Ter HsuzsnschG Courant Zaterdag 19 Nov. 1910. No. 5535. 3DH!Kv1DjB1 Provincials Staten van Zealand. VAN Vergadering van Vrijijag 18 Nov. 1910. Aanwezig 41 leden. Afwezig de heer Giljam. Na vaststelling van de notulen der vergadering van 8 November en der presentielijst, wordt overgegaan tot de verkiezing van een lid der Eerste Kamer ter voorziening in de vacature ontstaan door het bedanken van den heer Jhr. Mr. K. A. Godin de Beaufort, die in 1913 aan de beurt van aftreding was. Gekozen werd de heer Mr. C. Lucasse, antirev. lid der Staten voor het district Goes. Vervolgens werden behandeld de volgende voorstellen van Gedep. Staten 1. tot oprichting van een waterschap tot instandhou- ding van den oever voor de polders Noord-, Ser-Lippens en Nieuw-Othene en van de daarachter gelegen zeedijken met eene mededeeling van de berichten van de belang- hebbende besturen, van eene naar aanleiding daar'van met den Minister van Waterstaat gevoerde briefwisseling, van eene wijziging in het voorstel en met een nader schrijven van de Commissie van, advies inzake het waterschap. llierorntrent is nog ingekomen een adres van de af- deeling Axel der Zeeuwsche Landbouwmaatschappij ver- zoekende het voorstel tot het vormen van een waterschap niet aan te nemen. Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deelge- nomen 40 leden, waaronder 6 leden van Gedep. Staten. In eene afdeeling verklaarden zich onderscheidene leden tegen het voorstel van Gedep. Staten. Ueze leden vonden he^ voorstel hoogst onbillijk tegenover de achterliggende polders; deze polders toch, die enkel belang hebben bij de uitwatering door het Rijksafwateringskanaal in de polders »Noord en Ser-Lippens", zijn bereid en hebben zich daartoe bij contract verbonden, om de dijken van de eerste linie der aangrenzende polders in zeewerenden staat te brengen, waardoor, mochten onverhoopt de polders »Nieuw-Othene" en »3er-Lipp'ens" inloopen, hunne be- langen verzekerd zijn. Nu gaat het huns inziens niet op en meenen zij het hoogst onbillijk te mogen noemen, om die achterliggende polders te verbinden tot een groot waterschap, als wordt voorgesteld, en hun de zeer groote kosten van oeververdediging en versterking van de zee dijken van de polders »Noord'', sSer-Lippens" en Nieuw- Othene" op hunne schouders te schuiven. Watdedijken, zoo men deze zoo noemen kan, betreft van het uitwate- ringskanaal, vermeenen deze leden, dat het Itijk verplicht is, om deze behoorlijk te verhoogen en te versterken, aangezien het krachtens tractaat met Belgie de verplichting op zich heeft genomen voor at'voer van het water van Belgische gronden, welke mede door dit kanaaltje sueeren bovendien betalen de achterliggende polders, die eene oppervlakte beslaau van ongeveer 20000 hectaren, jaarlijks 56 cent per hectare voor suatiegelden aan het Rijk, het- geen dus eene jaarlijksche opbrengst geeft van ongeveer 10000 gulden, waartegenover slechts geringe uitgaven staan van onderhoud, zoodat het hun wil voorkomen, dat het ook niet meer dan billijk is, afgescheiden van de vraag of het Rijk niet verplicht is krachtens het tractaat met Belgie, om eene behoorlijke uitwatering en de verhooging en ^versterking der langs het uitwateririgskanaal liggende dijken te verzekeren. Desniettegenstaande zijn achterliggende polders boven dien nog niet ongenegen ook die dijken te versterken achterliggende polders zijn alzoo genegen alles in het werk te stellen tot verzekering hunner belangen op hunne schouders, vermeenen deze leden, inogen niet gelegd worden de groote kosten van oeververdediging voor de polders »Noord", »Ser-Lippens" en »Nieuw-Othene" en de ver sterking hunner zeedijken. Daarvoor behooren die zee- polders zelf te zorgenhun is de weg aangewezen om calamiteus-verklaring aan te vragen, doch ingelanden weigeren daarop in te gaan in do hoop, dat zij zullen geholpen worden op de voor hen zoo bijzonder gunstige wijze, als door Gedep. Staten is voorgesteld. Een lid, dat overigens verklaarde wel iets te gevoelen voor het voorstel van Gedep. Staten, wees er met nadruk op, dat de bijdrage in de kosten dier voorliggende polders, gesteld op het dubbele van de achterliggende, zijns inziens veel te gering was. Een tweetal leden in deze afdeeling verklaarden zich voor het voorstel van Gedep. Statenzij vermeen'den, dat zoolang behoud mogelijk is, geen gronden mogen worden prijs gegeven en voor geen geldelijke opofferingen, zoo deze de draagkracht niet te boven gaan, mag worden teruggedeinsd, wijl niet te voorzien is, welke toestand, zoo eenmaal »Ser-Lippens" en »Nieuw-Othene" mochten in loopen, kan geboren wordenzij wenschen zich te houden aan het degelijk advies van onze Ingenieurs, onze technici bij uitnemendheid in deze. Een dezer leden wenscht daaraan nog toe te voegen, dat Gedep. Staten zich met een voorstel als het onderhavige op een gewenscht standpunt hebben geplaatst, van meening als hij is, dat groote waterschappen of polders in het algemeen gewenscht moeten worden geacht en de vele kleinere polders en waterschappen vroeg of laat behooren te verdwijnen, om samen gevoegd te worden tot een groot machtig lichaam. In eene andere afdeeling verklaarde zich een lid in gelijken zin. IJoor de tegenstanders van het voorstel van Gedep. Staten werd de vrees voor nieuwe calamiteiten bij onver hoopt inloopen vau Ser-Lippens" en »Nieuw-t)thene" niet gedeeld en geheel illusoir geacht, wijl toch in den in ham, die bij het inloopen van genoernde polders zal gevormd worden, geen sterke stroom zal ontstaan, daar de zeer sterke zeedijken van den »Margarethapolder" en voor de vesting Neuzen, die menschelijkerwijzegosproken als het ware onaantastbaar zijn, den stroom der Schelde keeren naar andere richting. Vanwege een lid van Gedep. Staten werd medegedeeld, dat hun College het voorstel, zooals dit door eene commissie van advies uit de achterliggende polders is gedaan, in principe genegen is, zij dan ook dit voorstel hebben goedgekeurd en den Minister van Waterstaat hebben in overweging gegeven, blijkens de gewisselde stukken, om met het voorstel dier commissie genoegen te nemen. De Minister echter blijft zijn eenmaal ingenomen standpunt hand- haven en wenscht eene beslissing der Staten uit te lokken zoodoende zijn Gedep. Staten thans met dit voorstel tot de Staten gekomen. Dit lid is van meening, dat achter liggende polders ook belang hebben bij behoud van de voorliggende polders »Ser-Lippens" en »Nieuw-Othene," wijl zij door aanneming van het voorstel zullengevrijwaard zijn voor mogelijke inundatiesvoorliggende .polders dwingen tot calamiteus-verklaring gaat zijns inziens niet aan, wijl alsdan een gedeelte der kosten voor rekening der Provincie komt. Door de tegenstanders van het voorstel werd daartegen aangevoerd, dat achterliggende polders hunne belangen te hunnen koste voldoende zullen hebben verzekerd op de wijze, als door de commissie van advies dier polders is voorgesteld, doch zij blijven het hoogst onbillijk achten op hunne schouders te schuiven de kosten van behoud van de polders »Noord," »Ser-Lippens" en »Nieuw-Othene". In stemming gebracht, verklaarden zich zeven leden tegen, drie voor het voorstel van Gedep. Staten, terwijl vier zich hunne stem voorbehielden. In eene andere afdeeling gaf het voorstel mede aan leiding tot uitvoerige discussien; 2 leden verklaarden zich voor het voorstel, 6 daartegen, terwijl 5 zich hun stem voorbehielden. Zij, die zich voor het voorstel verklaarden deden zulks in de meening. nu er in deze quaestie eene beslissing door den Minister wordt verlangd en naar hunne meening ook eindelijk behoort genomen te worden, dat het voorstel van Gedep. Staten eene bevredigende op- lossing geeft; zij, die zich tegen het voorstel verklaarden en ook zij, die zich hun stem voorbehielden, verklaarden evenzeer overtuigd te zijn, dat eene beslissing behoort ge nomen te worden, doch zij wenschten eene andere oplossing dan door Gedep. Staten is voorgesteld. Verschillende leden vinden het toch onbillijk om de achterliggende polders bij den gebleken onwil der drie voorliggende zeepolders om calamiteus-verklaring aan te vragen op zulke hooge kosten te drijven, waar deze alleen belang hebben bij de uitwatering; zelfs zijn er polders o. a. de vYan Lijnden- polder" en sHuissenspolder", die niet door het afwaterings- kanaal behoeven te loozen, zoodat de voorgestelde regeling te hunnen opzichte zeker onbillijk moet geacht worden. Voorheen was de afwatering naar den Brakman, doch na het graven door het Rijk van het tegenwoordige kanaal werd dit veranderd en verkreeg men den tegenwoordigen toestand er werd eene overeenkomst getroffen en tegen eene vergoeding van 56 cent per hectare verkregen achterliggende polders het recht van suatie door het Rijks afwateringskanaal. En nu gaat het huns inziens niet aan, om daarin ver- andering te brengen en vermeenen zij, dat het Rijk verplicht is voor de uitwatering steeds te zorgen en als zoodanig ook de zoogenaamde dijken langs het kanaal in goeden staat van verdediging behoort te brengen te meer behoort het Rijk zulks te doen, omdat het Rijk krachtens tractaat met Belgie gehouden is tot afvoer van het water van Belgische polders, die mede door dit afwa- teringskanaal sueeren. Achterliggende polders zijn boven dien genegen, alle dijken der eerste linie in zeewerenden staat te brengen, zoodat in alle opzichten op die wijze hunne gronden zullen verzekerd zijn tegen overstroomingen en hun afwatering behoorlijk verzekerdzij hebben dan ook weinig of geen belang bij het behoud der drie voor liggende polders, zoodat de groote kosten tot behoud dier voorliggende polders niet op hunne schouders mogen worden gelegd. Enkele leden gaven als hunne meening te kennen, dat toepassing der wet van 1900 tengevolge zoude hebben, dat de drie onwillige zeepolders wel calamiteusverklaring zouden aanvragen, waarop evenwel door een lid van Gedep. Staten werd geantwoord, dat dit niet zoo geheel vaststaat en men in deze omstandigheden zulks van de Provincie niet mocht vorderen, waar dit ook voor haar groote uitgaven zoude tengevolge hebben. Een lid wenschte, dat Gedep. Staten een voorstel zouden doen tot vorming van een waterschap van de achter liggende polders, ten einde de dijken der eerste linie in quaestie behoorlijk te versterken en te verhoogen. terwijl zij van de Regeering behoorden gedaan te krijgen, dat deze den kanaaldijk zoude versterken en verhoogen. Door een lid van Gedep. Staten werd er op gewezen, dat een dergelijk voorstel onnoodig is, wijl de betrokken polders zich uit eigen beweging daartoe hebben verbonden, terwijl van de Regeering niet kan geeischt worden, dat zij den kanaaldijk in zeewerenden staat van verdediging zal brengen het Rijk moge daartoe verplicht zijn, doch Gedep. Staten kunnen en mogen zulks niet eischen. In eene derde afdeeling verklaarden zich vele leden tegen het voorstel van Gedep. Staten op dezelfde motieven als in de twee andere afdeelingenmen was ook daar van gevoelen, dat de achterliggende polders voldoende hunne belangen zullen hebben verzekerd door de werken als door hen is voorgesteld, en meende, dat de groote kosten van instandhouding der drie voorliggende polders door deze zelf moeten worden gedragen en dat, zoo zij daartoe niet in staat zijn, hun de weg openstaat om cala miteusverklaring aan te vragen. Een viertal leden ver klaarden zich met de hoofdgedachte van het voorstel van Gedep. Staten wel te kunnen vereenigen, doch wenschten zich alsnog hunne stem voor te behoudennegen leden verklaarden zich tegen het voorstel van Gedep. Staten. De heer Ysebaert rneent dat het voorstel, indien het werd aangenomen, zeer nadeelige gevolgen voorde betrokken polders na zich zou sleepen, waarom het door hem wordt bestreden. Hij acht het onbillijk tegenover de achter liggende polders. Verder wijst de heer Ysebaert er op, dat het Rijk ver plicht is, voor afwatering te zorgen. Buitendien is in de laatste jaren de vooroever niet achteruitgegaan. De heer Vorsterman van Oyen betoogt dat het onver- dedigde oevervlak langs de Wester-Schelde, voor de polders »Noord," »Ser Lippens" en Nieuw Othene" redenen tot be- zorgdheid geeft, maar voor genoernde polders bestaat volgens het rapport van den Hoofdingenieur van den provincialen waterstaat van Aug. 1909 geen dadelijk gevaar. Mochten te eeniger tijd de zeekeerende dijken van Ser Lippens en Nieuw Othene bezwijken, dan zouden de achter liggende polders, uitmakende het grootste deel van het voorrnalig Vi!k district kunnen vloeien. Om dat allerergste geval te voorkomen, wenschen Gedep. Staten een waterschap te vormen van de hooger genoernde polders, pl.m. 125 hectaren, en de achterliggende polders pl.m. 20,000 hectaren, om gezamenlijk de kosten te dragen van eene behoorlijke oververdediging, waardoor alle verdere gevaar voor overstrooming zou voorkomen worden. De redenen, waarom heeren Gedep. Staten dit voorstel doen, moet gezocht worden in medelijden met de ingelanden van de kleine polders, die, wanneer zij den koninklijken weg bewandelden en calamiteusverklaring aanvroegen, aanzienlijk zwaardere lasten zouden moeten keeren, dan wanneer zij, zij het dan ook met een tweevoudige bijdrage, deeluitmaken van een waterschap, waarvan zij alsdan het een eenhonderd een en zestigste gedeelte zouden uitmaken. Dat medelijden van heeren Gedep. Staten wordt door de besturen en ingelanden der achterliggende polders niet gedeeld. Gaarne erkennen zij, dat indien Ser-Lippens en Nieuw- Othene vloeien, er gevaar voor hunne polders zou kunnen ontstaan, maar zij zijn tevens bereid dat gevaar te voor komen, door de dijken tusschen den verdedigden Marga- rethapolder, den Zaamslagpolder en Nieuw-Othene ter lengte van 596706 en 230, totaal 1532 meters, tot een zeewerenden dijk te maken en van een steenglooiing te voorzien. Daartoe verbonden zij zich bij eene overeenkomst, waaraan Gedep. Staten hunne goedkeuring hebben gehecht, wel een bewijs, dat ook dezen vooreerst zoodanige ver dediging voldoende vonden. Mits Deze mits moet even worden toegelicht. In 1844 sloot de Staat der Nederlanden met verschillende polders, die op 't kanaal Ter Neuzen uitwaterden, een contract, waarbij die polders tegen betaling van 56 cent per hectare het water hunner landen zouden kunnen lozen in een watergang of kanaal ten oosten van het kanaal Ter NeuzenGent. De Staat belastte zich met den aanleg, het onderhoud en het behoorlijk diephouden van dat kanaal. Mocht dat uitwateringskanaal niet aan de behoorlijke eischen voldoen, dan behielden de contracteerende polders het recht de overeenkomst op te zeggen en elders eene waterloozing te zoeken. Eene bindende overeenkomst tusschen Staat en polders bestaat derhalve niet. Dit kanaal nu loopt van de Othensche brug, midden door den Ser-Lippenspolder en te noorden van den Noord- polder. Aan weerszijden van het kanaal vindt men een soort van dijk, niet aangelegd voor waterkeering maar opge- worpen met den grond, die uit het kanaal gegraven is. De naam Derriedijk, dien hij in den volksmond draagt, pleit niet sterk voor zijn waterkeerend vermogen. Nu wenschten de vereenigde polders, dat het Rijk, wanneer zij hunne dijken zeekeerend maakten, dat het Rijk zeg ik, ook den noordelijken dijk van de Rijkswater- leiding tot een zeedijk maakte. Dit nu werd door den toenmaligen Minister Krause geweigerd. Afdoende gronden voor die weigering zijn niet gegeven. Ik betwijfel overigens, of de Regeering, wanneer heter op aan zal komen, bij die weigering zou kunnen blijven volharden. Wat toch is het geval Tegenover de achterliggende polders heeft de Staat wel geene verplichting ik heb dat zooeven duidelijk ge- maakt maar bij het met Belgie gesloten verdrag heeft Nederland zich tegenover Belgie verbonden door zijn zorg en op zijne kosten de noodige werken te doen uitvoeren om uitlozingen te verschaffen aan alle wateren, welke uit Belgie komen en zich toen stortten in het benedengedeelte van het kanaal van Ter Neuzen. Mocht dus Nieuw-Othene of Ser Lippens vloeien, dan zal de derriedijk het instroomende water niet beletten zich te storten in de Rijkswaterleiding en tengevolge van het niet uitvoeren van de met Belgie gesloten overeen komst, waarvoor de Nederlandsche Regeering jaarlijks eene som van pi. m. 90000 gulden ontvangt, zou een gedeelte van Noordelijk Vlaanderen overstroomd geraken. Dat de Regeering het ooit zoover zou laten komen, ik herhaal het nogmaals, kan ik geen oogenblik aannemen. Maar in 'cergste geval, n.l. dat de Regeering hare mede- werking zou weigeren, is thans ook voorzien, aangezien de achterliggende polders zich bereid hebben verklaard ook dezen derriedijk voor hunne rekening te maken tot een zeewerenden dijk, indien het Rijk bij zijne weigering mocht blijven volharden. Wanneer dus de Staten heden niet meegaan met het voorstel van Gedeputeerde Staten wat mij zeer ge wenscht voorkomt en de vereenigde achterliggende s'olders-beginnen onmiddellijk met de verzwaring van de hooger aangegeven binnendijken, dan zullen deze al spoedig v.iranderd zijn in een sterken zeewerenden dijk, waardoor ook de helft van Ser Lippens voor overstrooming beschermd zal zijn, lang voor zich nog eenig gevaar voor de polders Nieuw-Othene en een deel van Ser-Lippens zal hebben voorgedaan. Voor de achterliggende polders bestaat dan geen gevaar naeer. Maar nu blijft er nog een tweede vraag te beantwoorden. Wat zal, indien de nieuwe zeedijk in orde is gebracht, gebeuren met de polders Nieuw-Othene en de noordelijke helft van Ser-Lippens Een afdoend antwoord is op die vraag niet te geven. 't Is mogelijk, dat de stroom zich verlegt en dat de zeedijken van beide polders niets te lijden hebben. 't Is ook mogelijk, dat na eenige jaren de zeedijken be- zwijken en dat Nieuw-Othene en het noordelijk deel van Ser-Lippens vloeien. Maar er is ook een derde geval mogelijk. naar mijne meening het waarschijnlijkste, wanneer de oeververdediging reden tot bezorgdheid blijft geven, hierin bestaande, dat de ingelanden van beide polders liever dan alles te ver- liezen, bijtijds een calamiteusverklaring aanvragen. Wat toch kunnen daarvan de gevolgen zijn. Blijkens de laatste verkoopmgen van gronden in die polders hebben deze eene waarde van pi. m. -1300, per hectare. Bij calamiteusverklaring wordt de opbrengst per hectare waarschijnlijk geschat op 60. Deze moeten gedurende 5 jaar betaald worden. Gewoonlijk worden die 5 jaren gevolgd door 5 andere, waarin de helft moet opgebracht worden. De» ingelanden zouden dan 450 betalen om 1300 per hectare te redden. Die last is wel onaangenaam maar te dragen. Men heeft wel eens beweerd, dat Belgische eigenaars de cala miteusverklaring tegenhielden, maar die bewering is ge heel onjuist, want de ingelanden in ieder poldertje, zeven in aantal, wonen in 's Gravenhage, Zaamslag, Ter Neuzen Axel en Hulst. Blijkens de door mij ingewonnen informatien zijn er ogder de 14 eigenaars van gronden in die poldertjes een Urietal ingelanden, die zwaar gedrukt zouden zijn, indien zij een groot deel van de opbrengst hunner landerijen in die polders zouden moeten missen maar blijkens eene mij gedane verklaring door een deskundige, zouden zij bij niet te hooge schatting hunne maatsehappelijke positie kunnen blijven handhaven. Voor de overigen bestaat bij calamiteusverklaring in geen geval eenig gevaar, dat zij hunne maatsehappelijke positie zullen inboeten. Dat de ingelanden van sNieuw-Othene," »Ser-Lippens" toen zij eenmaal kennis hadden genomen van het voorstel van Gedep. Staten om de oeververdediging op te dragen aan een waterschap, waarvan de kosten berekend werden op 75 cent per H.A. voor de achterliggende polders en 1,50 per H.A. voor beide genoernde polders, volstrekt geen lust gevoelden om zich calamiteus te laten verklaren is gemakkelijk te begrijpen. Wel waarschijnlijk zullen zij de noodzakelijkheid der calamiteusverklaring beter inzien, zoodra zij zeker weten, dat zij niet langer te rekenen hebben op den steun van een achterliggend waterschap. Wat staat ons nu in dezen te doen M. i. is de weg duidelijk aangewezen. De polders »Nieuw-Othene" en »Ser Lippens" dreigt in jaren nog geen dadelijk gevaar. De toekomst geeft nog maar alleen reden tot bezorgdheid. llaarom kan het voorstel van Gedep. Staten om een waterschap te vormen gerustelijk worden verworpen. Mits onmiddellijk gebruik gemaakt wordt van het aanbod der achterliggende polders om met of zonder medewerking van het Rijk een zeewerenden dijk aan te leggen, zooals ik zoo straks beschreven heb, zich uit- strekkende over eene lengte van 2551 meters. Kalm kan dan verder de toekomst tegemoet worden gezien. Gaat daarna de toestand van den oever voor de bewuste polders vooruit, wat bij eene geringe verlegging van den stroom zeer goed mogelijk is, dan zal men geene verdere oeververdediging noodig hebben. Wordt daarentegen de toestand van den oever voor Ser-Lippens en Nieuw-Othene nog zorgwekkender, welnu, dan zullen de ingelanden van die polders, wetende, dat geen achterliggend waterschap hunne lasten zal helpen keeren, liever eene calamiteusverklaring aanvragen, dan hunne landerijen zien verloren gaan. Alles gaat dan den natuurlijken en den wettigen weg. En tegelijkertijd wordt de onbillijkheid voorkomen aan polders, die voor eene voldoende zeewering willen zorgen, waaraehter hunne landen volkomen veilig zijn, den druk- kenden last op te leggen om naast hun gewoon beheer nog een waterschap te vormen met al den aankleve van dien. Onbillijk, omdat zij, voldoende beschermd, hier het slachtoffer zouden worden van den onwil hunner naaste buren om den weg te volgen, dien de wet hun heeft af- gebakend. Alvorens te eindigen acht ik mij verplicht nog een kleine opmerking te maken. Bij mijn onderzoek naar de gegoedheid van de inge landen in de reeds zoo dikwerf genoernde polders is mij gebleken, dat bij calamiteusverklaring de op te leggen lasten een drietal ingelanden buitengewoon zwaar zullen drukken. Dat zal zich bij calamiteus verklaring van andere polders reeds meermalen hebben voorgedaan, zal zich nog wel eens voordoen. Dit deed bij mij de vraag oprijzen, of in het desbetref- fende Reglement niet eene bepaliug zou kunnen worden opgenomen, waarbij aan Ged. Staten de bevoegdheid wordt toegekend, de lasten van hen, die door de calamiteusver klaring te zeer gedrukt worden, op een billijke wijze te verminderen. Ook hier dunkt mij, moet de regel gelden, dat de lasten moeten geheven worden naar draagkracht. En overigens handhaaf ik mijne eoaiclusie, dat, om tot een zuiveren toestand te geraken het voorstel van heeren Gedep. Staten dient verworpen te worden. De heer Dieleman waarschuwt naar aanleiding van een gedicht dat hij voorleest, om te zorgen dat men niet slaapt. Hij brengt hulde aan Gedep. Staten voor hunne werkzaamheid. Bij den strijd tegen het water moet men rekening houden met de eischen der tegenwoordige ingenieurs- kennis, dit geeft spreker toe, maar hij kan zich toch niet met het voorstel vereenigen. Zeeland kan niet met andere provincien vergeleken worden, waar het beheer der polders betreft. Er gelden heel andere bepalingen en spreker gaat in den breede na, hoe die vroeger waren en hoe die bepalingen thans zijn. Spreker is voor het onderloopen van de achtergelegen polders niet bang. Er zijn, zegt hij. twee belangen te onderscheiden en wel de oeververdediging en de suatie. Hij gelooft niet, dat de achtergelegen polders zooveel belang hebben bij de oever verdediging, dat een waterschap kan worden opgericht. Spreker komt tot de conclusie dat eigenlijk alleen het Rijk belang heeft bij die oprichting. Men mag zich naar zijne meening niet laten dwingen door onwillige in gelanden of een onwillige regeering. Volgens hem zou het de grootste abnormaliteit zijn, als de Staten het voorstel aannamen. De heer Moerdijk acht het voorstel niet alleen onbillijk en onnoodig doch ook onrechtvaardig. Hij verdedigt het belang der ingelanden, doch meent dat het rijk verplicht is, zich in deze groote offers te getroosten. Ook deze spreker tracht dit uit het contract van 1844 en het trac taat met Belgie aan te toonen. Belgie betaalt thans reeds 94,500 voor de uitvoering van het tractaat, terwijl de polders 56 cent per Hectare opbrengen. Uit naam van alle achtergelegen polders protesteert spreker met kracht tegen het voorstel. De heer Siegers zegt dat Gedep Staten. meermalen ge wezen zijn op de noodzakelijkheid van de verdediging van bedoelden oever en dat hierdoor hun voorstel is ontstaan. Hij wijst o]) den gestadigen achteruitgang van den oever en de watervloeden der laatste jaren. De door de polders geopperde bezwaren betreffen niet de ontkenning van de noodzakelijkheid eener betere ver dediging. De Minister van Waterstaat werkt het verbeteren der toestanden langs anderen weg nog steeds tegen en daarom blijft als eenig afdoend middel, alleen over de oprichting van een waterschap. Het eerste deel van het voorstel wordt verworpen met 34 tegen 7 stemmen, waardoor het verdere deel van het voorstel geen punt van beraadslaging meer kon uitmaken. Voor stemden de heeren Siegers, De Jonge, Bolle, Heyse, Fokker, De Casembroot en De Veer; tegen de overige leden. a. Tot wijziging op het reglement op het beheer der uitwatering door de Sluis-in-de-Piet met eene mededeeling van berichten van belanghebbende besturen en een nader schrijven van Gedeputeerde Staten. Dit voorstel gaf aanleiding tot eene uitvoerige discussie. De heer Lucasse opperde verschillende bezwaren tegen het voorstel van Gedep. Staten, welke op juridische gron den werden weerlegd door den heer Dieleman, terwijl de heer Fruytier het voorstel verdedigde namens Gedep. Staten. De heer Lucasse bandhaafde zijn bezwaar. Het voorstel van Gedep. Staten werd na de artikels- gewijze behandeling ten slotte aangenomen met 31 tegen 9 stemmen. Sb tot afwijzing van het aangehouden verzoek van I. J. Porreij te Yerseke om subsidie voor het overzetveer van Yersekendam op Gorishoek. Dit voorstel gaf den heer Dekker aanleiding op te merken, dat hij in de afdeeling tegen stemde en nu voor zal stemmen, omdat geen opgaaf is verstrekt van ont- vangsten en uitgaven. Het voorstel is daarna z. h. s. aangenomen. S. tot verwijzing naar hun college van een adres van de Vereeniging van Nederlandsche loodwitfabriekanten te Rotterdam in zake het gebruik van loodhoudende verven dit voorstel werd aangenomen. 5. tot verlenging van den termijn voor het in exploi- tatio brengen van den stoomtramweg van Hontenisse tot de Belgische grens in de richting van Selzaete dit voorstel werd aangenomen. t». Voorstel van Gedep. Staten om overeenkomstig zijn verzoek aan den concessionaris van den wagendienst van Philippine naar het station, J. F. Taalman—De Poorter de toegekende subsidie alsnog over het jaar 1910 uit te keeren. Aangenomen zonder hoofdelijke stemming. V Tot afwijzing van een verzoek van de Vereeniging Algemeen schippers- en visschersbelang te Bruinisse, om aan het waterschap Bruinisse een subsidie voor wegsver- betering te verleenen. Aangenomen z. h. s. S. tot aanvaarding van een legaat, bemaakt door wijlen den heer Henri Tak. Aangenomen met erkentelijkheid voor de toezegging er van. 5S. Voorstel van Gedep. Staten omtrent het voor rekening van de Provincie exploiteeren van stoombootdienst tusschen Middelburg en Zierikzee en een adres van de afdeeling Noord-Beveland der Zeeuwsche Landbouwmaatschappij, om n. 1.: le. ten behoeve van den stoombootdienst tusschen Schouwen, Zuid- en Noord-Beveland en Walcheren twee schroefstoombooten te doen bouwen 2e, aan Gedep. Staten machtiging te verleenen om desgewenscht deze booten onderhands aan te besteden 3e. aan de gemeente Zierikzee voor de verbetering der zwaaiplaats in de haven aldaar een bijdrage te ver leenen tot de helft der kosten en tot een maximum van 1250, onder voorwaarde, dat de gemeente Zierikzee zich verbmde de haven en de zwaaiplaats te onderhouden op een diepte van 2,50 M. beneden laag water met een bodem- breedte van 12 M. voor de haven en van 45 M. voor de zwaaiplaats 4e. de jaarwedde van den directeur van den voornoem- den stoombootdienst te bepalen op /1200, met een ver goeding van 300 voor bureaukosten 5e. Gedep. Staten te machtigen tot het nemen van de verder noodige maatregelen, om den dienst met ingang van 1 Januari 1912 naar behooren te kunnen uitvoeren. En voorts om aan het bestuur van de afdeeling Noord- Beveland der Zeeuwsche Landbouwmaatschappij mede te deelen dat het voornemen bestaat, den stoombootdienst tusschen Schouwen, Zuid- en Noord-Beveland en Walcheren na 1 Januari 1912 voorloopig voort te zetten op de tot dusver gevolgde wijze en omtrent wijziging of uitbreiding geen beslissing te nemen, alvorens eenige ervaring in deze zaak is opgedaan. In twee afdeelingen werd, ingaande op het verzoek der afdeeling Noord-Beveland der Zeeuwsche Landbouwmaat schappij, de vraag gesteld of het geen aanbeveling zou verdienen, de booten eventueel niet tot Middelburg te doen doorloopen, doch de vaart in te richten van Zierikzee op KortgeneWolphaartsdijk vice-versa, om van daar de reizigers per tram of anderszins te Goes aan den trein te brengen. Wellieht zou dan driemaal daags eene vaart kunnen worden volbracht in beide richtingen. Van de zijde van Gedep. Staten werd hiertegen aange voerd, dat hun uit de betrokken opgaven was gebleken, dat verreweg het grootste aantal reizigers tusschen de beide eindstations Middelburg en Zierikzee reist en het daarom geen aanbeveling verdient, te dezer zake voorshands veranderingen aan te brengen. Een der leden achtte het bezwarend voor de gemeente Zierikzee, de verplichting op zich neemt en de vaargeul

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1910 | | pagina 9