De Oorlog.
GEMEtlGDE 8iRtCHT£N.
DE ALGEMEENE TOESTAND.
Eeu Woensdagmiddag uit Parijs ontvangexi
bericht meldde, dat de eischen, door Oos-
tenrijk aan Montenegro gesteld, zoo onaan-
nemelijk waxen, dat Koning Nikolaas en
zijn regeering de onderiiandelingen met de
monarchic zou hebben afgebroken.
Dit bericht, waarschijnlijk meer ontstaan
uit een wensch, dan op feitelijken g'rond-
slag her as tend, is nog niet bevestigd, sehrijft
het „Alg. Hbl.". En waarschijnlijk is het
ook niet. Vooral niet, wanneer men weet,
wat er aan het vredesverzoek is voorafge-
gaan.
Enkele weken geleden heeft Koning Niko-
laas een kabinets-wijziging tot stand ge
bracht, die voor den ingewijde de duidelijke
kenmerken droeg, te zijn mgegeven door den
wensch vrede te sluilen. Aan het hoofd der
regeering in Montenegroi stond tot dusver
's Konings zwager, de breeder van Ivoningin
Milena, de generaal Janko Voekotitsj, het
hoofd der oorlogspartij, de meest besliste
aanhanger van Rusland. Deze minister werd
door den Koning ontslagen en vervangen
door Mjoeskowitsj, die bekend staat zoo-
als trouwens in een Reuter-tetegram uit
Rome dezen morgen nog werd herinnerd
als pro-Oostenrijksch.
De lhans bekend geworden wijziging in
het kabiinet, enkele dagen voordat de
Lowtsjen door de Oostenrijksche troepen be-
stormd werd, tot stand gekomen, was als
een voorteeken te beschouwen van helgeen
in Montenegrijns che regeeringskringen om-
ging.
Mjoeskowitsj, die reeds berbaaldehjk se
der t de invoering van de cpnstitutie in Mon
tenegro als minister en minister-president
is opgetreden, wordt een idier (meest beschaal-
de en meest inteiligente staatsiieden van
het "an goede staatsiieden niet rijke Mon
tenegro genoemd. Koning Nikita zag hem
gaarne aan het hoofd van de zaken en wan-
neer hij toevallig eens geen minister was,
werd hij gaarne door den Koning ontvan-
gen en om advies gevraagd over verschil-
Lende staatszaken. En in moeilijke quaes-
ties nam de Koning zelden een beslissing,
zonder Mjoeskowitsj te hebben gehoord.
Van dezen Mjoeskowitsj is verder bekend,
dat hij niet alleen een vriend van Oostenrijk
is, maar tevens dat hij een groot voorstan-
der van den vrede is. Hij vertegenwoordig-
de Montenegro als bijzondere gevolmachtig-
de bij de vredes-onberhandelingen te Lea
den in de jaren 1912'13, en speak toen en
later zijn besliste overtuiging uit, dat voor
Montenegro, na de ontzettende verliezen,
die hel in den Balkanoorlog geleden had,
rust en vrede noodig waren, iojm het pas ver-
worven grondgehiod tc orgctniseercn <e.n on-
der behoorlijk bestuur te brengen Want
de vrede van Louden had het grondgebied
van •Montenegro bijna verdubbeld, en een
kelijker zal zijn, en die voor Koning Niko
laas bet aangaan van een verdrag wensche-
lijk zalien maken.
En al is de vrede tusschen Oostenrijk-
Hongarije en Montenegro nu niet van zoo
overwegende beteekenis in dezen wereld-
strijd, waarin een dozijn volken gemengd
zijn, en al zal de beslissipg voor den einde-
lijken vrede elders moeten vallen, er is
eenig waars in hetgeen de te Boecliarest
verscliijnende „Vilerul" sehrijft; „de belee-
kenis dezer vredesonderhandelingen ligt op
militair en moreel gebied. De militair e be
teekenis is, dat de monarchic een troepen-
macht vrij krijgt, die elders kan worden ge-
bruikt, de moreele echter, dat dit verzoek
om vrede te midden van een bloedigen oor
log van zeer groote waarde is."
Ook de Fransclie bladen, die over het ge-
heel kalm de berichten uit Montenegro be-
spreken, erkennen de moreele waarde van
deze eerste vredesonderhandelingen.
De berichten van de oorlogstooneeien zijn,
iets meer nieuws brengend, nog steeds on-
belangrijk. In bet Westen hebben Duitsche
troepen, in een vijandelijke Loopgraaf aan
den Yser dringend, een mitrailleur buil ge-
miaakt. Of zij er in slaagden de loopgraaf
te behouden, of zij er weer uit werden ge-
worpen, of zij met den buit gemaakten mi
trailleur aftrokken, wordt niet gemeld.
In het O osten zijn de Russen, bij de
grens van Bessarabie, weder tot den aanval
overgegaan. Volgens het Oostenrijksche be
richt werden zij afgeslagen; liet Russisclie
bericht maakt van deze gevechten nog geen
melding. Hel spreekt echter wel van mis-
lukte pogingen der Duitschers om de Duna,
bij Leunewaden, over te trekken
Een belangrijk bericht wordt in het Rus-
sische legerverslag gevonden over een ge-
vecht in Kaukasie. Door een onverhoed-
schen aanval zouden daar de Turken over-
rompeld en uit hunne stellingen terugge-
siagen zijn; zij trokken terug in de versterk-
te vlakte van Erzeroem. De Russen heb
ben Keuprikeuj aan de Arax, 50 werst van
Erzeroem, bezet.
Overigens bleef de toestand overal on-
veranderd.
GEEN DEUTSCHE DUIKBOOT.
De Duitsche regeering heeft, zooals Ge
rard, de Amerikaansche gezant te Berlijn,
naar Washington seinde, alle gezagvoerders
van Duitsche duikbooten in de Middel-
landseke Zee gehoord en alien ontkennen
verantwoordelgk te zijn voor het in den
grond boren van de Persia".
DE CAPITULATIE VAN MONTENEGRO.
ROME. De meening wint veld, dat
Montenegro sedert weken geen strijd meer
heeft gevoerd en dat het reeds sedert twee
maanden een overeenkomst had gesloten
met Oostenrijk-Hongarije. De ,/Giornala
d' Italia" zegt, dat de Lowtsjen veel te
geheel nieuwe Servische, Zuid-Slavische be- I spoedig is opgegeven en het blad wpst er
volking aan het koninkrijk toegevoegd. Voor r[an op. dat de eerste Minister Moeskowitsj
de assimilatie van deze bevolking, die van
de Turksche heerschappij bevrijd, of in het
door Oostenrijk beheerde gedeelte van den
Sandjak woonachtig was, wilde Mjoesko
witsj nieuwe en meer uitgebreide bestuurs-
maatregelen invoeren, en zoodoende de oude
de nieuwe bevolking van het koninkrijk
en
beter te doen samengaan.
Het uitbreken van den wereldoorlog,
waarin Montenegro een bescheiden, maai
toch niet onbelangrijke rol vervulde, had
het noodig gemaakt, die plannen van
Mjoeskowitsj voorloopig op te geven.
Dat de generalissimus van het Montene-
grijnsche leger, de generaal Janko Voelco-
titsj, die in den strijd tegen de Bulgaren
in 1913 het bevel voerde over de troepen,
en deelnam aan den slag bij Kotsjane, wa.ir-
in de Montenegrijnen zich zeer onderscbeid-
den, thans genoodzaakt werd t voorzitter-
schap aan het kabinet van Mjoeskowitsj
over te dragen, was wel een bewijs, dat
Koning Nikolaas den vrede wilde.
Een quaestie, die zoo geleidelijk en gedu-
rende weken, welliclit maanden was voor-
bereid, Wordt niet [in vier-en-twintig uur on-
gedaan gemaakt.
Maar er is nog een reden, waarom de
mededeeling uit Parijs niet waarschijnlijk
is. Ook die reden wordt in het Reuter-te-
legram uit Rome aanjgegeven. Oostenrijk
heeft slechts de voorwaarde gesteld van al-
geheele ontwapiening, en deze werd niet al
leen aangenomen, maar kreeg reeds een lie-
gin van uitvoering. Nu is het wellicht vooi
de Montenegrijnen, die steeds gewapend zijn,
met een geheel arsenaal in hun gordel rond-
loopen, en die hunne pistolen en karabijnen
als familiestukken beschouwen, een hard
ding, die wapens te moeten afleggen. Maar
daar tegenover staat de belofte, dat al deze
familiestukken, die thans worden ingeleveid,
zullen worden voorzicn van den naani van
den eigenaar en bij den vrede bij den
finalen vrede aan de bezitters zullen v. or-
den teruggegeven. Wat den afstand ihans,
en voor het oogenblik, ietwat verzaclil.
Koning Nikolaas is echter niet de man
om met deze en dergelijke overwegingen
zijner onderdanen veel rekening te liouden.
Hij heeft een breeder© opvatting van de
dingen, en ziet verder dan die mopperende
eigenaars van ouderwetsche trompladers.
En voor hem staat veel hooger de afstand
van Skoetari, dat door zijn troepen bezet is.
Skoelari, de mooie stad aan het meer van
dien naam, in den Balkanoorloig door Mon
tenegro veroverd, moest, op aandringen van
Oostenrijk en Italie, aan ALbanie worden
afgestaan; en toen Montenegro aarzelde
aan dien wensch, aan dien eisch te voldoen,
werd een vloot, uit schepen der verschillen-
de Europeesche zeemachten samengesteld.
naar de Adriatische Zee gezonden, om door
hlokkade van Antivari, Montenegro tot toe-
geven te dwingen.
Skoetari werd onlruimd en aan Albame
toegevoegd.
Thans echter is Skoetari weer door de
Montenegrijnen bezet, en het schijnt, dat
Oostenrijk er thans in toestemt, dat Skoe
tari bij Montenegro zal blijven. In rud
voor den Lowtsjen, den berg die de bocht
en de stad Cattaro beheerscht, en die aan
Oostenrijk wordt afgestaan, ontvangt Mon
tenegro Skoetari, en dus ook het omliggend
gebied en het geheele meer van dien naam,
en de belofte van een haven aan de Adna-
tische Zee
Dat zijn voorwaarden, waaronder het
voortzetten der onderhandelingen tusschen
Montenegro en Oostenrijk-Hongarije gernak-
beslist pro-Oostenrijksch is en toch in zpn
ambt werd gehandhaafd. En verder wordt
er aan herinnerd, dat Oostenrijk in vroegere
oorlogen er steeds op heeft aangedrongen,
dat Skoetari bij Albanie zou worden ge-
voegd. Ditmaal werd het aan Montenegro
gelaten en de diplomatieke vertegenwoor-
digers bleven zeifs daar en begroetten <fe
Montenegrijnen bij hunne aankomst.
DE IJSNACHT AAN DE RASKA.
Ludwig Ganghofer besichrijft in de „Yossi-
sche ZeiLimg" „een nacht in Servie:
Langzaam gaat het door de duistemis,
steeds langzamer. Waar de weg een beelje
stijgt of daalt, moet men de paarden helpen,
hen aan den teuigel leiden, den wagen steu-
nen, opdat deze niet naar de diepte uit-
glijdt. De paarden, zenuwachtig geworden
door dit voortdurende uitglijden, trillen over
het geheele lijf. Wij zelf trippelen als kin-
deren op onze bevroren zolen. En telkens
wanneer de wagen suit, is men bang, dat
hij in de diepte rolt, in de rivier.
Soldaten klimmen op de hellingen om de
daar staande huisjes te bereiken of ergens
op den grond te bivakeeren, waar de zon
langer heeft geschenen en men verder ver-
wijderd is van den ijzigen luchtstroom van
de rivier.
Wij kunnen dit niet doen, mogen paarden
en wagen niet in den steek laten.
Steeds donkerder wordt de nacht, steeds
moeilijker de weg. Twee onzer moesten
voortdurend tangs den rand van den af-
grond loopen, om den koetsier den weg te
wijzen. Een stoet van gevangenen, twee- tot
dried uizend, een ketting van wandelende eh
lende, drie kilometer lang, sluipt tangs ons.
Bij een bocht van den weg houdt de kara-
vaan stil.
Er klinkt een opgewonden geschreeuw uit
honderden kelen. Over den weg loopt een
diepe beek, zonder brug, met ijsgladde hel
lingen. De gevangenen moeten door het wa
ter, zoeken naar steenen en dammen en
zoo'dra er een denkt een pad gevonden te
hebben, schreeuwt hij het den anderen toe
en de zwarte menschenmassa dringt dan
naar deze plek. Ook wij moeten er door.
Naar beneden gaat het gemakkelijk en vlug.
Maar naar bo veil niet. "De ijskorst breekt,
de wagen blijft in de watergeul steken,
op de ijshelling vallen dp paarden, raken
verward in de touwen. En dat alles in de
zwarte duisternis. Zonder de Servische ge-
gevangenen waren wij blijven hangen. Twin-
tig, dertig hunner springen bereidwiUig in
het koude water om ons te helpen. Zij trek
ken de paarden de helling op, tillen den
wagen uit het water en steepen hem op
straat.
Tegen negen uur wordt de weg teeg. Wij
moeten naasl den wagen Loopen. Wanneer
de paarden vallen, dan kunnen wij, uitgeput
als we zijn, de dipren niet meer op de been
krijgen. Het gaat langzaam tastend voor-
waarts, zoo langzaam als slakken kruipen.
De hemel is bewolkt. De laatste ster is ver-
dwenen. De nacht is zoo zwart als een
doodskleed. Mijn electrische zaklantaarn,
die ons tot dusver nog wat hielp, is uit-
gebrand en de nieuwe b alterijien werken niet.
Zij zijn kapot gegaan door het schudden in
den wagen. Maar wij moeten licht hebben.
Zonder Licht komen wij niet verder. In
mijn koffer heb ik nog een kaars. "Terwijl
ik in de duisternis met beide handen in den
koffer woel, grijp ik in iets nats en denk,
dat er water in getoo-pen is. Doch als de
kaars eindelijk in de lantaarn brandt, zie
ik, dat ik zwarte lianden heb gekregen. Ik
greep in den inkt
Wij loopen met de lantaarn voor den
wagen. Hoe lang zal bet nog duren? De
glazen van de lantaarn zijn gebroken en in
den wind, nu ze scheef brandt, gaat de
kaars op als een vuurmaker. Een uur zal
ze niet branden. Wat dan? Wij moeten,
zoo lang de k,aars nog licht geeft, een
plaats ontdekken, waar wij blijven kunnen.
Zoekend naar een scliuur, een gat in den
grond, een windstil hoekje, loop ik een
eind van den wagen weg. En daar ligt voor
mijn voeten een mensch op het ijs, onbe-
wegelijk met bevroren kleeren. Ik versta
niet, wat hij kreunt. En omdat ik hem niet
kan optillen, loop ik naar den wagen terug
om iets voor hem uit mijn koffer te halen
en te verhinderen dat de wagen hean over-
rijdt. Toen ik terug kwajn, lag op den weg
geen levende meer. En nu ging de kaars
uit.
Verschrikkelijk zijn de zwarle naclituren,
die nu komen. Nergens ocn schuilplaats,
een boschje, waarin men beschutling kan
vinden tegen den snerpenden wind. Niets.
Niets. Niets. Alles vol ijs, alles, kaal, ner
gens een stuk hout ojn vuur te maken.
Wij moeten voorwaarts. Hier blijven zou
gelijk staan met den dood. En terwijl wij
verder stappen, al tastend, de paarden bij
den teugel houdend, om de paar pas uit-
glijdend en vallend, sluipt opnieuw een stoet
\1aiifzwarte, wankelende gedaanten langs ons,
halfluid sprekend, woorden, die ik niet be-
grijp, maar die mij niet behagelijk toeklin-
ken. Het gevoel van in gevaai" te verkeeren
komt af en toe over mij. Ik grijp onwille-
keurig naar het foudraal van mijn revol
ver. Dat zijn tocli hongerende menschen
die vermoeden kunnen, dat zij proviand zul
len vinden in onzen wagen. En zij moeten
mej'ken, dat wij geen Serviers zijn, doch
vijanden van het land. Een paar vuistsla-
gen van een dozijn mannen en wij liggep
met paard en wagen in de diepte, in de
rivier. Maar neen, wij zijn veilig. De hon
derden trekken kalm langs ons en velen
groeten in het Servisch: goeden nacht, vreed-
zanien nacht. Tusschen deze honderden lij-
dende vijanden zijn wij veilig. Niet omdat
deze anoede in den vorstnacht wandelenden
ongevaarlijk geworden zijn door wanhoop,
uitpulting en ellende, maar omdat het goede
menschen zijn, die niets kwaads in hun
hoofd en hun gemoed hebben. Men zal bij
ons in liet vaderland een eind moeten maken
aan het dwaze sprookje, dat men in Servie
alleen maar schapendieven, moordenaars en
wandluizen ziet.
Nu is de zwarte weg weer leeg, zijn wij
weer alleen. Een van ons begeven de kracli-
ten. En gelukkig komen wij bij een vuurtje.
in de verte zien wij iets branden tusschen
een paar boom en aan den oever van de
rivier. Dicht bij elkaar zitlen een dozijn
Duitsche soldaten om het vuurtje. Ik roep
naar beneden: „Hebben jullie niet iets te
eten of te drinken voor mijn koetsier? Hij
kan niet meer."
„Neen, wij hebben helaas niets anders
dan de paar hoonen, waarop wij kauwen."
Het vuur is verlokkend. Niet blijven!
Voorwaarts! Steeds verder den nacht in.
De nacht is zoo zwart geworden, dat wij de
op de straat liggende lichainen van de be
vroren menschen niet meer zien. Wanneer
de wagen de hoogte in gaat en over iets
zachts rijdt, dan weten wij, wat dat was.
Deze ijzige doodsnacht is iets verschrikke-
lijks! Middernacht is het al geweest. Het
is niet mogelijk nog verder te komen. Maar
wij moeten. Steeds langzamer wordt onze
wandeling. Of wij in dit leven nog eens een
dak zullen zien, een kachel, een warmen
dronk? De handschoenen zijn stijf gewor
den, als ijsklompen. Bij het vasthouden van
de teugels vxiezen de vingers aan de teugels
vast. Er komen oogenblikken van volsla-
gen wanhoop, maar men moet ze overwin-
nen. Een poosje loopt men, om de verstij-
vende rilling te doen verminderen. Dan gaat
men weer in den wagen zitten, sluit de
oogen en trekt de wo lien deken over het
hoofd om zich te warmen aan den eigen
adem. Men ziet niet meer wat er op straat
ligt, hooren de m,annen, die naast den wagen
loopen, met uitgeputte stem vragen: Hoe
lang is het nog naar het volgende dorp"
Men wil de waarheid niet zeggen en liegt:
niet ver meer. Mood houden en marcheeren,
marcheeren, marcheeren! Zoo geven wij goe
den raad en zijn zelf de volkomen uitput-
ting nabij.
Nog twee uur gaat het zoo verder. Elke
minuul als een eeuwigheid. En dan de ver-
lossing. Het nauwe ravijn wordt breeder.
En in de verte zien wij lichtjes. Zijn het
verlichtc vensters of de vuren van bivak-
keerende menschen? Deze lichtjes geven ons
nieuwen moed. Hoe ver is bet nog? Twee
of drie kilometer, niet langer.
En nu zijn we er. Een kamp van gevan
genen. Wij gaan tusschen hen aan het vuur
zitten en steken dejhanden fcaast in de vlam-
men, roosteren de zolen. De Serviers hou
den de naakte voeten vlak voor het vuur.
Hun teenen en kuiten rooken, terwijl zij
de gescheurde opanken en de vuile voet-
lappen drogen, Ik geef hun mijn laatste si-
garetten, waarvopr zij yriendelijk danken
Een paar Oostenrijksche soldaten komen
haar en baard vol ijskegels. Een valt er, na-
dat hij zich gewanmd heeft, om, zonder ge-
luid te geven. De Serviers tillen hem op,
wrijven zijn gezicht en handen tot hij weer
bij komt. Zoodra hij weer een beweging
maken kan, grijpt hij naar zijn geweer en
hangl bet op den schouder.
In de duisternis zien wij vernielde hutten
en huisjes. Wij vinden voor ons nog een
plaats in egn schuur, waarin reeds zes Oos-
tenrijkers liggen, gehuld in hun dekens. Ik
ga op den grond liggen ien slaap als een
steen tot den morgen.
Van Boegaritse, waar wij rusten, is het
nog een twaalf kilometer naar Mitrowitsa
Daarover hebben wij vijf uur werk. Weer
de colonnes, d# lange, lange stoeten van ge
vangenen. En een prachtig landschap met
een stad in de verte. Maar daar voor heeft
men geen oog. Men ademt voortdurend in
de handen en stampt met de voeten. Voor
Mitrowitsa weer oponthoud. De brug is
vernield door den ijsgang. Een paar uur
moeten wij wachten. tot de brug hersteld
is. Maar ik kan niet meer wachten, moet
warmte hebben. Over een balk b.alanceer
ik over het gat in de brug. En dan ben ik
in Mitrowitsa bij de gastvrije Oostenrijkers
Daar kan ik mij warmen, eten, drinken. Ik
krijg een gloeiende kamer met een veldbed
en slaap tot zewen uur 's avonds en dan
\yeer van negen uur 's avonds tot elf uur
's morgens.
Dil alles verlel ik niet, om mijn avontu-
ren aan bet front bekend te maken. Ik ver-
tel dit alleen om den menschen hi het va
derland een denkbeeld te geven van al het
verschrikkelijke, dat de soldaten bier moe
ten doormaken. Wat ik bier zag en beleef-
de, herinnert aan het lijden van het Napo-
leontische leger na den brand van Moskou.
Mij zijn deze dagen niet in de koude kleeren
gaan zitten. En mij is het nog prachlig ge
gaan. Ik behoefde niet dwars door ravijnen
en kammen, niet door voetdikke sneeuw.
Ik had den .straatweg, had een wagen, had
menschen, die mij hielpen, had een flin-
ken oppasser, die de lantaarn voor mij uit-
droeg, zoo Lang de kaars brandde. Dat alles
hadden onze soldaten niet. Zij hadden tij-
dens marsclien van weken lang niets dan
hun mageren broodzak, viorstnachten van
veertien uur zonder dak, dikwijls zonder
vuur. Zij alien hadden het honderdmaal
harder dan ik, moesten het wekenlang vol-
houden, terwijl mijn weg slechts ging van
Novibazar naar Mitrowitsa, slechts 32 uur...
Eerst nu begreep ik de woorden van den
skilooper aan het wachtvuur te Kraljewo;
„Het iiartist is het, wanneer de kameraad
in de sneeuw neervalt en niet meer opstaat
en wanneer men dan verder moet en alleen
over den sfchouder naar hem kijken kan,
zonder te helpen."
Geen dank en geen vereering in het va
derland zal kunnen goedmaken, wat de
onzen in Servie geleden en volbracht heb
ben.
Een redder verdronkeii.
Omtrent bet ongeluk, waarbij de militair
D. B. Pronk om het leven is gekomen, bij
het redden van acbtergebleven vee te Broek-
in-Waterland, deelt men aan het Alg. Hbl,
bet volgende mede
De verdronken militair was, evenals zoo
vele anderen, op den kreet //de dijken zijn
doorgebroken" naar de meest bedreigde
lunten gefietst, ten eiride bulp te verleenen
waar noodig was. Zoo hoorden zij te Broek
dat eenige schapen op een weiland ver-
toefden en zeker den dood tegemoet gingen.
Met zijn dricen, alien uit Landsmeer, be-
gaven zij zicb derwaarts en was er spoedig
een schuit gevonden. Het was een ijzeren
schuit met eementen bodem.
Het vaartuigje werd over het overstroomde
gebied geduwd en naar het gedeelte van
't weiland, dat nog als een eilandje boyen
de woeste gol?en uitstak, doch na weinige
minuten eveneens zou verdwijnen, gebracht.
Na veel moeite werden de dieren in de
schuit gebracht en de terugtocht aanvaard.
Halverwege gekomen, stiet de schuit op
een onder water staanden paal, waardoor
het vaartuig van voren omhoog liep. Door
den scbok en den schrik liepen de schapen
dooreen en verdrongen zich in het aehter-
gedeelte van de schuit, met het gevolg dat
deze te diep kwam te iiggen en spoedig
geheel door het water bedolven werd. Ook
de redders geraakten te water, tusschen de
schapen in. Zwemmende en spartelende
trachtten zij zich te redden, wat den een
gelukte, terwijl een andere zich wist vast
te klemmen aan een NortoDput, welke dicht
in de nabijheid was. Van de schuit werd
niets meer gezien.
Een der kameraden, W. Leguit, wist zich
van een drijvenden paal meester te maken,
ten einde zijn kameraad D. Pronk te redden.
Ongelukkig echter was de paal aan ijzer-
draad bevestigd en die hulp dus onmoge-
lijk.
Enkele toeschouwers op den dijk waren
zoo door den schrik bevangen, dat ze verder
geen hulp durfden verleenen, totdat twee
Landsmeerders op het hulpgeroep kwamen
toesnellen en na veel moeite hun dorps-
genoot behouden op het droge brachten
Eenigen ti)d later werd het lijk van den
militair gevonden en Maandag per motor-
boot naar elders gevoerd, juist toen de
koninklijke motorboot voorbij voer.
Engelschc duikboot gesjrand.
Van Schiermonnikoog wordt gemeld dat
Woensdagmorgen 4 uur bij den ingaog van
het Friescbe Gat een Engelsche duikboot
is gestrand.
Woensdagmiddag is de reddingboot van
Schiermonnikoog er heen gegaan die terug-
keerde met elf leden van de ttemanning der
duikboot, onder wie enkele officieren. De
elf andere opvarenden vaD de duikboot zijn
door een Engelsche torpedojboot gered.
Bloedvergiftiging.
Mej. Karsseband te Delft stak zich de
vorige week per ongeluk met een naald in
een vinger, Tengevoige daarvan kreeg zij
bloedvergiftiging en Djnsdag is zij onder
hevig lyden daaraan bezweken,
Een vrceinde mijn.
Donderdagavond werd de kustwackt-eom-
mandant te Noordwijk aan zee gewaarschuwd,
dat er ter hoogte van ,/Huis ter Duin" een
groote mijn was aangespoeid. Nadat een
der manschappen zich van het geval over-
tuigd had, liet de altijd actieve commandant
onmiddellijk 2 wachten by het gevaarlijke
onding uitzetten. Een der soldaten ging
te middernacht het instrument eens nader
observeeren en na nauwkeurig onderzoek
bleek het een. beerput te zijn, die de
eer genoten had, ruim drie uur onder be-
waking van onze kranige landweermannen
te hebben gestaaa,
Tableau
De Rijndam op een mijn geloopen.
Blijkens bij de directie der Hol'aud-Ame-
rikalijn ontvangen bericht, is de Ryndam
Dinsdagochtead te j0 uur op een mijn ge
loopen, waardoor bet voorscbip werd bescha-
digd en ruim no. 1 vol water is geloopen.
Het stoomschip ligt nu te Gravesend.
Aangezien alle droogdokken te Londen
bezet zijn, wordt overwogen, het stoomschip
met toestemming der assuradeuren naar
Rotterdam over te brengen.
Yolgens een later bericht, zit de Ryn
dam te Gravesend aan den grond, doch er
wordt vermoed, dat dit een gevolg is van
het vallend water.
Sledite grensbewakers!
In den nacht van Zondag op Maandag
circa 2 uur naderde een bewoner van de
Lutte (onder Losser) den daar gevestigden
Nederlandschen grenspost van de grens-
wacht te Oldenzaal met twee pakken op
zijn schouders.
De man groette de grensbewakers die
z/trouw" op hun post stonden, en zijn groet
werd beautwoord. Ongehinderd ging hy
daarop verder in de richting der grens,
toen plotseling twee kommiezen zijn vracht-
je: 50 pond vet en 50 pond l'ijst, in be-
slag namen.
Proces-verbaal volgde, maar de beide
soldaten kregen eveneens proces-verbaal als
verdacht van medeplichtigheid. Hbl.
Een [smokkelaar ilootlgeschoten.
Donderdagnacht is in het Aamsveen te
Lonneker, de 39-jarige J. H. Geerdink,
kolenventer, wonende te Enschede, terwyl
hy smokkelwaren over de grens trachtte
te brengen, door een grenswachtsoldaat
doodgeschoten.
Geerdink was gebuwd en vader van 4
nog jeudigde kinderen.
Het zwakke geslacht.
Maandag kreegeen bewoonster uit de
Kromme Rynstraat te Utrecht verschil van
meening over een onbeduidendheid met een
harer buren. Van woorden kwam het tot
daden. Buurvrouwlief haalde een kachel-
pook en besverkte daarmede het hoofd van
haar 28jarige tegenstandster zoodanig, dat
de vrouw door de politie naar de rijks-
klinieken moest worden gebracht ter ver-
pleging.
De groote brand te Bergen.
Een brand, zooals te Noorwegen nooit ge
zien is, ontzaglijk veel grooter dan die van
Aalosund, waarbij keizer Wilhelm de hulp-
vereening vooraan stond, en die nog versch
in het geheugen ligt, beeft, zooals reeds in
het kort is gemeld. Bergen, het Hamburg
van het Noorden, geteisterd.
Bergen, de tweede stad van het Noorsche
rijk met 76000 inwoners, ligt gebouwd
om de Vaagenfjord,die tegelijk Bergen'svoor-
treflelijke haven is. De noord-en zuid zyde
van de haven worden omriugd door reeksen
houten magazijnen en kantoren.
Zaterdagmiddag om vijf uur begon de
brand in de Strandstraat in het zuidelyk
deel. der stad eD aangewakkerd door den
fellen storm greep hy razend om zich heen,
De oude houten loodsen werden al dadelyk
een prooi der vlammen, doch met de loodsen
gingen ook de waren, uit alle landen der
aarde aangevoerd, in' het vuur op.
Groote stapels van allerlei, dat voor voe-
ding, niet alleen der stadbewoners, doch
ook voor die der heele Noorsche westkust
moest dienen, werden in een oogenblik in
de vuurzee opgenomen. Als een sneeuw-
storm vlogen de brandende stukken hout
der loodsen over de stad. Zoo snel greep
de brand om zich heen, dat de menschen
zonder iets te kunnen redden, uit de huizen
moesten vluchten. De straten waren over-
vuld met wanhopigen, die niet wisten waar-
heep. Van den noordkant der Strandstraat
sprong bet vuur Qvpr naar zuidzijde en
vrat zich dan verder naar de markt,
Daar hoopte men het vuur te kunnen
stuiten, doch die verwachting bleek ydel.
Het vuur gloeg over de markt naar de
Smarstrandstraat en breidde zich noord-
waarts verder uit. Te middernacht gingen
het kunstnijverheidsmuseum en de beelden-
galerjj te gronde, alsmede het.gebouw der
brandweer. Dan gloegen de vlammen over
naar het Raadhuisplein en naar het
Centraalstation. Het oude emnieuwe raad-
huis, het postkantoor en de beurs in dit
stadsdeel gelegen, wist men echter te
behouden.
Het telegraafkantoor, de electrische c< n-
trale, scholen, het museum, alle hotels en
krantenbureaux en de grootste magazjjnen
zijn in de aseh gelegd.
Ook bet wQonhuis van de parapluiifabti-
kant Erichsen, waar keizerjWilhelm elk j-iar
een bezoek bracht, werd door het vuur ver-
teerd.
Nadat 10 uur lang het woedende element
in de stad geregeerd had, werd men ee;st
tegen den morgen het vuur meester.
Meer dan 1000 huizen, zeggen somrnige
berichten, waren toen vernield. De scbade
wordt gescbat op 60 a 80 millioen kronen.
Slechts twee personen, zoo verneemt men,
hebben bij de ramp het leven verloren,
hoewel er verscheidene ernstig gekwetst zijn.
Uit alle deelen van het rijk zendt men
hulp naar de ontredderde stad. Uit Stavanger
en uit Christiana worden hulp expedities
afgezonden.
Het pantserschip ^Eidevold" is met
kleeding en voedingsmiddelen afgezonden
om de duisenden dakloozen by te staan.
Stavanger besloot voor de huisvestjng vap
4000 van alles beroofden in te staan,
Van heinde en ver stroomden giften
binnen, de Fransche republiek stelde
dadelijk jOO.OOO francs ter beschikking
der Noorsche regeeripg.
Vijftien jaren geleden stond Bergep aan
een soortgelijke ramp bloot, doch de schade
van toen was luttel in vergelijking met nu.
Van verscbillende zijden wordt er op
gewezen, dat de ipanier van bebouwing der
stad, het materiaal dat vroeger voor den
huizenbouw werd gebruikt, voornamelyk
bout, en de talrijke voorraden olie en traan
zeker bij den brand hun rol hebben gespeeld.
Het oude gedeelte der stad aan de noord
zijde van de haven, het zoogenaamde Duit
sche gedeelte, waar vroeger de Hanse, toen
Bergen nog een Hanse-stad was, haar
kantoren en [opslagplaatsen had, scbynt
gespaard gebleven te zyn.
-i i i Koirol In n ft- HlP V.MT1 I i i* i A _J_II LnnL In /-«»-» 4-aoV> in 7nn