Tsr Heuzensche Courant
Diasdag 13 October 1908. No. 5211.
TWBEDE IBXjAJD.
Gemeenteraad van Ter Neuzen,
2. Voorstellen betreffmde het meer uitgebreid lager
onderwijs.
VAN
Vergadering van Donderdag 8 October 1908.
(VKHVOLG.)
s. Een adres van S. van Rees, als gemachtigde van
C. M. Kerpel, waarbij dezc te kennen geeft dat door Burg,
en Weth. bij beschikking van 15 Sept. 11. aan voornoemden
Kerpel de vergunning is geweigerd voor het veranderen van
zijn woonhuis aan de Blokken, op grond dat de muur tus-
schen zijn gebouw en het aangrenzend van K. de Vos niet
wordt verzwaard tot 0,18 M.dat gemachtigde evenwel
geen genoegen kan nemen met dit besluit, aangezien voor
het perceel van F. van de Ree en dat van de wed. Van
Maelsaeke in precies dezelfde omatandigheden verkeerende
wel vergunning verleend werd, wat adressant op duidelijke
wijze kan aantoonen en gaarne in den Raad, liefst in bijzijn
van den gemeente-bouwmeester, zou kunnen toelichten, waar-
toe hij hierbij beleefd aanvraag doet.
De Voorzitter deelt mede dat dit adres pas is ingckomen
en nog niet in de vergadering van Burg, en Weth. is be-
handeld, waarom hij voorstelt, aangezien het eene beschuldi-
ging inhoudt aan het adres van dat college, het om advies
naar Burg, en Weth. te renvoyeeren.
De heer Wieland Is hetgeen hij schrijft waarkeid
De VoorzitterZooals ik zeide, het adres is pas inge-
komen, dus we hebben nog geene gelegenheid gehad om dat
te onderzoeken. Als het echter w a a r is dat we gezondigd
hebben, is dat nog geen bewijs dat we maar moeten voort-
gaan met zondigen. Als uit het onderzoek blijkt dat het zoo
is, zullen we de schuld moeten terugwerpen op onzen advi-
seur, omdat deze ons dan niet juist heeft ingelicht.
De heer De Masier wijst er op, dat, al blijkt nu dat er
vroeger anders besloten is, adressant met die wetenschap nog
niet gebaat is. Zijne bedoeling is natuurlyk om vergunning
te krijgen voor het werk dat hij wenscht uit te voeren.
Nu komt het er maar op aan, op welk standpunt Burg, en
Weih. zich te dezen opzichte plaatsen. Zij hebben blijkbaar
in aanmerking genomen art. 47 der houwverordening en
eischen gesteld als die, welke voorgesehreven worden voor
nieuwe woningen. Dit nu acht spreker niet billijk. Adres
sant wenscht geen nieuwe woning te bouwen, doeh alleen
een andere kap op zijn huis te zetten. Hij wil daartoe
vanaf zekere hoogte zijn zijmuur met een halven steen ver-
zwaren op een ijzeren balk. Burg, en Weth. vorderen echter
dat hij van uit den grond zijn muur met een halven steen
verzwaart. Als het een woning betreft die geheel werd
afgebroken om nieuw te worden opgebouwd, was het iets
anders, maar nu acht spreker de eisch overdreven, om aan
iemand die alleen een ander dak op zijn huis wil zetten
eischen te stellen, waardoor hij zijne geheele woning zou
moeten veranderen.
Met voorbeelden tracht spreker zijn bedoeling n ader te
verduidelijken.
De Voorzitter vraagt ol de heer De Masier dan zou willen
dat ongewenschte toestandeu bleven bestaan De bouwver-
ordening is toch juist ingesteld, om die te voorkomen en
zooveel mogelijk te trachten daarin verandering te krijgen.
De heer De Masier merkt op dat, als het blijft zooals het
nu is, de toestand van dien scheidingsmuur toch ook volkomen
gelijk blijft. Maar nu wil adressant een ander dak op zijn
woning. Hij acht het niet juist om in verband met dat dak
met die andere overkapping, aan adressant eischen te stellen
voor verandering van zijn scheidingsmuur. Bovendien mist
adressant de noodige ruimte om dien muur te verzwaren
van uit den grond.
Do Voorzitter meent dat dit laatste best kan, dat moet
hij dan maar van zijn gang afnemen.
De heer De Masier: Dan zoudt u op het eenepuntalles
tot het laatste toe willen hebben en op andere punten aan
de eischen der verordening de hand willen lichten. U weet
toch dat in de verordening voor de gangen ook den eisch
gesteld is, dat deze 90 c.M. breed moeten zijn
De heer Wieland begrijpt n.iet hoe het in elkaar zit; hij
meent dat tusschen de oude huizen van de Blokken, wel
door een muur van een geheelen steen zullen geseheiden
zijn, en dus de tusschenmuren de volgens de houwverordening
vereischte zwaarte hebben. Met het oog op het reeds ver-
gevorderd seizoen, waardoor voor den belanghebbende den
tijd van bouwen zou kunnen voorbijgaan, vraagt hij, of, als
uit het onderzoek van Burg, en Weth. blijkt dat het verzoek
zou kunnen worden ingewilligd, of het college dan, onaf-
hankelijk van een nieuw verzoek van Kerpel, hem alsnog
geen toestemming kan verleenen voor het uitvoeran dor
karwei.
De Voorzitter zou daaromtrent niet gaarne een toezegging
doen. Er wordt een aanval gedaan op handelingen van
Burgemeester en Wethouders. Was bij de andere genoemde
personen de toestand eveneens bij Kerpel, dan is ten onrechte
vergunning verleend, maar dit vloeit dan daaruit voort, dat
de adviseur van het college, onjuiste inlichtingen heeft ver-
strekt. Maar al blijkt het juist te zijn, dan is dat nog geen
reden om thans verder ook nog buiten de verordening te
gaan. In elk geval moet een onderzoek plaats hebben, eer
spreker er meer van kan zeggen.
De heer Wieland blijft er bij van meening te zijn, dat bij
het huis van Kerpel de toestand zoodanig is, dat de ver
gunning zal kunnen verleend worden.
De heer De Masier meent ook dat zulks het geval is.
De Voorzitter: Het schijnt dat de heeren al meer van de
zaak weten dan wij, dat ze er al van zijn ingelicht
De heer De MasierDat is ook zoo, men heeft mij over
het geval gesproken en gevraagd of er niets aan te doen zou
zijn, om alsnog vergunning te krijgen. Volgens mij is er
geen bezwaar om die te verleenen. Nu is het tot mijn spijt
echter gebleken dat adressant in het verzoek niet vraagt om
hem alsnog vergunning te verleenen, maar dat er daarin
alleen de aandacht op gevestigd wordt dat aan hem vergun
ning is geweigerd, maar dat het aan anderen vroeger onder
gelijke omstandigheden toegestaan is. Dat had hij echter
heelemaal buiten de zaak moeten laten, daarop ga ik niet in.
Eigenlijk heb ik hier ten zijnen behoeve al iets verdedigd,
dat hij niet vraagt, maar na hetgeen mij gezegd is, was ik
in de vaste meening dat gevraagd zou worden om het ver-
bouwen volgens het ingediende plan alsnog te verleenen.
De heer Wieland Maar zoudt u dan, mijnheer de Voor
zitter, als dat verzoek van Kerpel of zijn gemachtigde inkomt
nog niet vergunning kunnen geven, als althans blijkt dat er
geen bezwaar is Het seizoen is nu al vev gevorderd en
hoe meer tijd er verloren gaat, hoe dieper we in den winter
geraken.
De Voorzitter kan niets toezeggen omtrent al of niet veT-
leenen van vergunningwanneer de toestand van het gebouw
is, zooals de gemeentebouwmeestcr aan Burg, en Weth. heeft
gerapporteerd, dan kan dat college geen toestemming verleenen.
Wil de Raad echter afwijking toestaan, dat moet hij weten.
Eerst echter dient de beschuldiging aan het Dag. Best, te worden
onderzocht. Bestaat die schuld, dan is de adviseur de schuld
en op dien moeten Burg, en Weth. de schuld terugwerpen.
De heer De Masier is overtuigd, dat die adviseur goedge-
daan heeft met voor die andere gevallen gunstig op de verzoeken
tot bouwen te adviseeren.
Na nog enkele opmerkingen wordt het adres gerenvoyeerd
naar Burg, en Weth. om advies.
De Voorzitter stelt aan de orde de voorstellen van de
heeren de Masier, Moes, en De Jager en Van deRee, betreffende
wijziging der verordening op het heffen van schoolgeld voor
het openbaar lager onderwijs, voor zoover dit betrekking
heeft op het meer uitgebreid lager onderwijs. Deze voor
stellen zijn medegedeeld in de vergadering van 13 Aug. 1.1.,
benevens het advies der plaatselijke schoolcommissie omtrent
het eerst ingekomen voorstel van den heer De Masier.
Daarop zijn ook de andere voorstellen in handen gesteld
der schoolcommissie, die naar aanleiding daarvan het volgeude
rapport inzond
Omtrent de hierneven bedoelde voorstellen hebben wij de
eer Uw College het volgende mede te deelen.
Van eenige gebleken behoefte, waaraan de voorstellen zouden
te gemoet komen, is alleen sprake, voor zooveel betreft de
wijziging in de bestaande verordening, waardoor het onver-
mogeuden mogelijk wordt gemaakt aan het meer uitgebreid
L. O. deel te nemen.
Het eerste deel van het voorstel der heeren De Jager en
Van de Ree beantwoordt daaraan.
Ook hier wenscht men de laatste alinea van art. 1 der
verordening op de helling van schoolgeld te laten vervallen,
(de bedoeling zal daarbij ongetwijfeld zijn, tevens art. 2bi»
der verordening voor het openbaar onderwijs weg te laten)
en alzoo op dezelfde wijze de leemte aangevuld te zien, als
door ons bij schrijven van 7 Augustus jl. No. 108 werd
voorgesteld.
Zijn voor dit onderdeel van het voorgestelde alzoo bepaalde
gronden aanwezig en strookt de oplossing aldus met onze in-
zichten het overige heeft onze instemming in geenen deele.
Het komt ons voor, dat eene verhooging van schoolgeld
zooals hier wordt voorgesteld geheel en al uit de lucht
gegrepen iszoowel wat het bedrag, als wat de beweegreden
betreft.
Immers, de grens waar het bedrag der helling nog eenige
vermeerdering toelaat om deelname niet af te schrikken of
onmogelijk te maken, is niet te trekken. De mogelijkheid is
denkbaar, dat door de verhoogde heffing hetaantal leerlingen
in die mate alneemt, dat vermindering der inkomsten het
gevolg is en alzoo het doel van het voorgestelde geheel
wordt gemist.
Ons bezwaar tegen de voorstellen rust echter op de be-
moeilijking die de deelname aan het M. U. L. O. ondervindt
als gevolg der hoogere heffing.
Naar onze meening is dat schoolgeld reeds vrij hoog, en
wij geven in overweging aan den Raad te adviseeren, op het
voorgestelde niet in te gaan.
Een enkele opmerking meenen wij niet achterwege te mogen
laten naar aanleiding van de door de heeren De Jager en
Van de Ree gegeven toelichting.
In de eerste plaats zijn v4tij, in tegenstelling met het ge-
voelen dier heeren, van meening, dat de gemeente wel dege-
lijk verplicht is een inrichting voor M. U. L. O. daar te
stellen. Art. 16 alinea 1 en 2 der wet op het L. O., laat
dienaangaande geen twijfel over.
In de tweede plaats heeft de bewering, dat de gemeente bij
de daarstelling van M. U. L. O. als Vereeniging optrad geen
zin. En wij wijzen op de inconsequentie, waar eerst gesproken
wordt van rechten, die men op het genot van het onderwijs
bezitten zou, en later pleit voor het geven van dat onderwijs
van wege een Vereeniging. Het moet toch duidelijk wezen,
dat juist bij deze laatste die rechten het minst gewaarborgd
zouden zijn.
De Voorzitter bespreekt het voorstel van den heer De
Masier, hetwelk ten doel heeft om te bepalen dat kinderen,
wier ouders of verzorgers niet in de termen vallen om school
geld te betalen, ook naar de school voor meer uitgebreid
onderwijs kunnen gezonden worden, wanneer men voor die
kinderen wenscht te betalen, en dat dan voor die
kinderen geldt het laagst, thans toegepaste tarief. Volgens
de tegenwoordige bepalingen kunnen de kinderen wier ouders
niet in de termen vallen om schoolgeld te betalen gratis tot
dat onderwijs worden toegelaten, mits zij blijk geven van
goede vorderingen, om dat onderwijs met vrucht te kunnen
volgen, en van getrouw schoolbezoek.
De heer De Masier merkt op dat het zijne bedoeling is,
om de gratis toelating, na voorafgaand onderzoek, zooals dat
thans in de verordening staat, te behouden. Hij wenscht
alleen een uitbreiding van de verordening, opdat in het ver-
volg ook de on- en minvermogende kinderen, voor wie men
zou willen betalen, eenvoudig toegelaten worden zonder
voorafgaand onderzoek, evenmin als dit thans voor de betalen-
den geschiedt.
Tusschen den Voorzitter en den heer De Masier wordt van
gedachten gewisseld omtrent het art. der verordening waarin
de wijziging het best zou aan te brengen zijn. De Voorzitter
meent in art. 1, de heer De Masier in art. 5.
De heer De Jager vraagt of het voorstel van den heer
De Masier het eerst behandeld wordt Dit komt hem onge-
wenscht voor, aangezien het voorstel van hem en den heer
Van de Ree daarop is gebaseerd en eene algemeene toelating
van on- en minvermogenden wil.
De heer Van de Ree zou, alvorens met de behandeling
der voorstellen wordt aangevangen, wel eens wenschen
te weten wat het gevoelen is van Burg, en Weth.
daaromtrent.
De Voorzitter: Een advies van Burg, en Weth. kan
daaromtrent niet gegeven worden, daar de stukken te
laat zijn terug ontvangen om die nog in de vergadering
te behandelen. Het was door mij reeds op de agenda
voor de raadsvergadering gezet, omdat ik meende dat
de stukken tijdig zouden terug zijn. Na de ontvangst
van de schoolcommissie zijn ze terstond in druk gegeven.
Wat mijne persoonlijke opinie betreft, die kan ik
wel mededeelen. Ik zou zeggen neemt het voorstel van
den heer De Masier aan, maar ga niet in op de andere.
De heer Van den Hoek vraagt of het geen overweging
zou verdienen, om de behandeling nog eens aan te
houden. De adviezen van de schoolcommissie zijn nog
niet door Burg, en Weth. behandeld kunnen worden,
dit Icon dan, tegen de volgende raadsvergadering, die
toch wel spoedig zal plaats hebben, geschieden. Zoo
veel haast is er toch ook niet mede, want een eventu-
eele wijziging der verordening kan toch maar in werking
komen met Mei van het volgend jaar.
De heer Moes is er ook wel voor om de zaak nog
eens aan te houden, opdat Burg, en Weth. de voorstellen
met adviezen der schoolcommissie zullen kunnen be
handelen en dan misschien een voorstel doen. Hij
merkt nog op, dat de schoolcommissie met het inzenden
van haar advies wel wat lang gewacht heeft.
De heer Van de Ree vraagt waarom er nu bezwaar
zou zijn tegen behandeling aer voorstellen P Ze staan
nu toch op de agenda! Als het niet kan, waarom ze
er dan opgezet
De heer Wieland zou wenschen dat de behandeling
der voorstellen thans doorging; hij heeft er althans
op gerekend. Er zijn nu wel leden afwezig en dat is
jammer, want voor de behandeling van zoo'n zaak zou
hij spreker al was het uit ltalie komen.
De heer Visser merkt op dat de heer Lensen afwezig
is wegens ziekte.
De heer Wieland: O, ik zeg daar niets van,je kunt
daar niets aan doen.
De heer Dees stemt toe, dat er nog geen gelegenheid
eweest is, om in de vergadering van Burg, en Weth.
e stukken te behandelen. Hij gelooft echter dat het
overbodig is, om het advies van dat college af te wachten
alvorens de voorstellen te behandelen. Hij gelooft niet
dat men op een eenstemmig advies behoeft te rekenen
het is te voorzien, dat de meeningen verdeeld zullen zijn.
De heer Visser: Er is toch veel voor te zeggen, dat
omtrent dergelijke voorstellen een advies wordt ge
geven vanwege het Dag. Best. Is het dan niet mogelijk
tot eenstemmigheid te geraken, welnu dan kan dat toch
voor of tijdens de vergadering blijken.
De heer Dees meent dat het nog al gemakkelijk op
te lossen is. De Voorzitter heeft zooeven reeds zijne
opinie aangaande de voorstellen medegedeeld. Spreker
heeft er ook geen bezwaar tegen dat te doen en als dan
ook zijn collega Wethouder het doet, kent de Raad
terstond de meening der leden van het Dag. Best.
Spreker kan mededeelen te zijn voor het voorstel van
den heer Moesevenals dezen is hij voor het voorstel
van den heer De Masier. Als tegemoetkoming in de
daardoor te verwachten hoogere uitgaven, wenscht hij,
evenals de heer Moes, eene matige verhooging van het
schoolgeld voor hen die betalen kunnen.
Het voorstel van de heeren De Jager en Van de Ree
gaat hem te ver. De progressie is ook te sterk, terwijl
de opklimmingen eerst zijn berekend per 100 meer
inkomen, en later sprongen maken met 200.
Het voorstel van den heer Moes ligt meer in een
billijke lijn, het laat de laagste klassen onaangetast en
vordert alleen iets meer van hen die het betalen kunnen.
Als het voorstel van den heer De Masier wordt aan-
genomen zullen er meer kinderen van het meer
uitgebreid lager onderwijs gebruik maken en dat zal
aan de gemeente meer geid kosten. Dat geld moet toch
ergens vandaan komen, er zal bij de behandeling der
begrooting weer ruimschoots blijken, dat een en ander
moet opgedreven worden. Hier is nu een gelegenheid
om de inkomsten der gemeente op eene billijke wijze
te vermeerderen. Er wordt alleen iets meer gevorderd
van hen die betalen kunnen, voor het onderwijs dat
hnnne kinderen genieten en dat aan de gemeente veel
geld kost.
De heer Wieland: Ik sta op hetzelfde standpunt.
De heer Dees: Wat voor de kinderen, die de heer
De Masier op het oog heeft, aan schoolgeld zal betaald
worden, is nog niet voldoende voor de leermiddeien
alleen, zonder de andere kosten die daarvan voor de
gemeente het gevolg kunnen zijn, wat is nu billijker,
dan dat de meergegoeden iets meer betalen, opdat dit
dan weer tegen de meerdere kosten voor de gemeente
opweegt P
De heer Moes betreurt het voorstel van de heeren De
Jager en Van de Ree, welke de eerste klasse, die zijn
aangeslagen naar een belastbaar inkomen van 100,
ook reeds willen vrijlaten. Hij kan daar volstrekt niet
mee instemmen, evenmin als om dat onderwijs in het
algemeen voor on- en minvermogenden zonder eenige
beperking open te stellen.
Overigens meent hij dat het door hem voorgestelde
tarief niet te hoog mag genoemd worden, er wordt toch
degelijk onderwijs gegeven. Als men eens-nagaat dat
de leerlingen daar zoover kunnen leeren dat ze op de
derde klasse eener Hoogere Burgerschool kunnen komen,
is dit toch nog al van beteekenis.
De heer Dees stemt hiermede in. Het voorgestelde
tarief is zeker niet te hoog, als men nagaat wat de
ouders door die school kunnen besparen. Als de kinderen
door het daar genoten onderwijs op een hoogere klasse
eener Hoogere Burgerschool kunnen komen, kunnen ze
de kinderen langer thuis houden, en scheelt hun dat
elk jaar 500 tot 600, wat men kwijt is als men een
kind naar de H. B. S. zendt. De gegoeden kunnen er
dus werkelijk met goeden grond geen bezwaar tegen
hebben, als er van hen een eenigszins hooger schoolgeld
gevorderd wordt.
De heer Visser merkt op dat de heer Moes voorstelt
om te beginnen bij hen wier inkomen /900 bedraagt
meer te laten betalen. Beschouwt men de menschen
met /900 inkomen tot de gegoeden?
De heer Moes: D. w. z. 900 belastbaar inkomen,
dus met een vyerkelijk inkomen van 1300; die menschen
kunnen toch gemakkelijker weer iets meer betalen dan
degenen wier inkomen maar een duizend gulden beloopt?
De heer Visser: Ik meen dat men zulke menschen
nog in geenendeele tot de gegoeden kan rekenen, dat is
de middenklasse, die toch reeds door verschillende zaken
zoo zwaar gedrukt wordt. Maar heeft men al eens
nagegaan wat de financieele gevolgen van zoodanig
voorstel tot verhooging van schoolgeld kan zijn? De
voorstellers zeggen onze bedoeling i9 versterking der
geldmiddelen. Zou het niet kunnen zijn dat juist het
tegenovergestelde bereikt werd Dat er door het hoogere
schoolgeld minder gebruik van dat onderwijs zou worden
gemaakt? De schoolcommissie blijkt tenminste die
meening toegedaan.
De heer Moes meent dat het de vraag moet zijn of de
ouders het gevorderd bedrag kunnen betalen.
De jieer Dees: U zult toch eerlijk moeten erkennen
dat die meergegoeden, in aanmerking genomen den dienst
dien ze van de gemeente genieten, door het onderwijs
dat aan hunne kinderen gegeven wordt, er wel iets meer
voor over mogen hebben De leermiddeien alleen kosten
meer dan het schoolgeld bedraagt.
De heer Visser: Van 900—1000 inkomen zijn
dat meergegoeden
De heer Dees Bij inkomens van 1500—/1600 wordt
eerst het voile schoolgeld gevraagd.
De heer Moes Ik heb een grens gesteld. Ik begrijp
echter niet hoe de heeren De Jager en Van de Ree er
toe komen om de laagste klasse vrij te stellen.
De heer Van de Ree begrijpt de redeneering van den
heer Visser niet, evenmin als den zin in het advies der
schoolcommissie waarop deze sprak dat tengevolge van
het hoogere schoolgeld sommigen zich zouden laten
afschrikken om er hunne kinderen heen te zenden. Hoe
heeft hij het nu Een van tweeen, of er is behoefte,
of er is geen behoefte, en als hij dan die bewering in
het schrijven der schoolcommissie leest, zou hij moeten
gaan zeggen er is geen behoefte I
•--Men zegt, het is reeds meermalen herhaalt, dat er
behoefte is aan meer uitgebreid onderwijs en dat de
deelname daaraan er het bewijs voor is. Zou dan, door
eene kleine verhooging van het schoolgeld, die behoefte
in eens vervallen Dat begrijpt spreker niet.
leder ouder heeft toch tegenover zijne kinderen een
plicht te vervullen, en wel om hen eene goede maatschap-
pelijke opleiding te doen geven, maar ook rust op de
ouders den plicht, om voor die opvoeding te betalen,
voor zoover dit in hun vermogen is.
De gemeente is zoo goed om, ingevolge de wet, de
ouders bij de opvoeding hunner kinderen te helpen,
door het inrichten van onderwijsinrichtingen, daarom
moeten de ouders de gemeente daarvoor in de kosten
tegemoet komen, de meergegoeden althans. De onver-
mogenden en de minvermogenden, zij dus, die niet
kunnen betalen, dezen willen wij geheel vrijstellen,
niet alleen voor het volgen van het lager onderwijs,
waartoe de wet ons verplicht, maar ook voor het meer
uitgebreid lager onderwijs. We zijn verplicht om die
menschen te helpen.
Met ons voorstel tot schoolgeldheffing zijn wij zegt
spreker nog niet hoog gegaan. Als men eens ziet
dat in Rotterdam /25, /45 en 60 betaald wordt,
dan kan ons tarief niet hoog genoemd worden. Wij
durven met het voorstellen van een dusdanig tarief
nog niet komen, hoewel wij gaare zouden willen.
Wij hebben ook een voor alle klassen gelijk school
geld voor gesteld, en niet zooals thans voor de ver
schillende klassen een verschillend bedrag, daar wij
het beschouwen als een school, terwijl het nu lijkt
alsof de verschillende klassen een afzonderlijk schooitje
vormen. De kosten van het onderwijs worden voor de
hoogere klassen steeds grooter, in verband met de leer
middeien en de onderwijskrachten, terwijl er minder
kinderen in de klasse zitten. Op de kosten dier hoogere
klassen komt de gemeente dus het meeste tekort. Het
is daarom billijk dat reeds vanaf de eerste klasse het
voile tarief wordt betaald, misschien wordt er dan voor
het onderwijs in die lagere klassen wel iets te* veel
betaald, maar dat is dan voor alien gelijk, komen ze
eenmaal in de hoogere klassen dan genieten ze ook
van dat duurdere onderwijs. dat door de ouders door
de hooge kosten niet ten voile betaald kan worden.
En in de verste verte wordt, ook volgens ons voorstel,
de kostende prijs van het onderwijs nog niet betaald.
Als men eens nagaat dat voor school B alleen aan
leermiddeien jaarlijks voor een bedrag van 900 wordt
uitgegeven, waarvan men veilig 700 op rekening van
het M. D. L. O. kan zetten, blijkt dat het schoolgeld
slechts eene geringe tegemoetkoming kan genoemd
worden. 700 aan leermiddeien, voor een 70tal leer
lingen, is een groot bedrag en dan is daarin nog niets
begrepen voor de oq,derwijzers. Nu ga ik ook uit van
de stelling, dat het voor de ouders netter en eervoller
is om voor het onderwijs hunner kinderen te betalen,
dan dat zij van de gemeente in den vorm van het
onderwijs hunner kinderen een cadeautje krijgen, als
er voor betaald wordt werkt dit ook gunstig op het
verantwoordelijkheidsgevoel.
Nu hebben we daar nog iets bijgezet in ons voorstel
over het betalen der leermiddeien door de leerlingen,
daarmede bedoelen we de leermiddeien die de leer
lingen thuis gebruiken, zooals atlassen en woorden-
boeken, niet echter de leermiddeien die in de school
worden gebruikt.
De heer Van den Hoek kan, wat het laatste gedeelte
van het door den heer Van de Ree aangevoerde betreft
pertinent tegenspreken, dat de leerlingen thuis atlassen
en woordenboeken van de school gebruiken, die woorden-
boeken van f 1,50 en de atlassen van Bos, die de
leerlingen gebruiken, moeten ze zelf aanschaffen.
De heer 1 an de Ree En die atlassen van f 1, waarvan
er jaarlijks 24 op de begrooting komen, krijgen ze die
dan niet mee naar huis
De heer an den HoekDie zijn bepaald voor
rekening der leerlingen, voor zoover die voor de school
worden aangeschaft, worden ze ook alleen in de school
ten gebruike gegeven.
Dan wil ik er nog op wijzen, dat u zooeven gewezen
hebl op den gunstigen invloed op de ouders en de billijk-
heid van het betalen van schoolgeld, maar dat u degenen
die thans 30 cent betalen, omdat ze zijn aangeslagen
naar een belastbaar inkomen van 100, wilt vrijstellen.
Dan zou zich de omstandigheid voordoen dat zulke
menschen wel schoolgeld moeten betalen voor het lager
onderwijs, maar niet als hunne kinderen het M. U. L. O.
volgen. In elk geval zou die maatregel toch verminde
ring van inkomsten tengevolge hebben en men wilt,
naar de verschillende uitlatingen en toelichtingen te
hooren juist de inkomsten vermeerderen.
De heer Moes begrijpt dat deel van het voorstel
ook niet.
De heer Van den Hoek: En dan de toeloop Hoe
groot zal het aantal kinderen zijn dat zich voor het
M. U. L. O. aan meld t, als men dat voor on- en min
vermogenden onbeperkt openstelt Dan weet ik er
bepaald geen weg op hoe het zal moeten gaan. We
hebben dat vroeger kunnen zien, toen het taalonderwijs
geheel gratis werd gegeven dan was de eerste maand
de toeloop enorm, de tweede maand minder, en telkens
en telkens minder, tot men met een aantal leerlingen
bleef dat met ernst de lessen volgde. Later is dat zoo
eregeld dat er een kleinigheid voor het onderwijs in
e Fransche taal wordt betaald en nu krijgt men dien
ongewenschten toeloop van vroeger ook niet meer, maar
zij die zich in den beginne aanmelden blijven ook komen.
Het zou zeer onvoorzichtig zijn, om nu met het M. U. L. O.
te gaan handelen, zooals vroeger met dat taalonderwijs.
De heer De Masier meent dat men niet als maatstaf
voor de behoefte aan M. U. L. O. mag nemen het aantal
deelnemers daaraan. Men moet juist niet uit de deel
name afleiden of de behoefte groot is. Als dat zoo was
zou de behoefte niet gebleken zijn, toen dat onderwijs
er niet was, want dan was er natuurlijk in het geheel
geen deelname. Dat men echter met het oog op de
behoefte dat onderwijs heeft ingericht, is wel een bewijs
dat die behoefte uit iets anders, dan uit de deelname
afgeleid wordt en dat is ook juist, daarvoor gelden
andere factoren.
In een plaats als hier geldt daarvoor b. v. het ver-
keer met het buitenland, ook omdat het is een plaats
met een groot aantal inwoners, een plaats in opkomst.
En dat ook de regeering van meening is dat een groot
zielental een reden is voor de behoefte aan hooger
onderwijs, blijkt wel uit de omstandigheid, dat wette-
lijk is bepaald, dat plaatsen met 10,000 zielen zullen
hebben in te richten eene Burgerschool. Daar is dus
ook reeds sprake van behoefte, zonder dat van eenige
deelname blijkt. Nu, moet men de voldoening aan de be
hoefte in de hand werken, vandaar mijn voorstel, dat
alleen beoogt te voorzien in eene m. i. in de verorde
ning op de toelating bestaande leemte.
Met wat de schoolcommissie hier zegt, naar aanleiding
van de voorstellen tot verhooging van schoolgeld, dat
die de deelname zouden kunnen beiemmeren, ben ik
het geheel eens.
Nu wil ik even opmerken, dat men altijd verhooging
van schoolgeld kan voorstellen, want mijn voorstel
houdt met de andere geen verband, al is het ook dat
de heeren er mede gekomen zijn nadat ik mijn voorstel
had ingezondeu. Ik wil echter niet zijn den promoter
voor voorstellen tot verhooging van schoolgeld.
In het voorstel van de heeren De Jager en Van de
Ree zit althans eenige consequentie, die willen nog
verder gaan dan ik, wat de toelating betreft en daaraan
knoopen ze vast verhooging van schoolgeld.
Om echter op grond van mijn voorstel tot verhooging
van schoolgeld te besluiten, daarvoor bestaat geen enkele
reden. Ik spreek niet van kostelooze toelating van on-
en minvermogenden, maar van toelating dier kinderen
tegen betaling. En dat zal maar een paar menschen
betreffen, men moet niet denken dat zich die gevallen
zoo veelvuldig zullen voordoen. Op het oogenblik is
maar van een paar gevallen bekend, dat men kinderen
op die voorwaarden naar school B zou willen zenden
en moet men dan voor die enkele gevallen het school
geld gaan verhoogen
De heer MoesIk ben het met uw voorstel eens,
maar voeg het mijne er aan toe, daar het nu en passant
ging, terwijl we dan toch de verordening wijzigden.
De heer Van de Ree kan ook na hetgeen door den
heer De Masier gezegd is, nog maar niet begrijpen hoe
het hier zit met de behoefte aan M. U. L. O.
De Voorzitter wijst er den heer Van de Ree op, dat
hij wel wat te ver gaat in zijn spreken, het M. U. L.
O. is er nu eenmaal, dus om thans te gaan spreken over
de al of niet daaraan bestaande behoefte heeft geen nut.
Eene regeling van dat onderwijs is thans aan de orde.
De heer Van de Ree wil dan als zijn meening ver-
klaren dat het niet meer dan behoorlijk is, dat diegenen
wier kinderen dat onderwijs volgen en het betalen
kunnen, dat ook doen. Indien de heer De Jager er
mede instemt wil hij het voorstel wel aldus wijzigen,
dat de minvermogenden, d. w. z., zij die zijn aange
slagen naar een belastbaar inkomen van 100, 30 cent
per maand moeten betalen, evenals dit nu het geval is
voor de eerste klasse. De onvermogenden wil hij echter
geheel vrij van het onderwijs laten genieten, die hebben
er evenveel behoefte aan als de vermogenden.
De heer Moes wil niet weten dat hij geen hart zou
hebben voor den werkman, maar hij kan er toch niet
mede instemmen, om het M. U. L. O. voor de onver-
mogenden zoo maar, zonder eenige voorwaarde, alge
meen open te stellen.
De heer Van de Ree is van meening dat men voor de
kinderen der minvermogenden de school ook zonder
examen behoort open te stellen, uit oogpunt van billijk-
heid. Die kinderen moet men helpen, maar de meer-
vermogenden behoeven op geenerlei wijze het onderwijs
als een fooitje van de gemeente te ontvangen.
De Voorzitter merkt op, dat het onjuist is, om in dit
opzicht te spreken van een fooitje dat de ingezetenen
zouden ontvangen door het onderwijs dat hunne kinderen
genieten. Ze moeten voor het onderwijs, ingevolge de
wet in den vorm van schoolgeld, eene tegemoetkoming
betalen in de kosten die voor rekening der gemeente
blijven. De gemeente heeft ten opzichte van het onder
wijs een plicht te vervullen, haar door de wet opgelegd
en de gemeente krijgt daarvoor van het Rijk subsidie,
het gaat dus niet aan om te spreken van het genieten
van een fooitje van de gemeente.
De heer Van de Ree Hoe u het ook voorstelt, ik
blijf er bij, dat de gegoeden, die niet de kosten betalen
van het onderwijs aan hunne kinderen gegeven, een
fooitje genieten op kosten van andersdenkenden, die
niet van die school willen weten.
De Voorzitter: Dat is hun eigen schuld; door dat