ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. No 7027. Zaterdag 7 Augustus 1920. 60 Jaargang, De Zwarte Galei. ABONNEMENT: ADVERTENTIEN: Dit Blad yerscbijnt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond, nitgazonderd op Feestdagen, bij de Firma P. J. YAH DE 8ANDE te Ter Nenzen. ZEDIHilE^STIELi BLAD- Het juk in de jeugd. FEUILLETON. 3'NNENLAND. BUITENLAND. Per 3 maanden binnen de stad 1,40. Franco per post voor Nederland./ 1,60. Bij vooruitbetaling voor het Buitenland per 3 maanden/2,20, per jaar 8, Voor NederlandPer jaar bij vooruitbetaling 5,80. Men abonneert zich bij de Uitgeefster, of buiten Ter Neuzen ook bij alle Boekhandelaren, Postkantoren en Hulppostkantoren. Telefoon 25. Van 1 tot 4 regels 0,80. Voor elken regel meer 0,20. Grootere letters en cliche's worden naar plaatsruimte berekend. Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, hetwelk op aanvraag verkrijgbaar is. Inzending van advertentien liefst 66n dag voor de uitgave. Er is in onze dagen eene algemeene klacht over de losbandigheid der jeugd. De statistieken wijzen aan, dat het aantal jeug- dige misdadigers, vooral indegrootesteden, onrustbarend toeneemt. Zeer vele jonge menschen komen reeds in aanraking met den burgerlijken rechter en tuchtscholen zitten overvol. Ieder weldenkend mensch zal deze dingen met droefheid vernemen. Als we het jongere geslacht, de „spes patriae" (de hoop van het vaderland) gadesiaan en onwillekeurig denken aan het spreekwoord: de morgenstond heeft goud in den mond; als we de jeugd en de rijpere jeugd zien in hun frischheid, hun bedrijvigheid en oor- spronkelijkheid, en dan moeten constateeren dat daar in zoovele kringen ontaarding komt, dan worden we weemoedig gestemd. Hebben we hen niet lief? En wenschen we niet van harte, dat zij wegen bewandelen zullen voor hen zelf heilzaam? Niemand, die een hart voor hen heeft, zal zich lijdeiijk bij den tegenwoordigen toestand mogen neer- leggen, maar vrage met ernst: zou daar nu niets aan te doen zijn? Is er geen verbete- ring aan te brengen? Wat zou toch de oorzaak zijn van die toe- nemende verwildering? Zou ons tegen woordig jonger geslacht zooveel minder zijn dan het vroegere? Natuurlijk zijn uit elken tijd wel voorbeelden aan te halen van baldadigheden door de jeugd gepleegd en zou men, zoo redeneerende, kunnen komen tot de gevolgtrekking, dat het tegenwoordig niet erger is dan vroeger. Zulke argumenten aanhalen is echter zeer gevaarlijk, want het maakt de handen slap, die aan de verbete- ring zouden moeten medewerken. Laat ons maar niet gaan vergelijken. Elke tijd heeft zijn licht- en schaduwzijde. Wilden we ver gelijken gaan, dan zou het voordeel wel eens kunnen zijn aan de zijde van ons tegen woordig geslacht, maar ik voeg er dadelijk bij, niet omdat het „braver" is, maar omdat er meer energie in zit, meer wil en durf om iets te doen. Onze tegenwoordige jeugd komt veel meer en veel eerder dan vroeger in aanraking met allerlei, wat op verstand en hart beslag wil leggen en dit brengt haar in beroering, 't grijpt haar aan en ook zij- zelf is niet lijdeiijk, maar grijpt het aan en wat wordt er in jeugdige kringen al niet gedacht en gedaan! In dit opzicht is zij een vorig geslacht, zou ik willen zeggen, vooruit. Maar laat ons eerlijk zijn, nu is de schaduwzijde ook groo- ter. Is er meer wil en meer durf in ons te genwoordig geslacht, er is ook meer on- stuimigheid en een willen den verkeerden kant uit. Doch laat ons ophouden met ver- gelijkingen te maken; wij hebben met ons tegenwoordig geslacht te doen en we zijn het er over eens dat er wat in zit. Ja bij alle losbandigheid, die we constateeren moeten, houden we het vast: er schuilen ook vele goede krachten en talenten in onze jeugd. Maar waarom toch worden die zoo dikwijls 1n verkeerde richting gebruikt? Zou't ook kunnen zijn, dat het maar al te In haar kamertje achter den muur aan de kaai te Antwerpen, zat Myga in haar zwart rouwgewaad een beeldschoon meisje, of- schoon nog bleek van de lange nachtwaken aan 't bed des stervenden vaders. Zij spon haar oogen waren vol tranen evenals haar hart, vol onuitgesproken smart en zor- gen. Sedert vaders dood was het arme kind eenzaam achtergebleven in de groote stad; in een tijd vol verwarring en ruwheid, waar- in de zwakken haast, ongestraft aan elke onderdrukking, elken overmoed waren over- geleverd. Was echter Myga van Bergen wel geheel verlaten? Arm kind, dat zij het niet was, behoorde mede tot hare zorgen. Zeker, e6n was er, die levendig belang stelde in Myga's lot en zij wist het, dat al- thans dat eene hart haar trouw was geble- ven, dat Jan Norris in Amsterdam zijn laatsten droppel bloeds voor haar veil had; maar Jan Norris was een vogelvrij verklaar- de, zeker van de galg, als een "Spaansche hond hem binnen Antwerpen te pakken kreeg. En Jan Norris, de Watergeus, ver- scheen dikwijls onder allerlei vermommin- gen binnen Antwerpens muren. Hij had de herinneringen zijner kindsheid niet zoo spoedig vergeten, als zijn vader gedacht had. Nog altijd waren Jan en Myga brui- degom en bruid; geene macht op aarde kon hen scheiden, hadden ze elkaar gezworen: hoe 't echter alles komen moest, wist, zoo vaak aan goede leiding ontbreekt? Er kan soms zoo uit de hoogte gesproken worden, ik zou haast zeggen soms met zoo'n ver- achting over ,,die lastige bengels", over dit ,,kwajongens", ,,ze willen niets meer voor ,,je doen, gehoorzaamheid kennen ze niet ,,meer, ze luisteren niet eens naar je als je ,,wat zegt; eerbied voor een oudere hebben ,,ze ook al niet meer". Dat wordt allemaal zoo gemakkelijk gezegd en alle schuld komt neer op de jeugd. Ik meen, dat we er- daarmee niet af zijn, dat we dan wel wat onbillijk zijn, want wel degelijk ligt een deel van de schuld bij het oudere geslacht. De jeugd heeft leiding noodig, verstandige leiding met vaste hand, waar ze die niet vindt, gaat ze haar eigen weg en die is menigmalen niet goed. Staat het oudere ge slacht klaar om de noodige leiding te geven, of is er in dit opzicht niet een tekort? Dat het moeilijker dan ooit is om de juiste leiding te geven, geef ik gaarne toe, maar zonder leiding kan de jeugd niet zijn en van wie anders zal ze die ontvangen dan van een ouder geslacht? Wij leven in vele op- zichten in een ,,nieuwen" tijd en vrijheid" is de leus, waarmede ieder voor den dag komt. Ook de jeugd wil verlost zijn van banden, van allerlei vormen en onnatuur- lijke gewoonten. Nu is vrijheid iets heer- lijks, mits goed gebruikt; maar moet men niet hoog staan om zijn vrijheid werkelijk op de rechte wijze te gebruiken? Er is niets moeilijkers dan dat. Als naar alle kanten de wegen openstaan dan behoort er verstand en beleid toe om den rechten weg te kiezen. Als allerlei gelegenheden zich voordoen dan is zelfbeheersching noodig om in 't goede spoor te blijven. En dit blijft heden toch noodig zoowel als vroeger. Vrijheid en losbandigheid liggen zoo dicht naast elkander, maar het eerste geeft geluk, het laatste ellende. Het is een mpoi gezicht als daar in de weide het veef|.c|rtelt, de veulentjes en kal- veren rondspringen, ongedwongen, maar als het paard voor den wagen niet meer gehoorzaamt aan de teugels, dan houdt ieder zijn hart vast, er komen ongelukken. De locomotief, die voortsnelt langs de twee ijzeren lijnen, biedt een indrukwekkend schouwspel, maar als hij buiten de rails gaat dan smoort hij in 't zand. Het paard moet luisteren naar den teugel, de locomo tief moet blijven binnen haar baan. Zou 'tzoo niet zijn met ieder mensch? Gaan buiten het rechte spoor is misbruik maken van de vrijheid. Nu moet dat geleerd worden: zijn vrijheid goed gebruiken, en daarvoor moet van de jeugd gevraagd worden: gehoor zaamheid. Dat is de weg, waarlangs zij geleid moet worden, de jeugd moet leeren gehoor- zanren, want dit is toch de hoogste vrijheid, dat men vrijwillig gehoorzaamt aan de ge- stelde eischen. Men moge in onze dagen alle gezag verwerpen, alle banden verbreken, het is niet weg te cijferen, dat er een hoogste gezag is en blijft en dat hij, die zich daaraan vrijwillig onderwerpt de beste en geiukkig- ste mensch is. En nu lijkt het voor onze jeugd wel, dat elk gebod of verbod een on- noodige beperking is, een band die knelt, maar dit is inderdaad niet zoo, de eisch lang de oude Michael leefde, geen van bei- den. Doch nu was deze sedert veertien da gen dood en begraven; Jan echter had in maanden niets van zich laten hooren. Leef de hij nog? Hadden de golven hem verslon- den? Of hadden de Spanjolen hem bij't en- teren gevangen genomen en gehangen? Wie kon het zeggen? Wat zou echter de arme verlatene Myga in de bewogene we- reld, als Jan dood was? 'tWerd langzamerhand later in den avond, reeds naderde de nacht, doch Myga was bang te gaan slapen. Van weemoed en angst kon ze toch geen oog luiken, waartoe dus te bed te gaan? Van lieverlee echter werd het erg koud in 't kamertje, maar 'tscheen haar niet te deren, zij legde al- thans geen nieuw vuur aan in den kleinen haard. Zij zette het spinnewiel ter zijde en bedekte zich voorovergebogen het gezicht met de handen. Zoo zat ze een heele poos, tot zij zich eindelijk huiverend en rillend op- richtte om hare sponde op te zoeken. Nog eens boog zij zich voorover om na te zien of zij de grendels goed op de deur had g< schoven, toen ze plotseling stilstond en lui- sterde ademloos luisterde. „Myga?l" werd buiten gefluisterd. Zij sidderde over haar geheele lichaam. ,.0 mijn God." ,,Myga?l" werd nogmaals fluisterend ge sproken door het sleutelgat. Met luiden schreeuw schoof het meisje den grendel weg en draaide den sleutel in 't slot om. Open vloog nu de deur en een jongeling in de officiersuniform van een huurregiment met de Spaansche sjerp over den schouder sloot 'tvolgend oogenblik het schoone kind in zijn armen. „Myga, o Myga!" van gehoorzaamheid die gesteld wordt is geen bekrimpen of te kort doen, maar het is de juiste leiding, het is opvoeding tot ware zelfstandigheid, tot geluk, tot vrijheid. Het komt mij voor, dat ouders en opvoeders in onze dagen niet altijd genoeg van deze dingen doordrongen zijn. Aan den eenen kant kan men scheiden op de misdadige jeugd en aan den anderen kant laat men zelf de teugels, die hen moeten leiden, glippen. Hoevele dingen laten de ouders hunne kin- deren toe, ja hoe menigmaal zijn ouders trotsch op hunne kinderen als zij reeds mee- doen met datgene, wat alleen aan ouderen past; dat staat dan wel heel „groot" en heel ,,mooi", maar het kan niet anders zijn dan tot verderf van 't jeugdige hart, dat is spelen met vuur. Met vaste hand moet de jeugd worden geleid, binnen de perken ge- houden, in hare begeerten moet zij worden beperkt, en in haar willen worden tegenge- gaan en gebogen. Dat is niet om haar min der te maken, dat is opvoeding. Wat wordt er van een akker, die bezaaid is, als hij niet goed wordt gewied in het voorjaar? Het onkruid zal alles overgroeien, het is een droevig gezicht en wat komfer terecht van de vruchten? Wat wordt er van een vrucht- booin, die men maar zoo laat opgroeien, zon der hem te snoeien? Veel hout en wernig vruchten. Er zijn ouderen, die meenen, dat een streng woord, een ernstige bestraffing toegediend, een bewijs is, dat men zijn kin deren niet lief heeft, hen toegeven en vrij- laten, dat is een teeken van liefde. Is het wonder als men zoo spreekt, dat er geen gehoorzaamheid meer is? Jonge menschen gaan natuurlijk zoover mogelijk, maar zij weten niet wat goed. voor hen is, dat moe ten ouderen weten, ea; if 't dan gebrek aan liefde als ik met beslfstheid de begeerte of de wil van een kind tegenga? Dat is voor 't oogenblik niet aangenaam, maar heilzaam zal het zijn. Een dokter, die een operatie zal verrichten, weet ook wel, dat hij aan zijn patient hevige pijnen veroorzaken zal, maar toch gaat hij voort, want door en na de operatie is er genezing mogelijk en herstel. Laat ons nuchieren zijn. Door een weeke opvoeding kan veel bedorven worden, doch waar er leiding is met vaste hand, in het oog houdende, dat het boompje moet ge bogen worden zoolang het nog jong is, daar wordt een verstandige, strenge opvoeding een zegen voor het kind. Velen zullen later die opvoeders danken, die hen met vaste hand hebben geleid in dien tijd, dat zij zelf nog niet konden kiezen of bewandelen den rechten weg. Dat deze dingen niet gemakkelijk gaan in onze dagen, gevoelt iedereen. Maar de kalme volharding zal in dezen resultaten zien. Vooral als de hand van den opvoeder door liefde wordt bestuurd. Zullen de jeugdigen zich aanvankelijk steeds verzet- ten tegen geboden en verboden, wanneer het tot hun hart doordringt, dat het hun wordt opgelegd door een.liefde die hen niet tekort wil doen, maar die voor hun welzijn waakt, dan zal de onwil wijken. De liefde zal hier ook overwinningen behalen. En er is nog altijd niets af te doen van het oude woord: het is goed, dat een mensch het juk in de jeugd draagt. Maurits F. „0 Jan, Jan, lieve, lieve Jan!" In de eerste oogenblikken zwegen ze ech ter, om zich geheel over te geven aan zoete minnekoozerij. Dan echter zonk Jan Norris, geheel afgemat, naar "tscheen, op den eer- sten stoel den besten neer, en nu ook be- merkte Myga, hoe wanordelijk zijne kleeren zaten, dat hij zijn hoed miste en dat er bloed vloeide uit een lichte schram op een der wangen. „Om Godswil Jan, wat is er nu weer ge- beurd? ik beef o, je hebt je zeker weer roekeloos aan gevaar biootgesteld? o Jan, Jan, slechte Jan!" „Waarachtig, 't heeft maar een haartje gescheeld dezen keer, Myga, of ze hadden me gepakt! Vrees echter niet, liefste, maar b ij n a hadden ze me gepakt en stellig hadden ze mij als een hond aan den eersten den besten paal opgehangen, als 't niet zoo goed afgeloopen was." „0 Jan, en jij beweert mij lief te hebben; mij te willen bevrijden uit deze stad? Te gronde zult gij ons beiden richten; vader is nu ook dood, wat moet er van mij wor den? Wie zal mij beschermen? mij helpen?" „Jij hebt gelijk, helaas! gelijk had je, arme lieveling. En vader is nu ook gestorven en ik was er niet, om je te troosten in al dat leed? Ik moest toen voor Duinkerken krui- sen, om de zeeroovers te bestrijden; o, 't is hard, Myga en toch toch kon ik niet anders en ook hedenavond niet. Voor het edele Vaderland moet ieder zijn leven veil hebben; ach Myga, Myga, heb mij toch nog een weinig lief, ofschoon ik voor jou een slechte steun en beschermer ben. De arme vader Michael „Spreek niet van den dooden vader, Jan! Hem is het wel; hij heeft rust gevonden en EEN BOUWCOMMISSIE. De Minister van Arbeid heeft iogesteld een commissie welker taak het zal zjjn hem van advies te dienen inzake maatregelen betreffende te. de distributee der aanwezige werk- krachten 2e. den invoer van bnitenlandsche werk- krachten 3e. regularisatie in den bouw 4e. de opleiding van werkkrachten een en ander voor zoover het betrekking heeft op den burgerlijken bouw hier te lande. OPS PORING VAN DELFSTOFFEN. Voor rekening van het Rjjk zijn in de omgeving van Winterswjjk 4 boringen ge daan naar kalizouten door de Heerlensche Maatschappij. In de Tuunte, vlak bjj Win- terswjjk, is men tot 75 M. gegaan en was de ligging der lagen ongeveer geljjk aan die in Kotten, waar voor eenige jaren ge- leden ook reeds boringen gedaan zijo. De laatste boring is gedaan tot op een diepte van 220 M. Behoudens wat klei werd tot genoemde diepte niet anders aangeboord dan kwarts. De volgende boring heeft plaats onder de gemeente Lichtenvoorde, terwjjl dezen winter een grooteren toren zal arri- veeren tot het doen van diepboringen. In het buurtscbap Kotten is de maat- schappjj »De Vulkaan" uit Arnhem bezig met het opsporen van kalkmergel. Deze moet hier zoo dicht aan de oppevlakte lig gen, dat ze aan de steile kanten van beek- jes soms zichtbaar is. DE DEUTSCHE KOLEN. Onjuiste veronderstellingen. De Parijsche //Eclair" zegt in verband met de verklaring van Fehrenbach aan de Nederlandsche Regeering, dat de hoeveel- heid kolen, door Duitschland aan Neder land beloofd in ruil voor een crediet, trouw geleverd zullen worden z/Welke conclusies moeten wij uit deze officieeie verklaring trekken Of de Duit- schers hebben op de conferentie te Spa valsche verklaringen afgelegd inzake de productie-capaciteit hunner mjjnen, of zjj zijn van plan, de kolen, welke zjj naar Nederland willen uitvoeren, te onttrekken aan de voorraden, bestemd voor Frankrjjk, Belgie en Italie". Le //Eclair" slaat de plank misj noch het een, noch het ander is het geval. En dit had het blad kunnen weten. Duitsch land zal de hoeveelheden kolen aan de ge- allieerden leveren, waartoe dezen den over- wonnene hebben verplicht. Door een vrjjwillig overwerken door de Duitsche arbeiders in de mjjnen is het mogeljjk, dat Duitschland ook zjjn levering aan Neder land nakomt. behoeft voor niemand meer te vreezen, ach, men mag de gestorvenen wel benijden in dezen bloedigen, versehrikkelijken tijd!' „0 Myga, spreek zoo niet. Dat vader stierf, is toch'niet zoo erg: nu ben jij immers voor goed en geheel de mijne. Nu kunt ge mee gaan naar Amsterdam en is er niets meer, dat je dwingt, hier te blijven. Dus kind, wees gerust we beleven nog blijde dagen, mijn lieve, lieve bruid. Nog een korten tijd en ik haal je hoor wel, wat ik zeg, misschien met een deftigen hu- welijksstoet, waarvoor geen Koningin zich behoeft te schamen. Misschien worden de klokken wel geluid en de trom geroerd; misschien wordt de zalige stond, waarop ik je uit Antwerpen voer, wel met kanon- gebulder gevierd. Let er op, of 't niet waar wordt, wat ik je nu nog in 't diepste geheim toevertrouw". ,,Ach, welke phantasieen, wilde, lieve Jan. Zeg mij toch eens, hoe 't mogelijk kon zijn, dat je mij op zoo deftige wijze woudt huis- waarts voeren. Maar neen, zeg't liever niet; 'tis toch niets dan dwaasheid; vertel mij liever van 't gevaar, waaraan je zoo pas ontkomen bent. Op een nachtelijk droom- gezicht meer komt het bij mij niet aan; daarvoor zorg jij wel, roekelooze Jan." „Toch niet zoo roekeloos, als je- wel denkt, lieve," lachte de jongeling. ,,De ka- pitein van de zwarte galei zou er anders stellig wel voor zorgen, hoofd en beenen, hart en armen van Jan Norris zoo te ge bruiken, als hij doet. Voor een groote onder- neming ben ik hier in de stad gaarne zouden we eens iets doen, dat de Antwerpe- naren na honderd en meer jaren nog heugen zal. Om dit uit te vorschen en te bewerken, heb ik mij in deze plunje gestoken, in de DIENST- EN RUSTTIJDFN R1JKS- WATERSTAAT. De Minister van Waterstaat heeft een commissie ingesteld, wSlke op- dracht verkrjjgt hem een ontwerp voor te leggen voor eene regeling van de dienst-, arbeids- en rusttjjden van de lagere ambte- naren en beambten van den Rpks-Water staat, en welke commissie wordt gemachtigd, voor zooveel zulks haar noodig voorkomt, overleg te plegen met de onder het perso- neel van den Rjjks-Waterstaat bestaande vereenigingen, zoomede met de betrokken ambtenaren en beambten persoonlijk II. benoemd tot lid tevens voorzitter, dier commissie W. G. C. Gelinck, hoofdingenieur-direc- teur van den Rjjks- Waterstaat tot leden G. J. van den Broeck, ingenieur van den Rjjks- Waterstaat A. Hartman, eerste monteur bg den Rgks-Waterstaat, lid der Vereeniging van Machinepersoneel in dienst bg den Rijks- Waterstaat F. Mugs, sluisknecht bg den Rijks- Waterstaat, lid der Vereeniging van personeel in dienst bg den Rijks-Waterstaat Eendracht maakt Macht F. Perdok, voorzitter van de Centrale van Vereenigingen van personeel in's Rijks dienst Mr. 0. A. Verwey, hoofdcommies aan het departement van waterstaat 0. J. Witteveen, ingenieur van den Rgks- W aterstaat tot secretaris M. B. W. des Tombe, ingenieur van den Rgks Waterstaat. DE TOESTAND. Als men nog bevestiging noodig nad voor de onderstelling, dat Sowjet-Rusland het niet oprecht meende met de onderhande- lingen over een wapenstilstand met Polen, dan heeft men die nu, schrijft de N R. Ct. De Poolsche onderhandelaars hebben van de bolsjewiki dadelijk te hooren gekregen, dat er niet over een wapenstilstand, maar over den vrede onderhandeld zou worden, en aangezien de Polen daar geen volmacht voor hadden, konden zij onverrichter zake terugkeeren. De bolsjewiki hebben opn'euw tgd gewonnen voor de voortzetting van nun krggsverrichtingen. Reeds met het beginnen van de zoogenaamde onderhandelingen over den wapenstilstand hadden zij geen haast genad. Toen de Polen er om vroegen, kregen zjj het bescheid, dat zjj tot30Juli geduld moesten hebben intusschen zjjn verscheidene kostbare dagen verstreken en nu heet het weer, dat de bolsjewiki bereid zjjn om heden, 4 Augustus, de vredes- onderhandelingen te beginnen. Daar de Poolsche gemachtigden heen en weer motten reizen en de regeering te Warschau midde- Duitsche wijde flodderbroek, in plaats van in de Zeeuwsche schippersbroek. Hoor nu eens goed toe Myga. Aan de kade heb ik goede zaken gemaakt en ben gewaar ge- worden, dat vier galeien van Spinola heden- morgen 't zeegat uit zijn gegaan om de zwarte galei te bemachtigen; helaas hoorde ik daar ook van 't overlijden van vader Michael verder heb ik het Genueesclu schip, dat hier geankerd ligt, de Andrea Doria, eens goed opgenomen, vooral om zijn makelei, en onderwijl is de avond aange- broken. Gedurende den dag heb ik menig maal in 't geheim naar jou venstertje ge- gluurd, lieve; maar geen tijd gehad, je te bezoeken, daar allerlei volk steeds om mi; was. Dus besluit ik, de duisternis af te wachten - ik heb immers den huissleutel en slenter op mijn dooie gemak door de straten, tot mij voor de deur van een kroeg de gedachte invalt, den nacht zittend af te wachten en meteen te letten op de bezoekers vanwege mijn zending, begrijp je! Goed dan, ik ga de taveeme binnen, eisch een flesch wijn, ga achter de tafel zitten, en kijk, op de ellebogen leunend, rond, alsof de heele wereld mij behoorde en ik niet door allerlei zorgen werd gekweld over de arme Myga, wier vader stierf, zonder dat ik haar in die droeve tijden kon bijstaan. Rondom mij een gewoel als bij den Babelschen to- renbouw. Duitschers, Bourgondiers, Span- jaards, Italianen, Nederlanders babbelen, tieren en schreeuwen, een ieder in zijn eigen taal, doch drinken alien even hard, ledere tafel en elke hoek is bezet; alleen naast mij zijn twee ledige plaatsen. (Wordt vervolgd.) NEUZENSCHE COURANT

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1920 | | pagina 1