middel er niet komen zullen tenzii
er betere menschen komen? Ook de veelge-
prezen socialisatie zal een mislukking blij-
ken, het wordt ons dus wel van onverdachte
zijde in herinnering gebracht, tenzij er onder
de menschen kome vernieuwing, tenzij ik en
gij beter worden. En zoo zou ik de vraag:
waar gaan wij heen? ten slotte voor mijzelf
wilien omzetten in deze andere: waar vind
ik die kracht der persoonlijke vernieuwing?
waar vind ik de kracht om dagelijks ge-
sterkt te worden tot den goeden strijd? Als
gij dat ook wilt doen, mijn lezer, dan zult
j ge met mij antwoorden: die vind ik alleen
bij Hem, die in Zijne liefde mij nooit vergeet.
Gaan wij naar Hem heen?
Maurits F.
TWEEDE KAMER.
Bij het opmaken van een nominatie voor
het Voorzitterschap der TweedeKamer werd
Woensdag tot eerste candidaat gesteld de
heer Mr. Dr. A. P. N. Koolen, R.-K. met 43
van de 84 uitgebrachte stembiljetten. Voorts
verkregen de heeren Schaper 15, Rink 12,
j Nolens 3, De Monte Verloren 3, Lely, Van
i Stapele en Troelstra ieder 1 en 5 bianco
stemmen.
DR. KUYPER.
In antwoord op veler vraag naar den
gezondheidstoestand van Dr. Kuyper, deelt
de „Standaard" mede, dat Dr. Kuyper lij-
dende is aan bronchitis, een lichte tempera-
tuursverhooging heeft en het bed moet
houden. Met het oog op den -hoogen leeftijd
van den patient is de toestand vanzelf niet
geheel en al zonder zorg.
1NTREKKING VAN DE WET VAN
21 DEC. 1852.
lngediend is een wetsontwerp tot intrek-
king van de wet van 21 December 1852.
Krachtens deze wet zijn provincies en ge-
meenten het Rijk een vergoeding verschul-
digd van 2'/2 pCt. van het bedrag, dat aan
opcenten op 's Rijks belastingen te haren
behoeve wordt geheven.
Voor de heffing van de gemeentelijke in-
komstenbelasting door de Rijksadministra-
tie werd indertijd door haar 'tbeginsel aan-
vaard, dat, waar Rijk en geineente elkaar
krachtens tal van wettelijke voorschriften,
zonder vergoeding diensten bewijzen, het
verstrekken van hulp, in het belang der ge
meentelijke heffingen, eveneens kosteloos
behoort te geschieden. Met dit beginsel is
de wet van 21 December 1852 niet in over-
eenstemming.
Tegenover de vereenvoudiging in de ad
ministrate, welke intrekking met zich
brengt, staat voor het Rijk een derving van
inkomsten van ongeveer f 500,000. Aan den
anderen kant beteekent de intrekking voor
de gemeenten een niet onaanzienlijke bate
DE ZIEKTEWET.
De Hooge Raad van Arbeid heeft in een
Zaterdag gehouden vergadering een prae-
advies van zijn comdissie voor de arbei-
aersverzekering tot wijziging van de ziekte-
wet-Talma behandeld. De Raad besloot den
Minister van Arbeid in overweging te ge
ven, alvorens tot overhaaste invoering van
de ziektewet over te gaan, met spoed een
onderzoek te doen instellen naar het aantal
arbeiders, dat thans krachtens collectieve
arbeidsovereenkomsten of andere regelin-
gen op ziekengeld-uitkeeringen recht kan
doen gelden, op weike wijze deze uitkeerin-
gen zijn geregeld en in verband met de re-
sultaten van dat onderzoek te overwegen,
of invoering van de Ziektewet nog we! ge-
wenscht is.
Een groote minderheid van den Raad
achtte de instelling van een dergelijk onder
zoek niet meer noodig en was van oordeel,
dat met de invoering van de ziektewet niet
langer getalmd moet worden.
Op grond van bovenstaande overweging
meende de Raad zich van de nadere bespre-
king van het aanhangige ontwerp tot wijzi
ging van de Ziektewet te moeten onthou-
den, totdat de Minister van Arbeid verklaard
zou hebben, of hij bereid is aan het ver-
zoek, een nader onderzoek in te stellen ;e
voldoen.
GEEN BEWONDERAAR VAN HET
BOLSJEWISME.
De „Tribuna" deelt mede, dat het uitvoe-
rend sovjetistisch comite van Rusland, ge
lijk reeds bekend is, Winitsjenko benoemd
had tot president van Sovjet-Oekraine in de
plaats van Rakefski.
Op het verzoek van Lenin, dat hij onmid-
dellijk het presidium ter hand zou nemen,
had Winitsjenko geantwoord, dat hjj eerst
den toestand onderzoeken moest. Na een
verblijf van twee maanden in Rusland en
Oekrai'ne, heeft Winitsjenko zich thans tot
de volken van Europa gericht met een ver-
klaring, waarin hij de Sovjet-overheid te
Moskou de meest imperialistische macht van
de geheele wereld noemt en de politiek der
bolsjewiki een uitdaging aan het socialisme.
Winitsjenko weigert pertinent, het presi
dium over Sovjet-Oekrai'ne te aanvaarden
en vertrekt naar het buitenland, om daar zijn
bedenkingen tegen het Russische communis-
me te boek te stellen.
WAT WRANGEL VAN DE GEALL1EER-
DEN VERWACHT.
Een vertegenwoordiger van de „Matin"
had een onderhoud met den minister van
Buitenlandsche Zaken van de regeering-
Wrangel, die 30 September jl„ te zamen
met Maklakof, naar Parijs is vertrokken.
De minister wees er op, dat de delegatie
te Parijs voornamelijk besprekingen van
militairen aard zou houden.
Het voornaamste vraagstuk, aldus de mi
nister, is het Poolsche probleem.
Wanneer Polen vrede sluit, dan zullen de
roode legers zich tegen ons concentreeren
en ons onder hun overmacht verpletteren.
Wij bezitten gegevens, die de veronder-
stelling wettigen, dat het bolsjewistische
leger niet zoo sterk is als men wel denkt en,
wanneer Polen de bolsjewistische strijd-
krachten zou blijven binden, hopen wij in
de lente den beslissenden slag te kunnen
toebrengen.
Maar zoolang moeten wij het kunnen uit-
houden. Daarvoor hebben wij den moreelen
en materieelen steun der groote mogend-
heden noodig. Wij verlangen geen voortdu-
rende zendingen van munitie, wapenen en
uitrustingsstukken, doch komen met een
nauwkeurig omschreven programma. Voor
de uitvoering van dit programma is een be
drag noodig van nog geen vierhonderd
millioen. Een leening zou het gemakkelijk
kunnen dekken, en wij zouden deze kunnen
waarborgen met onze veroveringen, den buit
en de graanvoorraden, die ons door het of-
fensief in handen zouden vallen.
Frankrijk is onze voornaamste steun, ver-
klaarde de minister.
De minister vertrouwde, dat er een en
tente tegen den gemeenschappelijken vijand
tot stand zou komen. Deze is noodzakelijk,
zeide hij ten slotte; wanneer zij niet tot
stand komt, zijn de gevolgen niet te over-
zlen, want men kan het niet genoeg her-
halen: In de Krim wordt het lot der wereld
beslist.
IN EEN REGENPUT VERDRONKEN.
Te Volendam is verdronken een 4'/2jarig
kind van een kunstschilder aldaar. Het is
dood gevonden in een regenbak, in het huis.
Het hoofd was gewond.
De justitie uit Haarlem heeft met den
burgemeester een onderzoek ingesteld. De
vader en de stiefmoeder zijn in verhoor ge-
nomen.
VARKEN DOODGESTOKEN.
De landbouwer C. Bijl, te Puttershoek,
bemerkte, dat een van zijn varkens dood in
het hok lag. Het beest bleek doodgestoken
te zijn en een aantal messteken te hebben
ontvangen.
Een ham was netjes uitgesneden en mee-
genomen, de rest was in 'thok achterge-
bleven!
GESTIKT.
Te Haarlem kreeg een 25jarige zwerver
in een logement aan de Witstraat b h
gebruiken van het middagmaal een stukje
vleesch in de keel. Hij werd naar het St.
Elisabeth's Gasthuis overgebracht, waar
pogingen om het vleesch te verwijderen niet
gelukten en de man spoedig overleed.
PLOTSEL1NGE DOOD.
Te Nijmegen is Zondagavond bij het op-
brengen van een beschonken persoon, die
verzet pleegde, de 49jarige pohtieagent
Brand v!ak voor den politiepost gevallen
en overleden. Het lijk vertoonde geen uiter-
lijke kenteekenen van geweldpleging. De
sectie zal heden moeten uitmaken wat de
doodsoorzaak kan zijn. Het slachtoffer is
gehuwd en vader van drie kinderen.
GEMEENTERAAD VAN HOEK
Vergadering van Maandag 11 October 1920,
des namiddags 2 uur.
Voorzitter de heer A. Wolfert, Burgemeester.
Tegenwoordig alle leden.
Vervolg.)
7. Gemeentebegrooting voor 1921.
Aan de orde komt de artikelsgewijze behan-
deling van de gemeentbegrooting voor 1921, te
beginnen bij de uitgaven.
De heer KOSTER maakt de bemerking, dat
70 presentiegeld voor de raadsleden wel wat
weinig is. Alles is verhoogd, moet dit nu ook
niet naar boven? Er waren het vorig jaar 19
vergaderingen. Daarvoor kregen de leden dus
f 10.
De vraag brengt eenige vroolijkheid te weeg.
De VOORZITTER meent, dat dit niet ver-
hoogen moet, terwijl de heeren A. MEERTENS
en G. DIELEMAN te hennen geven, dat de kas
het niet toelaat.
De heer VAN DOESELAAR vindt f 325
voor onderhoud van het gemeentehuis nog al
veel.
De VOORZITTER er op wijzende, dat daar
van ook de woning van den machinist enz.
r.u