E«
INGEZONBEN STUKKEN.
De Erfpachtsvoorwaarden.
Eindelijk werd dan toch de erfpachtsquestie
door den Raad behandeld. Het heeft, naar het
schijnt, zeer veel moeite gekost om bet zoover
te brengen.
Reeds eenige jaren geleden heb ik aange-
drongen op het opnieuw in erfpacht uitgeven
der verschillende pereeelen en later ben ik er
een paar malen op teruggekomen. Ik deed dit
omdat hoe meer het einde van het erfpachts-
recht naderde, hoe moeilijker het voor de erf-
pachters werd gelden ter leen te krijgen, wanneer
geen andere waarborg kon worden gegeven dan
hypotheek op dat tijdelijk erfpachtsrecht.
De verklaring is eenvoudig, zooals ik, meen
ik, vroeger al eens heb uitgelegd.
Als de zaak, waarop de hypotheek is geves-
tigd, te niet gaat, is daarmede van zelf ook de
speciale waarborg, welke de hypotheek moet
geven, verloren.
Zoo zullen dan ook alle hypotheken gevestigd
op het recht van erfpacht tot en met 31 De
cember 1914, op 1 Januari 1915 vrijwel geen
waarde meer bezitten, daar toch op dien datum
bet erfpachtsrecht, waarop de hypotheek was
verleend, niet meer bestaat. M. a. w. de zaak,
waarop hypotheek was verleend, is dan te Diet
gegaan, verdwenen.
Zeker, de grond zal opnieuw in erfpacht
worden verkregen maar dit is een nieuw recht,
eene nieuwe zaak. Wil men daarop hypotheek
verleeuen, dan is dus eene nieuwe akte noodig.
Wei kan wellicht worden aangenomen dat de
hypotheekhouder nog verhaal heeft op den
opstal, maar dat is dan toch een verhaal op de
albraak daarvan.
Administratief blijft de hypothecate inschrij-
ving bestaan, omdat de bypotheekbewaarder, die
een lijdelijke rol vervult, niet mag doorhalen
zonder machtiging van den hypotheekhouder.
Wanneer echter deze na 31 December 1914
het oude en vervallen erfpachtsrecht wilde
executeeren, zou hij ervaren dat dit, als geheel
onwettig, niet mogelyk is. Men kan trouwens
iets dat verdwenen is bezwaarlijk meer executeeren,
zooals ieder begrijpt.
Wanneer nu reeds eenige jaren geleden de
erfpachtsquestie was behandeld en opgelost
hetgeen zeer wel mogelijk is geweest dan
had de erfpachter kunnen verbindenzoowel
zijn loopend erfpachtsrecht tot 1 Januari 1915
als zijn nieuw erfpachtsrecht na dien datum.
De hypotheekhouder staat nu echter voor het
geval en hij zal goed doen bijtijds zijn recht
te doen gelden.
Over de erfpachtscanons slechts enkele opmer-
kingen.
Oorspronkelijk bedoelde .een grondeigenaar
met de uitgifte van zijn grond in erfpacht eene
verbetering van den grond. Hij stelde zich
daarom tevreden met een zeer gering bedrag,
in de hoop bij het eindigen van het recht den
grond verbeterd terug te krijgen.
Geraeenten, welke minderwaardige gronden
bezaten, deden hetzelfde. Bovendien hadden
(en hebben) gemeenten er ook nog belang bij
woonhuizen enz. te zien verrijzen. Daarom
worden en werden gemeentegronden meestal
in erfpacht uitgegeven onder voorwaarde van
bebouwing.
In den loop der jaren is et echter eenige
wijziging gekomen.
In de erfpachtscanons is men meer en meer
gaau zien eene vergoeding voor het gebruik
van den grond en nergens ziet men in dien
canon meer eene eenvoudige erkenning van het
eigendomsrecht van hem, aan wien de grond
behoort. Het zijn dan ook niet alleen minder
waardige gronden, welke in erfpacht worden
uitgegeven, maar soms gronden met groote
verkoopwaarde. Men is er dus toe gekomen
om den canon te bepalen op een zekerpercent
van de vermoedelijke verkoopwaarde. Ware dit
nu ook hier geschiedt, dan zouden de canons
zeker veel hooger zijn. Maar hier is, naar ik
vermoed, rekening gebouden met verkregen
rechten of wat men daarvoor wil houden. En
wellicht heeft men zich ook herinnerd, dat 20
jaar geleden aan de erfpachters het uitzicht is
geopend op eene verlaging en niet op eene
verhooging eene verhooging, waartoe men
wel niet zou zijn gekomen als de uitgaven,
dank zij vooral de geldverslindende H. B. S.,
niet zoo zeer waren toegenomen. Wel is be-
weerd dat de H. B. S. op de erfpachtscanons
geen invloed zou uitoefenen, maar dat zijn praatjes
voor kleine kinderen, evenals de bewering dat
de verhooging van de totaalsom van den hoofde-
lijken omslag in geen verband staat met de
enorme uitgaven voor onze grootsche model-
inrichting eenig in haar soort in Nederland.
Wanneer personen een burgerreehtelijke
overeenkomst aangaan, zullen zij de zaak vooraf
eens bespreken. Nu kan wel niet worden ver-
langd dat het Gemeentebestuur vooraf met ieder
erfpachter zou hebben onderhandeld. Maar men
had toch, vooral nu de voorwaarden zoo veel
bezwarender zijn gemaakt, wel de beleefdheid
kunnen hebben aan de erfpachters een afdruk
van de voorgestelde voorwaarden te zenden met
de vraag of zij daartegen bezwaren hadden en,
zoo ja, welke. Daarbij had dan een termijn
voor het inzenden van het antwoord kunnen
worden gesteld.
Ik had mij werkelijk voorgesteld dat op die
wijze zou zijn gehandeld.
Ook de leden van den Raad schijnen, blijkens
de discussie, niet vooraf in de gelegenheid
geweest te zijn om de zaak te bestudeeren.
Ik heb den indruk gekregen dat de opstellers
van de nieuwe voorwaarden zich niet hebben
kunnen ontdoen van het denkbeeld dat zij bezig
waren eene verordening te ruaken.
De voorwaarden zijn, hoe onschuldig de nieuwe
bepalingen ook werden voorgesteld, veel bezwa
render seworden. Men zie slechts de artikelen
4, 5, 8 en 9 voorwaarden, welke, naar het my
voorkomt, bepaald nog eens moeten worden
herzien.
Art. 4, al. 1, luidt,/de bestemming van den
in erfpacht uit te geven (uitgegeven zal bedoeld
zijn, zal althans in de akte moeten worden ge-
scbreven) grond en de daarop gestelde gebouwen
mag zonder schriftelijke vergunning van burge-
meester en wethouders niet worden veranderd,
behoudens beroep op den raad."
Er is dus sprake van de bestemming van den
grond en van de bestemming van de daarop
gestelde (of te stellen) gebouwen.
Wie maakt nu uit welke bestemming de
grond heeft
Verder lezen we in art. 4 Af- en uitgravingen
van tot de pereeelen behoorende grondspecien'
zijn verboden. Overigens mogen de erfpachters
hunne pereeelen gebruiken op de wijze als zij
zullen goedvinden, mits niet in strijd met eenige
wet of verordening en zonder den grond, op
welke wijze ook, in waarde te doen verminderen.
Dus behalve dat de erfpachter de bestemming
van den grond niet mag veranderen en evetimiu
de bestemming van den opstal en behalve dat
hij geene af- of uitgravingen mag doen van
grondspecien (als art. 768 van het Burgerlijk
Wetboek zegt) zal hij uitoefenen „a!le rechten,
welke aan het eigendom van het erf verkuocht
zijn", (art. 768 B.W.)
De erfpachter zelf geeft dus de bestemming
van den grond aan. D. w. z. hij kan er op
bouwen, maar hij kan er ook een tuin, eene
speelplaats of wat ook van maken.
Heeft hij nu eenmaal gekozen, heeft hij de
bestemming van den grond vastgesteld (waarom
hier niet eene schriftelijke verklariDg, liefst op
zegel gevorderd??) dan mag hij, volgens de
nieuwe bepaling, niet willekeurig eene andere
bestemming' aan den grond geven. Dat moet
hij eerst aan burgemeester en wethouders vragen
(ook op zegel en dan zal dit achtbare col
lege daarover met diepen ernst beraadslagen
en het zal dan ten slotte aan den erfpachter
de gewichtige mededeeling doen (op zegel waar-
schijnlijk) dat de belangeu van de gemeente
Ter Neuzen niet toelaten des adressants ver-
zoek, hoe eerbiedig ook gedaan, toe te staan.
By voorbeeld een erfpachter heeft zijn grond
bestemd tot bleekveld, maar, daar de groente
zoo duur wordt en zijne vrouw geen bleek
meer noodig heeft, komt hij op het illustre
denkbeeld zijn bleekveld te herscheppen in
een groentetuin. Zijn buurman brengt deze
geweldige misdaad aan het licht. Dan komen
burgemeester en wethouders om de verandering
van bestemming te constateeren en dan volgt
misschien een heel proces wie kan al de narig-
heid van zoo iets voorspellen In ieder geval zullen
burgemeester en wethouders hem wel aan het
verstand brengen dat het niet te pas komt om
zoo iets te doen zonder hunne schriftelijke
vergunning.
L)at de erfpachter de bestemming van zijn
gebouw bepaalt het spreekt van zelf. Hij
kan het voor woonhuis, voor woonhuis en winkel,
voor winkel alleen, voor timmermanswerkplaats
enz. bestemmen.
Heeft hij eenmaal de bestemming vastgesteld,
dan moet hij naar het gemeentehuis met zijn
verzoek om aan het gebouw eene andere be
stemming te mogen geven. Het zal bem daar
wel verteld worden dat we in eene ordelijke
maatschappij leven, waarin niets zonder ver-
gunningen, verzoekschriften, zegels enz. enz.
tot stand kan komen.
Zoo mag een erfpachter van grond aan de
Nieuwstraat van zijn tot bewoning bestemd huis
geen landbouwschuur maken.
Dit voorbeeld door den Voorzitter van den
Raad aangehaald trof den raadsleden tot in het
diepste van hun gemoed en ook zij vonden het
blijkbaar een afschuwelijk denkbeeld dat aan
eene straat als de Nieuwstraat, voorzien van
zulk eene pracht-bestrating en versierd door de
zoo aardig elkander de hand reikende boompjes,
welke de bewondering van iederen vreemdeling
opwekken dat daar eene landbouwschuur
zou kunnen verrijzen.
Dit zoo dreigende gevaar wordt nu door
de verordening, pardon door de bepaling van
het erfpachtscontract afgewend, tenzij er eens
een ander dagelijksch bestuur mocht komen
dat eene landbouwschuur nog zoo erg niet vindt.
Nu, om de waarheid te zeggen ook ik zou
daar nu liever geen landbouwschuur zien staan,
ofschoon die waarschijnljjk heel wat beter effect
zou maken dan de steenklompen van het Ryk.
Dit neemt echter niet weg dat ik de bepaling
van art. 4 al. 1 gaarne zou zien verdwijnen.
Men moet m. i. aan de erfpachters zooveel
mogelijk vrijheid laten, vooral nu men den erf-
pachtscanon zoo veel heeft opgedreven.
En bovendien als de bewering van den
Voorzitter van den Raad juist is dan hebben
bijv. de bewoners van Noordstraat en Heeren-
gracht volkomen vrijheid om hun huis tot
landbouwschuur te bestemmen en dan zie ik
geen reden waarom de Nieuwstraat-bewoners
minder recht zouden hebben. Is de bewering
van den Voorzitter niet juist, daD kon hij met
zijn voorbeeld ook niets bewijzen.
Er is voor de bepaling een beter argument
dan het schoonheidsargument van den Voorzitter.
Men zou zich namelijk kunnen beroepen op
het financieel belang der gemeente.
Immers het is niet geheel onmogelijk dat door
de verandering van bestemming de verkoopwaarde
van den grond en ook van aangrenzende per
eeelen zou dalen.
Doch die mogelijkheid is uiterst klein en
verkoop van grond heeft niet plaats dan tegen
den door den Raad bepaalden prijs, terwijl het
besluit daartoe bovendien nog door Ged. Staten
moet worden goedgekeurd.
Ik vind ook dit fiuancieele argument veel te
zwak om de bepaling te verdedigen en inbreuk
te maken op de vrijheid der erfpachters.
Volgens art. 772 van het Burgerlijk Wetboek
kan de erfpachter bij het einde van zijn recht
wegnemen alle door hem /gestelde gebouwen
of gemaakte beplantingen, waartoe hij uit krachte
der overeenkomst niet gehouden was' met
verplichting tot vergoeding der schade, welke
hij bij het wegruitnen aan den grond heeft
toegebracht en behoudens het. recht van den
grondeigenaar tot terughouding dier zaken tot
de erfpachter hem het verschuldigde heeft
voldaan.
In de voorwaarden der loopende erfpacht staat
dat de erfpachter bij bet einde van zijn recht
de gebouwen en beplantingen moet wegruimen,
bij gebreke waarvan dit ten koste des erfpachters
vanwege de gemeente zal kunnen geschieden,
tenzij de erfpachter eene nieuwe overeenkomst
heeft gesloten of eenig ander recht op den
grond heeft verkregen, waardoor de ontruiming
niet kan worden gevorderd.
Daarvan heeft men nu gemaakt in art. 4,
lid 4 dat bij gebreke van wegruiming de
gemeente eenvoudig eigenares wordt van de niet
opgeruimde zaken, zonder tot eenige vergoeding
verplicht te zijn, eveneens tenzij de erfpachter enz.
Dit is dus heel wat anders.
Ik herinner mij dat bij de vaststelling der
thans geldende voorwaarden nu ongeveer
- 20 jaar geleden ook van dergelijke bepaling
is sprake geweest (niet in eene raadsvergade-
ring). De bepaling werd toen al te kras ge-
vonden. En de verplichting op zich nemen om
de zaken over te nemen en de waarde te ver-
goeden, daartoe kon men, m.i. terecht, niet
besluiten. Wanneer het geval zich voordeed,
kon men er altijd nog over onderhandelen.
Ook uit moreel oogpunt vond men de be
paling te kras en onverdedigbaar.
Immers ook de gemeente moet geen misbruik
kunnen maken van hare rechten. De gemeente
moet alleen verzekerd zijn dat hare rechten niet
kunnen worden verkort en dat aan haar wordt
betaald wat zij te vorderen heeft.
Welnu, bij de oude, nog geldende bepaling
is de gemeente verzekerd dat zij geene schade
zal lijden. Die bepaling geeft haar voldoende
recht tegenover een onwillig erfpachter.
En indien onwil eens geheel was uitgesloten
en de erf pachter, door welke oorzaak ook, niet
in de mogelijkheid was te ontruimeD, dan kon,
bij de oude voorwaarden, geduld worden geoefend.
Maar nu beet het beslistbij gebreke van
die ontruiming treedt de gemeente, zonder tot
eenige vergoeding verplicht te zijn, in den
vollen en vriien eigendom van het in erfpacht
uitgegeven onroerend goed (alsof dat niet van zelf
spreekt en alsof men ook roerend goed in erf
pacht kan uitgevenen de zich daarop be-
vindende opstallen, boomen en beplantingen.
Afgezien van het misbruik dat de gemeente,
onder zekere omstaudigheden, van de nieuwe
bepaling zou kunnen maken, is daartegen nog
als bezwaar aan te voeren dat de gemeente
beslist den eigendom van opstallen enz. zal
verkrijgen en dat daarvoor geene vergoeding
zal mogen worden gegeven. Ik kan ten minste
niet aarinemen dat dergelijke onverplichte uit-
gave zou worden goedgekeurd. Een gemeente
bestuur mag, gelukkig, niet omspringen met de
gemeentegelden als een particulier met zijn
eigen duiten, ofschoon sommige gemeentebe-
sturen daartoe wel eens pogingen doen.
Waarom ook hier niet toegezegd eene schade-
vergoeding als in art. 13 Of althans die
schadevergoeding mogelijk gemaakt V
Het voorschrift van art. 5 is, m. i., eveneens
van bedenkelijken aard. Dit artikel luidt
z/De erfpachter mag de op den grond bij den
aanvang van zijn recht aanwezige of daarop
later gebouwde opstallen noch geheel noch
gedeeheljjk sloopen zonder schriftelyke ver
gunning van burgemeester en wethouders. De
erfpachter is verplicht den in erfpacht uitgegeven
grond en de zich daarop bevindende opstallen
in behoorlyken staat te houden".
.let
,-.et
EIE
Het le
Deze bepaling moet, dunkt mij, geheel vei
vallen. Zij is alleen op hare plaats bij er
pachten voor zeer langen termijn en tegen zei
lagen canon, waarbij is overeengekomen -1
juist met het oog op de geringe jaarlijkscl
vergoeding dat bij het einde de grondeigenaa
eigenaar wordt van alle werkea en beplantingei
Dat de erfpachter den grond behoorlijk mot
onderbouden het kan geen kwaad het I
zeggen, ofschoon reeds in art. 4 staat dat k
dien grond niet in waarde mag verminderet
Maar dat in het erfpachtscontract aan den erl
pachter geboden wordt om toch vooral zij
hais enz. in goeden staat te houden is hi
niet bespottelijk
Zullen burgemeester en wethouders elk jaa
rond gaan voor de schouwing Of wordt daai
voor eene afzonderlijke commissie benoemd
Een erfpachter heeft nu de kans op een goede
dag iemand te zien verschijnen, die hem, nac
bekende vriendelijke groeten van burgemeestc
en wethouders te hebben overgebracht, aanmaar
om zijne ramen eens te laten verven of om ee,
ander slot op zijne deur te leggen.
En waarom Welk belang heeft de gemeentf"
daarbij.
De bepaling van art. 7, dat de rechten va
erfpacht niet mogen worden overgedragen zonde"
toestemming van burgemeester en wethoudei
vinden we ook in de loopende contracten.
Deze bepaling is destijds opgenomen om t
beletten dat een erfpachter een minder gewenscl
persoon in zijne plaats aan de gemeente opdrong^^ r0f)(
De ervaring met deze bepaling onder h(jjgcyen
bestuur van den vorigen burgemeester opgedaang gen
maakt het mij niet meer mogelijk haar te vern
dedigen. Die burgemeester toch wilde de be„ gtee(jg
paling precies naar de letter opvatten en
heeft werkelijk verlangd dat een erfpachter eec gjee
verzoekschrift aau burgemeester en wethouders £)e'aes
zou indienen en wachten tot de heeren haddeiyereen-"ei
beslist. dch aaner
Het is in vele gevallen onmogelijk zicb naaije(- iever
het voorschrift te gedragen als men te doeo,^ jever
heeft met menschen, die geen begrip hebben..,en pr
van eene verstandige toepassing. etten op
Zou men verlangen dat by v. de hypothecate ye|. yc
schuldeischer of de curator in een faillissemenlPen
.vooraf vergunning gingen vragen van burge-|aar
meester en wethouders om te mogen verkoopen? j.QC
Zou men bij inbeslagneming eerst die vergun"-rerkzam€
ning moeten hebben alvorens tot de executie,ee8(; r(J
over te gaan En zou men diezelfde vergunningf-je' 8^j
moeten hebben als de rechtbank den vei'koop-ge]eg(je
heeft bevolen Teller v
In al die gevallen kan niet vooraf wordenQU(jt om
opgegeven wie de verkrijger zal zijn. Eln5ej
toch daarvan zal toch zeker de vergunningej. njej.
van burgemeester en wethouder afhangen. ^°°;atioa r
neen, dan is het vragen van die vergunningf,.^
niets anders dan formaliteit. js
Het vragen van vergunning veronderstelt datLr(jen)
burgemeester en wethouders kunnen weigeren.g|g wor(j
Als er nu eeD curator in een faillissementJoetj ev
komt met de onderdamge bede een perceel teunte
mogen verkoopen en burgemeester en wethouders goo is
zijn eens van oordeel dat afwijzend moet worden,eju]j ger
beschikt wat zou er dan tuoeten gebeuren
Maar dat zullen burgemeester en wethoudersweg
niet doen, zal men vermoedelijk zeggen. lotions j
zie er het tegenwoordige college ook niet voorftan zjj,
aan; maar ik heb nu eenmaal eene slechte.^^ te
ervaring onder den vorigen burgemeester opge-1 Qeiu]j4
daan en daarom zou ik, lag het in mijne macht,,
het artikel eenvoudig schrappen. Ik zou e sfee(j
dan daarvoor eene andere bepaling in de plaatspesie v
stellen. Ik zou dan voorstellen te bepalen dat noem
een erfpachter van elken overgang van zijn men
erfpachtsrecht binnen eene maand daarna j
ter' secretarie moet kennis geven, van welke jtuur, d
kennisgeving hem een bewijs zal worden afge- ln teru
geven. Natuurlijk zou dit wat meer moeten j ,jen
worden omschreven. pVuur r
Er komen nu twee bepalingen, welke m. i. e wate
nog hinderlijker zijn dan de vorige, namelijk ors^ y
artt. 8 en 9. aeeuwk
Art. 8. Overdracht van het erfpachtsrecht jchte r
in zijn geheel of voor een onverdeeld aandeel [euze c
alsmede scheiding van het erfpachtsrecht tusschen anneer
gezamehiijke rechtbebbenden zal by authentieke f reger
akte moeten geschieden. aar he
(lk merk hier al terstond op dat de uitdruk- JJen
king //onverdeeld aandeel" vermoedelijk eene
vergissing is).
Art. 9. Ingeval van overgang onder de
levenden (waaronder in deze voorwaardeD ook
scheiding wordt geacht begrepen te zijn) is de
nieuwe verkryger verplicht binnen 3 maanden
na de overschrijving van zijn titel in de open-
bare registers een afschrift (authentiek) of uit-
treksel daarvan dat ook de dagteekening, het
deel en het nommer der overschrij ving moet
rermelden aan burgemeester en wethouders
in te leveren.
Zoo staat er.
Ik heb het een paar keer moeten lezen voor
ik het geloofde.
Of ik het dan zoo gek vind
Ik zal liever maar niet precies zeggen hoe
ik het vind.
Ik vat het wellicht niet goed. lk begryp
maar niet welke bedoeling die bepalingen hebben
jtroom
H a
'frjk I
ja^en
hebbe
nou,
maar
Oo
more<
ga
on<
w-ee
Zijn ze opgenomen voor de boeking ter secre- - ai
mrie Maar de gegerena voor die boeking
zijn toch werkelijk op eentoudiger en voor de
i