ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
No 7027.
Zaterdag 7 Augustus 1920.
60 Jaargang,
De Zwarte Galei.
ABONNEMENT:
ADVERTENTIEN:
Dit Blad yerscbijnt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond, nitgazonderd op Feestdagen, bij de Firma P. J. YAH DE 8ANDE te Ter Nenzen.
ZEDIHilE^STIELi BLAD-
Het juk in de jeugd.
FEUILLETON.
3'NNENLAND.
BUITENLAND.
Per 3 maanden binnen de stad 1,40. Franco per post voor Nederland./ 1,60.
Bij vooruitbetaling voor het Buitenland per 3 maanden/2,20, per jaar 8,
Voor NederlandPer jaar bij vooruitbetaling 5,80.
Men abonneert zich bij de Uitgeefster, of buiten Ter Neuzen ook bij alle
Boekhandelaren, Postkantoren en Hulppostkantoren.
Telefoon 25.
Van 1 tot 4 regels 0,80. Voor elken regel meer 0,20.
Grootere letters en cliche's worden naar plaatsruimte berekend.
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, hetwelk
op aanvraag verkrijgbaar is.
Inzending van advertentien liefst 66n dag voor de uitgave.
Er is in onze dagen eene algemeene
klacht over de losbandigheid der jeugd. De
statistieken wijzen aan, dat het aantal jeug-
dige misdadigers, vooral indegrootesteden,
onrustbarend toeneemt. Zeer vele jonge
menschen komen reeds in aanraking met
den burgerlijken rechter en tuchtscholen
zitten overvol. Ieder weldenkend mensch zal
deze dingen met droefheid vernemen. Als
we het jongere geslacht, de „spes patriae"
(de hoop van het vaderland) gadesiaan en
onwillekeurig denken aan het spreekwoord:
de morgenstond heeft goud in den mond;
als we de jeugd en de rijpere jeugd zien in
hun frischheid, hun bedrijvigheid en oor-
spronkelijkheid, en dan moeten constateeren
dat daar in zoovele kringen ontaarding
komt, dan worden we weemoedig gestemd.
Hebben we hen niet lief? En wenschen we
niet van harte, dat zij wegen bewandelen
zullen voor hen zelf heilzaam? Niemand, die
een hart voor hen heeft, zal zich lijdeiijk bij
den tegenwoordigen toestand mogen neer-
leggen, maar vrage met ernst: zou daar nu
niets aan te doen zijn? Is er geen verbete-
ring aan te brengen?
Wat zou toch de oorzaak zijn van die toe-
nemende verwildering? Zou ons tegen
woordig jonger geslacht zooveel minder
zijn dan het vroegere? Natuurlijk zijn uit
elken tijd wel voorbeelden aan te halen van
baldadigheden door de jeugd gepleegd en
zou men, zoo redeneerende, kunnen komen
tot de gevolgtrekking, dat het tegenwoordig
niet erger is dan vroeger. Zulke argumenten
aanhalen is echter zeer gevaarlijk, want het
maakt de handen slap, die aan de verbete-
ring zouden moeten medewerken. Laat ons
maar niet gaan vergelijken. Elke tijd heeft
zijn licht- en schaduwzijde. Wilden we ver
gelijken gaan, dan zou het voordeel wel eens
kunnen zijn aan de zijde van ons tegen
woordig geslacht, maar ik voeg er dadelijk
bij, niet omdat het „braver" is, maar omdat
er meer energie in zit, meer wil en durf om
iets te doen. Onze tegenwoordige jeugd
komt veel meer en veel eerder dan vroeger
in aanraking met allerlei, wat op verstand
en hart beslag wil leggen en dit brengt haar
in beroering, 't grijpt haar aan en ook zij-
zelf is niet lijdeiijk, maar grijpt het aan en
wat wordt er in jeugdige kringen al niet
gedacht en gedaan!
In dit opzicht is zij een vorig geslacht,
zou ik willen zeggen, vooruit. Maar laat ons
eerlijk zijn, nu is de schaduwzijde ook groo-
ter. Is er meer wil en meer durf in ons te
genwoordig geslacht, er is ook meer on-
stuimigheid en een willen den verkeerden
kant uit. Doch laat ons ophouden met ver-
gelijkingen te maken; wij hebben met ons
tegenwoordig geslacht te doen en we zijn
het er over eens dat er wat in zit. Ja bij alle
losbandigheid, die we constateeren moeten,
houden we het vast: er schuilen ook vele
goede krachten en talenten in onze jeugd.
Maar waarom toch worden die zoo dikwijls
1n verkeerde richting gebruikt?
Zou't ook kunnen zijn, dat het maar al te
In haar kamertje achter den muur aan de
kaai te Antwerpen, zat Myga in haar zwart
rouwgewaad een beeldschoon meisje, of-
schoon nog bleek van de lange nachtwaken
aan 't bed des stervenden vaders. Zij spon
haar oogen waren vol tranen evenals
haar hart, vol onuitgesproken smart en zor-
gen. Sedert vaders dood was het arme kind
eenzaam achtergebleven in de groote stad;
in een tijd vol verwarring en ruwheid, waar-
in de zwakken haast, ongestraft aan elke
onderdrukking, elken overmoed waren over-
geleverd.
Was echter Myga van Bergen wel geheel
verlaten?
Arm kind, dat zij het niet was, behoorde
mede tot hare zorgen.
Zeker, e6n was er, die levendig belang
stelde in Myga's lot en zij wist het, dat al-
thans dat eene hart haar trouw was geble-
ven, dat Jan Norris in Amsterdam zijn
laatsten droppel bloeds voor haar veil had;
maar Jan Norris was een vogelvrij verklaar-
de, zeker van de galg, als een "Spaansche
hond hem binnen Antwerpen te pakken
kreeg. En Jan Norris, de Watergeus, ver-
scheen dikwijls onder allerlei vermommin-
gen binnen Antwerpens muren. Hij had de
herinneringen zijner kindsheid niet zoo
spoedig vergeten, als zijn vader gedacht
had. Nog altijd waren Jan en Myga brui-
degom en bruid; geene macht op aarde kon
hen scheiden, hadden ze elkaar gezworen:
hoe 't echter alles komen moest, wist, zoo
vaak aan goede leiding ontbreekt? Er kan
soms zoo uit de hoogte gesproken worden,
ik zou haast zeggen soms met zoo'n ver-
achting over ,,die lastige bengels", over dit
,,kwajongens", ,,ze willen niets meer voor
,,je doen, gehoorzaamheid kennen ze niet
,,meer, ze luisteren niet eens naar je als je
,,wat zegt; eerbied voor een oudere hebben
,,ze ook al niet meer". Dat wordt allemaal
zoo gemakkelijk gezegd en alle schuld komt
neer op de jeugd.
Ik meen, dat we er- daarmee niet af zijn,
dat we dan wel wat onbillijk zijn, want wel
degelijk ligt een deel van de schuld bij het
oudere geslacht.
De jeugd heeft leiding noodig, verstandige
leiding met vaste hand, waar ze die niet
vindt, gaat ze haar eigen weg en die is
menigmalen niet goed. Staat het oudere ge
slacht klaar om de noodige leiding te geven,
of is er in dit opzicht niet een tekort? Dat
het moeilijker dan ooit is om de juiste
leiding te geven, geef ik gaarne toe, maar
zonder leiding kan de jeugd niet zijn en van
wie anders zal ze die ontvangen dan van
een ouder geslacht? Wij leven in vele op-
zichten in een ,,nieuwen" tijd en vrijheid"
is de leus, waarmede ieder voor den dag
komt. Ook de jeugd wil verlost zijn van
banden, van allerlei vormen en onnatuur-
lijke gewoonten. Nu is vrijheid iets heer-
lijks, mits goed gebruikt; maar moet men
niet hoog staan om zijn vrijheid werkelijk
op de rechte wijze te gebruiken? Er is niets
moeilijkers dan dat. Als naar alle kanten
de wegen openstaan dan behoort er verstand
en beleid toe om den rechten weg te kiezen.
Als allerlei gelegenheden zich voordoen dan
is zelfbeheersching noodig om in 't goede
spoor te blijven. En dit blijft heden toch
noodig zoowel als vroeger.
Vrijheid en losbandigheid liggen zoo dicht
naast elkander, maar het eerste geeft geluk,
het laatste ellende.
Het is een mpoi gezicht als daar in de
weide het veef|.c|rtelt, de veulentjes en kal-
veren rondspringen, ongedwongen, maar
als het paard voor den wagen niet meer
gehoorzaamt aan de teugels, dan houdt
ieder zijn hart vast, er komen ongelukken.
De locomotief, die voortsnelt langs de twee
ijzeren lijnen, biedt een indrukwekkend
schouwspel, maar als hij buiten de rails
gaat dan smoort hij in 't zand. Het paard
moet luisteren naar den teugel, de locomo
tief moet blijven binnen haar baan. Zou 'tzoo
niet zijn met ieder mensch? Gaan buiten
het rechte spoor is misbruik maken van de
vrijheid. Nu moet dat geleerd worden: zijn
vrijheid goed gebruiken, en daarvoor moet
van de jeugd gevraagd worden: gehoor
zaamheid.
Dat is de weg, waarlangs zij geleid moet
worden, de jeugd moet leeren gehoor-
zanren, want dit is toch de hoogste vrijheid,
dat men vrijwillig gehoorzaamt aan de ge-
stelde eischen. Men moge in onze dagen alle
gezag verwerpen, alle banden verbreken, het
is niet weg te cijferen, dat er een hoogste
gezag is en blijft en dat hij, die zich daaraan
vrijwillig onderwerpt de beste en geiukkig-
ste mensch is. En nu lijkt het voor onze
jeugd wel, dat elk gebod of verbod een on-
noodige beperking is, een band die knelt,
maar dit is inderdaad niet zoo, de eisch
lang de oude Michael leefde, geen van bei-
den. Doch nu was deze sedert veertien da
gen dood en begraven; Jan echter had in
maanden niets van zich laten hooren. Leef
de hij nog? Hadden de golven hem verslon-
den? Of hadden de Spanjolen hem bij't en-
teren gevangen genomen en gehangen?
Wie kon het zeggen? Wat zou echter de
arme verlatene Myga in de bewogene we-
reld, als Jan dood was?
'tWerd langzamerhand later in den
avond, reeds naderde de nacht, doch Myga
was bang te gaan slapen. Van weemoed en
angst kon ze toch geen oog luiken, waartoe
dus te bed te gaan? Van lieverlee echter
werd het erg koud in 't kamertje, maar
'tscheen haar niet te deren, zij legde al-
thans geen nieuw vuur aan in den kleinen
haard. Zij zette het spinnewiel ter zijde en
bedekte zich voorovergebogen het gezicht
met de handen. Zoo zat ze een heele poos,
tot zij zich eindelijk huiverend en rillend op-
richtte om hare sponde op te zoeken. Nog
eens boog zij zich voorover om na te zien
of zij de grendels goed op de deur had g<
schoven, toen ze plotseling stilstond en lui-
sterde ademloos luisterde.
„Myga?l" werd buiten gefluisterd.
Zij sidderde over haar geheele lichaam.
,.0 mijn God."
,,Myga?l" werd nogmaals fluisterend ge
sproken door het sleutelgat. Met luiden
schreeuw schoof het meisje den grendel weg
en draaide den sleutel in 't slot om. Open
vloog nu de deur en een jongeling in de
officiersuniform van een huurregiment met
de Spaansche sjerp over den schouder sloot
'tvolgend oogenblik het schoone kind in zijn
armen.
„Myga, o Myga!"
van gehoorzaamheid die gesteld wordt is
geen bekrimpen of te kort doen, maar het is
de juiste leiding, het is opvoeding tot ware
zelfstandigheid, tot geluk, tot vrijheid. Het
komt mij voor, dat ouders en opvoeders in
onze dagen niet altijd genoeg van deze
dingen doordrongen zijn. Aan den eenen
kant kan men scheiden op de misdadige
jeugd en aan den anderen kant laat men zelf
de teugels, die hen moeten leiden, glippen.
Hoevele dingen laten de ouders hunne kin-
deren toe, ja hoe menigmaal zijn ouders
trotsch op hunne kinderen als zij reeds mee-
doen met datgene, wat alleen aan ouderen
past; dat staat dan wel heel „groot" en
heel ,,mooi", maar het kan niet anders zijn
dan tot verderf van 't jeugdige hart, dat is
spelen met vuur. Met vaste hand moet de
jeugd worden geleid, binnen de perken ge-
houden, in hare begeerten moet zij worden
beperkt, en in haar willen worden tegenge-
gaan en gebogen. Dat is niet om haar min
der te maken, dat is opvoeding. Wat wordt
er van een akker, die bezaaid is, als hij niet
goed wordt gewied in het voorjaar? Het
onkruid zal alles overgroeien, het is een
droevig gezicht en wat komfer terecht van
de vruchten? Wat wordt er van een vrucht-
booin, die men maar zoo laat opgroeien, zon
der hem te snoeien? Veel hout en wernig
vruchten. Er zijn ouderen, die meenen, dat
een streng woord, een ernstige bestraffing
toegediend, een bewijs is, dat men zijn kin
deren niet lief heeft, hen toegeven en vrij-
laten, dat is een teeken van liefde. Is het
wonder als men zoo spreekt, dat er geen
gehoorzaamheid meer is? Jonge menschen
gaan natuurlijk zoover mogelijk, maar zij
weten niet wat goed. voor hen is, dat moe
ten ouderen weten, ea; if 't dan gebrek aan
liefde als ik met beslfstheid de begeerte of
de wil van een kind tegenga? Dat is voor
't oogenblik niet aangenaam, maar heilzaam
zal het zijn. Een dokter, die een operatie zal
verrichten, weet ook wel, dat hij aan zijn
patient hevige pijnen veroorzaken zal, maar
toch gaat hij voort, want door en na de
operatie is er genezing mogelijk en herstel.
Laat ons nuchieren zijn. Door een weeke
opvoeding kan veel bedorven worden, doch
waar er leiding is met vaste hand, in het
oog houdende, dat het boompje moet ge
bogen worden zoolang het nog jong is, daar
wordt een verstandige, strenge opvoeding
een zegen voor het kind. Velen zullen later
die opvoeders danken, die hen met vaste
hand hebben geleid in dien tijd, dat zij zelf
nog niet konden kiezen of bewandelen den
rechten weg.
Dat deze dingen niet gemakkelijk gaan in
onze dagen, gevoelt iedereen. Maar de
kalme volharding zal in dezen resultaten
zien. Vooral als de hand van den opvoeder
door liefde wordt bestuurd. Zullen de
jeugdigen zich aanvankelijk steeds verzet-
ten tegen geboden en verboden, wanneer het
tot hun hart doordringt, dat het hun wordt
opgelegd door een.liefde die hen niet tekort
wil doen, maar die voor hun welzijn waakt,
dan zal de onwil wijken. De liefde zal hier
ook overwinningen behalen. En er is nog
altijd niets af te doen van het oude woord:
het is goed, dat een mensch het juk in de
jeugd draagt.
Maurits F.
„0 Jan, Jan, lieve, lieve Jan!"
In de eerste oogenblikken zwegen ze ech
ter, om zich geheel over te geven aan zoete
minnekoozerij. Dan echter zonk Jan Norris,
geheel afgemat, naar "tscheen, op den eer-
sten stoel den besten neer, en nu ook be-
merkte Myga, hoe wanordelijk zijne kleeren
zaten, dat hij zijn hoed miste en dat er bloed
vloeide uit een lichte schram op een der
wangen.
„Om Godswil Jan, wat is er nu weer ge-
beurd? ik beef o, je hebt je zeker weer
roekeloos aan gevaar biootgesteld? o Jan,
Jan, slechte Jan!"
„Waarachtig, 't heeft maar een haartje
gescheeld dezen keer, Myga, of ze hadden
me gepakt! Vrees echter niet, liefste, maar
b ij n a hadden ze me gepakt en stellig
hadden ze mij als een hond aan den eersten
den besten paal opgehangen, als 't niet zoo
goed afgeloopen was."
„0 Jan, en jij beweert mij lief te hebben;
mij te willen bevrijden uit deze stad? Te
gronde zult gij ons beiden richten; vader
is nu ook dood, wat moet er van mij wor
den? Wie zal mij beschermen? mij helpen?"
„Jij hebt gelijk, helaas! gelijk had je,
arme lieveling. En vader is nu ook gestorven
en ik was er niet, om je te troosten in al dat
leed? Ik moest toen voor Duinkerken krui-
sen, om de zeeroovers te bestrijden; o,
't is hard, Myga en toch toch kon ik niet
anders en ook hedenavond niet. Voor het
edele Vaderland moet ieder zijn leven veil
hebben; ach Myga, Myga, heb mij toch
nog een weinig lief, ofschoon ik voor jou
een slechte steun en beschermer ben. De
arme vader Michael
„Spreek niet van den dooden vader, Jan!
Hem is het wel; hij heeft rust gevonden en
EEN BOUWCOMMISSIE.
De Minister van Arbeid heeft iogesteld
een commissie welker taak het zal zjjn hem
van advies te dienen inzake maatregelen
betreffende
te. de distributee der aanwezige werk-
krachten
2e. den invoer van bnitenlandsche werk-
krachten
3e. regularisatie in den bouw
4e. de opleiding van werkkrachten
een en ander voor zoover het betrekking
heeft op den burgerlijken bouw hier te
lande.
OPS PORING VAN DELFSTOFFEN.
Voor rekening van het Rjjk zijn in de
omgeving van Winterswjjk 4 boringen ge
daan naar kalizouten door de Heerlensche
Maatschappij. In de Tuunte, vlak bjj Win-
terswjjk, is men tot 75 M. gegaan en was
de ligging der lagen ongeveer geljjk aan
die in Kotten, waar voor eenige jaren ge-
leden ook reeds boringen gedaan zijo. De
laatste boring is gedaan tot op een diepte
van 220 M. Behoudens wat klei werd tot
genoemde diepte niet anders aangeboord dan
kwarts. De volgende boring heeft plaats
onder de gemeente Lichtenvoorde, terwjjl
dezen winter een grooteren toren zal arri-
veeren tot het doen van diepboringen.
In het buurtscbap Kotten is de maat-
schappjj »De Vulkaan" uit Arnhem bezig
met het opsporen van kalkmergel. Deze
moet hier zoo dicht aan de oppevlakte lig
gen, dat ze aan de steile kanten van beek-
jes soms zichtbaar is.
DE DEUTSCHE KOLEN.
Onjuiste veronderstellingen.
De Parijsche //Eclair" zegt in verband
met de verklaring van Fehrenbach aan de
Nederlandsche Regeering, dat de hoeveel-
heid kolen, door Duitschland aan Neder
land beloofd in ruil voor een crediet, trouw
geleverd zullen worden
z/Welke conclusies moeten wij uit deze
officieeie verklaring trekken Of de Duit-
schers hebben op de conferentie te Spa
valsche verklaringen afgelegd inzake de
productie-capaciteit hunner mjjnen, of zjj
zijn van plan, de kolen, welke zjj naar
Nederland willen uitvoeren, te onttrekken
aan de voorraden, bestemd voor Frankrjjk,
Belgie en Italie".
Le //Eclair" slaat de plank misj noch
het een, noch het ander is het geval. En
dit had het blad kunnen weten. Duitsch
land zal de hoeveelheden kolen aan de ge-
allieerden leveren, waartoe dezen den over-
wonnene hebben verplicht. Door een
vrjjwillig overwerken door de Duitsche
arbeiders in de mjjnen is het mogeljjk, dat
Duitschland ook zjjn levering aan Neder
land nakomt.
behoeft voor niemand meer te vreezen,
ach, men mag de gestorvenen wel benijden
in dezen bloedigen, versehrikkelijken tijd!'
„0 Myga, spreek zoo niet. Dat vader
stierf, is toch'niet zoo erg: nu ben jij
immers voor goed en geheel de mijne. Nu
kunt ge mee gaan naar Amsterdam en is er
niets meer, dat je dwingt, hier te blijven.
Dus kind, wees gerust we beleven nog
blijde dagen, mijn lieve, lieve bruid. Nog
een korten tijd en ik haal je hoor wel,
wat ik zeg, misschien met een deftigen hu-
welijksstoet, waarvoor geen Koningin zich
behoeft te schamen. Misschien worden de
klokken wel geluid en de trom geroerd;
misschien wordt de zalige stond, waarop
ik je uit Antwerpen voer, wel met kanon-
gebulder gevierd. Let er op, of 't niet waar
wordt, wat ik je nu nog in 't diepste geheim
toevertrouw".
,,Ach, welke phantasieen, wilde, lieve Jan.
Zeg mij toch eens, hoe 't mogelijk kon zijn,
dat je mij op zoo deftige wijze woudt huis-
waarts voeren. Maar neen, zeg't liever niet;
'tis toch niets dan dwaasheid; vertel mij
liever van 't gevaar, waaraan je zoo pas
ontkomen bent. Op een nachtelijk droom-
gezicht meer komt het bij mij niet aan;
daarvoor zorg jij wel, roekelooze Jan."
„Toch niet zoo roekeloos, als je- wel
denkt, lieve," lachte de jongeling. ,,De ka-
pitein van de zwarte galei zou er anders
stellig wel voor zorgen, hoofd en beenen,
hart en armen van Jan Norris zoo te ge
bruiken, als hij doet. Voor een groote onder-
neming ben ik hier in de stad gaarne
zouden we eens iets doen, dat de Antwerpe-
naren na honderd en meer jaren nog heugen
zal. Om dit uit te vorschen en te bewerken,
heb ik mij in deze plunje gestoken, in de
DIENST- EN RUSTTIJDFN R1JKS-
WATERSTAAT.
De Minister van Waterstaat heeft
een commissie ingesteld, wSlke op-
dracht verkrjjgt hem een ontwerp voor te
leggen voor eene regeling van de dienst-,
arbeids- en rusttjjden van de lagere ambte-
naren en beambten van den Rpks-Water
staat, en welke commissie wordt gemachtigd,
voor zooveel zulks haar noodig voorkomt,
overleg te plegen met de onder het perso-
neel van den Rjjks-Waterstaat bestaande
vereenigingen, zoomede met de betrokken
ambtenaren en beambten persoonlijk
II. benoemd
tot lid tevens voorzitter, dier commissie
W. G. C. Gelinck, hoofdingenieur-direc-
teur van den Rjjks- Waterstaat
tot leden
G. J. van den Broeck, ingenieur van
den Rjjks- Waterstaat
A. Hartman, eerste monteur bg den
Rgks-Waterstaat, lid der Vereeniging van
Machinepersoneel in dienst bg den Rijks-
Waterstaat
F. Mugs, sluisknecht bg den Rijks-
Waterstaat, lid der Vereeniging van personeel
in dienst bg den Rijks-Waterstaat Eendracht
maakt Macht
F. Perdok, voorzitter van de Centrale
van Vereenigingen van personeel in's Rijks
dienst
Mr. 0. A. Verwey, hoofdcommies aan
het departement van waterstaat
0. J. Witteveen, ingenieur van den Rgks-
W aterstaat
tot secretaris
M. B. W. des Tombe, ingenieur van den
Rgks Waterstaat.
DE TOESTAND.
Als men nog bevestiging noodig nad voor
de onderstelling, dat Sowjet-Rusland het
niet oprecht meende met de onderhande-
lingen over een wapenstilstand met Polen,
dan heeft men die nu, schrijft de N R. Ct.
De Poolsche onderhandelaars hebben van
de bolsjewiki dadelijk te hooren gekregen,
dat er niet over een wapenstilstand, maar
over den vrede onderhandeld zou worden,
en aangezien de Polen daar geen volmacht
voor hadden, konden zij onverrichter zake
terugkeeren. De bolsjewiki hebben opn'euw
tgd gewonnen voor de voortzetting van nun
krggsverrichtingen. Reeds met het beginnen
van de zoogenaamde onderhandelingen over
den wapenstilstand hadden zij geen haast
genad. Toen de Polen er om vroegen,
kregen zjj het bescheid, dat zjj tot30Juli
geduld moesten hebben intusschen zjjn
verscheidene kostbare dagen verstreken en
nu heet het weer, dat de bolsjewiki bereid
zjjn om heden, 4 Augustus, de vredes-
onderhandelingen te beginnen. Daar de
Poolsche gemachtigden heen en weer motten
reizen en de regeering te Warschau midde-
Duitsche wijde flodderbroek, in plaats van
in de Zeeuwsche schippersbroek. Hoor nu
eens goed toe Myga. Aan de kade heb ik
goede zaken gemaakt en ben gewaar ge-
worden, dat vier galeien van Spinola heden-
morgen 't zeegat uit zijn gegaan om de
zwarte galei te bemachtigen; helaas hoorde
ik daar ook van 't overlijden van vader
Michael verder heb ik het Genueesclu
schip, dat hier geankerd ligt, de Andrea
Doria, eens goed opgenomen, vooral om zijn
makelei, en onderwijl is de avond aange-
broken. Gedurende den dag heb ik menig
maal in 't geheim naar jou venstertje ge-
gluurd, lieve; maar geen tijd gehad, je te
bezoeken, daar allerlei volk steeds om mi;
was. Dus besluit ik, de duisternis af te
wachten - ik heb immers den huissleutel
en slenter op mijn dooie gemak door de
straten, tot mij voor de deur van een kroeg
de gedachte invalt, den nacht zittend af te
wachten en meteen te letten op de bezoekers
vanwege mijn zending, begrijp je!
Goed dan, ik ga de taveeme binnen, eisch
een flesch wijn, ga achter de tafel zitten, en
kijk, op de ellebogen leunend, rond, alsof de
heele wereld mij behoorde en ik niet door
allerlei zorgen werd gekweld over de arme
Myga, wier vader stierf, zonder dat ik haar
in die droeve tijden kon bijstaan. Rondom
mij een gewoel als bij den Babelschen to-
renbouw. Duitschers, Bourgondiers, Span-
jaards, Italianen, Nederlanders babbelen,
tieren en schreeuwen, een ieder in zijn eigen
taal, doch drinken alien even hard, ledere
tafel en elke hoek is bezet; alleen naast mij
zijn twee ledige plaatsen.
(Wordt vervolgd.)
NEUZENSCHE COURANT