Ter Hsuzenschs Courant
Dinsdag 18 Augustus 1908. No. 5187.
TWEBDE] BXjA_ID.~
Gemengde berichien.
Een dienstweigeraar. Door een inspecteur
van politie is in zijne woning te Utrecht aan-
o'ehouden, ingevolge art. 168 der Militiewet, de
landweerplichtige J. H., die te zijner tijd niet
voor werkelijken dienst is opgekomen en thans
blijkt weigerachtig te zijn om zulks te doen,
op grond vangemoedsbezwaren. Hetjongemensch
vertoeft op het oogenblik aan het hoofdbureau
van politie, om zoo spoedig mogelijk voor Gede-
puteerde Staten te worsen gevoerd en door deze
te worden ingelijfd.
Een ongeveer 30jarig werkman, bezig
aan het verrichten van verfwerk aan de kap
van het Hollandsche Spoorstation te's Graven-
kage, had hedenochtend het ongeluk van een
steiger te vallen, met het noodlottig gevolg
dat hij met het achterhoofd terecht kwam op
de leuning van een trap, waardoor de dood
dadelij k intrad.
In een proces te New-York, dat dertig
jaar slepende is geweest, en waarbij het ging
om het enorme bedrag van 50.000.000 dollar,
is veertien dagen geleden uitspraak gedaan.
Zekere C. M. Raymond trad op ais eischer
in het belang van de erfgenamen van wijlen
T. Greenock te New-York. Deze Greenock
had aan wijlen Charles Piatt en aan H. H. Rogers,
beiden van de //Standard Oil Cy.", voor een
reusachtige som het geheim verkocht van een
procede om aan ongezuiverde petroleum het
ontplofbaar karakter te ontnemen. Rogers en
Piatt hebben echter nooit willen betalen, wijl
het procede nooit was toegepasfc, daar het onbruik-
baar was gebleken.
De rechtbank heeft Rogers in het gelijk gesteld.
Te veel wijn. Een krisis in het wi]nhouw-
bedrijf schijnt in Italie op't punt van uitbarsten.
Sedert twee jaren is de productie aldaar zoo
overvloedig. dat de consumptie niet in staat is
om de hoeveelheid te absorbeeren. Yandaar de
steeds verdere daling in prijs en de aarizienlijke
verliezen der wijnbouwers. Meer dan 60 percent
van den oogst van verleden jaar is in de kelders
onverkocht gebleven en men verwacbt het aan-
staande jaar een even overvloedigen oogst.
In geheele streken van Zuidelijk Italie is de
prijs van den wijn gedaald tot 10 centimes
(5 cent) de Liter en zelfs soms tot op de helft.
Een wijnhandelaar had om zich te ontdoen
van zijn wijn den prijs voor een binnengaan
in zijn kelder gesteld op 15 centimes (71/, cent).
Daarvoor zou de bezoeker het recht genieten
zooveel wijn te drinken als hij wilde, terwijl
hij nog een fiasco (2 L.) wijn mee naar huis
mocht uemen. Dit idee vond direct navolgers
en eenige kooplui lieten den entreeprrjs zelfs
vallen tot 10 centimes.
-- Een fraai staaltje van recht. Uit Peters
burg komt het bericht, dat de vervolging der
gewezen leden van de eerste Doema, die aan
den oproep van Wiborg hadden deelgenomen,
haar hoogtepunt bereikte in het feit, dat de
straf van diegenen onder de gewezen afgevaar-
digden, voor wie in de provincie geen afzon-
derlijke cellen aanwezig waren, met een maand
is verlengd. Er is namelijk een Russische wet,
volgens welke voor celstraf een verkorting der
straf met een vierde van den tijd mogelijk is.
Nu heeft men omgekeerd aan deze wet meenen
te mogen ontleenen, dat wie de hem toebedeel-
de zwaardere celstraf niet onderging, in casu
niet kon ondergaan, nu ook maar zooveel langer
in de gevangenis mocht worden gehouden.
Gemeenteraad van Ter Neuzen.
4. Vaststelling kohier schoolgeld3e kwartaal 1908.
VAN
Vergadering van Donderdag 13 Augustus 1907.
(VERVOLG.)
3. Voorloopige vaststelling gemeenterekening dienst-
jaar 1907 enz.
De Voorzitter deelt mede dat van de Commissie van
onderzoek der rekening, zijnde de keeren De Jager,
Scheele en Lensen wordt gerapporteerd dat zij de ge
meenterekening met de ter verantwoording daarbij ge-
voegde bescheiden bebben nagezien en accoord bevonden.
Tot bijzondere opmeiking geeft deze rekening met
annexen geen aanleiding, waarom tot goedkeuring wordt
geadviseerd.
Met algemeene atemmen wordt overeenkomstig bet
advies der commissie de gemeenterekening voorloopig
vaatgesteld op een bedrag van 95817,26 in ontvangsten,
97489,444 in uitgaven, alzoo met een nadeelig slot
van 1671,78.
In deze vaststelling der gemeenterekening is tevens
begrepen de goedkeuring van de volgende aan bet ge-
meentebestuur rekenplicbtige college's
de rekening der commissie tot wering van scbooiver-
zuim te Ter Neuzen kom, op een bedrag van f 202,76
in ontvangsten, 192,41 in uitgaven, goed slot 10,35;
de rekening der gemeentelijke brandweer op een be
drag van 889,20 in ontvangsten, 853,534 in uitgaven,
goed slot 35,664
de rekening der Gezondheidscommissie wier zetel is
gevestigd te Ter Neuzen op een bedrag van 2036,154
in ontvangsten, 1583,28 in uitgaven, goed slot 452,874
de rekening der Kamer van Koophandel en Fabrieken,
op een bedrag van 180,50 in ontvangsten, 165,474
in uitgaven, goed slot 15,024
de rekening van het Burgerlijk Armbestuur op een
bedrag van 6315,55 in ontvangsten, 5976,234 in
uitgaven, goed slot 339,314.
De Voorzitter stelt namens Burg, en Weth. voor het
kohier der sckoolgelden voor bet 3e kwartaal 1908 vast
te stellen op een bedrag van 1078,184.
Z. h. s. wordt dienovereenkomstig besloten.
5. Benoemen gemeentevroedvrouw ter standplaats
Sluiskil.
De Voorzitter deelt mede dat eenige sollicitante is
mei. S. van der Meulen te Eestrum (Friesland).
Genoemde sollicitante wordt met algemeene stemmen
benoemd.
6. Schrijven van Ged. Staten over verordening
jaarwedden onderwijzers.
De Voorzitter d§elt mede dat dd. 16 Juli 1908 van
Gedep. Staten van Zeeland is ontvangen eene- nota van
bemerkingen op de vastgestelde verordening tot regeling
der salarissen van de onderwijzers. Dit college schrijft:
Art. 1, 2". Nu het maximum, dat door de onderwijzers
van bijstand kan worden bereikt, niet belangrijk afwijkt van
hetgeen de wet als minimum stelt bij een diensttijd van
20 jaren, verdient het naar het oordeel van Gedeputeerde
Staten aanbeveling, den onderwijzers dat maximum reeds bij
20jarigen dienst toe te kennen, b. v. door in plaats van J 825,
te lezen 850,en 875,te veranderen in 900,
Het getal opklimmingen zou daardoor ook met twee ver-
minderen, waardoor de administratie daaruit voortvloeiende,
althans eenigermate vereenvoudigd wordt.
De Voorzitter wijst ,er op dat de bedoeling van Gedep.
Staten is om, ter vereenvoudiging der administratie, de
door den Raad toegekende laatste verhooging ad 25,
na 24 dienstjaren reeds toe te kennen na 20 jaren dienst,
door bet salaris na 16 dienstjaren in plaats van op
825 te bepalen op 850 en na 20 dienstjaren op 900,
welk bedrag volgens de gemaakte regeling eerst na 24
dienstjaren wordt toegekend.
De schoolcommissie, in wier handen de bemerkingen
van Gedep. Staten zijn gesteld, schrijft daaromtrent
//In aanmerking nemende bet door Uw college inge-
diende concept, volgens betwelk het maximum-salaris
met 20 dienstjaren bereikt werd, en de daarop gegronde
discussie in den Raad, komt het ons voor, dat het
denkbeeld van Gedep. Staten niet wel met den daarbij
gevolgden gedachtengang overeenstemt.
De wet stelt niet vast, dat bij 20 jaren dienst reeds
het maximum wordt genoten. En met het oog op den
vrij jeugdigen leeftijd, waarop in het algemeen de
onderwijzer in dienst treedt, schijnt het ons niet nood-
zakelijk', het bepaaidelijk daarheen te leiden."
De beer De Jager verklaart dat hij gaarne de stukken
over deze zaak handelende aan huis zou hebben ont
vangen, daar deze te uitvoerig waren om ze ter secre-
tarie goed te bestudeeren.
De beer Van de Ree stemt daarmede in. De stukken
zijn nog al van beteekenis, het handelt over verschil-
lende punten, o. m. wordt er ook nog in aangegeven
om te handelen in overeenstemming met de wet, ver-
hoogingen toe te kennen om de 5 jaar. Het was ge-
wenscht dat de leden zulke stukken thuis konden ont
vangen, want om die goed na tegaan is veel tijd noodig,
die kan men ter secretarie niet voldoer.de bestudeeren.
Als daarvoor gelegenheid gegeven werd, zou dit ook
de besprekingen in den Raad veel bekorten.
De Voorzitter meent dat eerder het tegendeel het geval
zou zijn, het gebeurt meermalen dat er in de stukken
zonder toelichting, eenige onduidelijkheid schuilt, die
met een paar woorden is op te helderen, wat in de
vergadering natuuriijk geschiedt. Om van al die stukken
afschriften te maken gaat niet, wegens den daarvoor
noodigen tijd en er afdrukken van laten maken komt
op hooge uitgaven. In cireulatie geven der officieele
stukken kan niet geschieden, die moeten ter secretarie
'olijver,.
De heeren Van de Ree en Drost vragen of die stukken
dan niet vroeger ter visie kunnen gelegd worden voor
de leden, terstond nadat ze door Burg, en Weth. zijn
behandeld,
De Voorzitter antwoordt dat dit moeiiijk kan geschie
den voor dat de raadszitting is uitgeschreven, daar
anders niet bekend is, welke stukken in de vergadering
zullen worden behandeld. Hij zou dan de vergaderingen
vroeger moeten uitschrijven, doch dit ondervindt ook
bezwaren, daar hij vermoedelijk eerst informeert of de
leden op den voor de vergadering voorgenomen dag
over het algemeen aanwezig kunnen zijn.
De heer Drost vraagt of, afgescheiden van het houden
eener raadszitting de stukken niet ter visie kunnen
worden gelegd, dan kan ieder die dit wenscht eens
aanloopen, om te informeeren of er iets is.
De heer Van de Ree vraagt of het niet mogelijk is
een lijstje aan te leggen van de ter visie liggende stukken,
waaruit de leden die ter secre.tarie komen dan kunnen
zien wat er is.
De heer Moes maakt tegen die ter visie ligging bezwaar,
op grond dat dit veel tijdverlies voor den secretarie zou
veroorzaken, aan wien herhaaldelijk inlichtingen zouden
worden gevraagd.
De heer Van den Hoek geeft in overweging de be-
handeling dezer zaak nog een 14 dagen aan te houden,
dan is er alle gelegenheid om de stukken te bestudeeren.
De heer De Masier merkt op, dat dit weer geen op-
lossing is.
De Voorzitter wil gaarne den Raad voor de kennis-
neming van de stukken ter wille zijn en zegt toe te
zullen overwegen hoe dit het best is te regelen.
Hij meent overigens dat er geen bezwaar kan zijn de
bemerkingen van Gedep. Staten te behandelen, daar die
niet zoo ingewikkeld zijn als ze wel lijken.
De eerste opmerking beoogt alleen in plaats van 8
verhoogingen 7 verhoogingen toe te kennen, zoodat
900 reeds na 20 dienstjaren wordt bereikt.
De schoolcommissie adviseert zooals bleek daarop niet
in te gaan. Burg, en Weth. zijn niet eenstemmig en
laten de beslissing aan den Raad over.
De heer Van de Ree vraagt hoe nu gehandeld zal
worden met de latere aanbeveling van Gedep. Staten
om te handelen in overeenstemming met de wet. De
wet spreekt toch van verhoogingen om de 5 jaar, terwijl
in de verordening verhoogingen na 3 en 4 jaar worden
toegekend.
De Voorzitter; Dat is reeds goedgekeurdde op
merking van Gedep. Staten waar u op doelt betreft dan
ook niet de termijnen van verhooging, maar wel de
bepaling van den datum waarop deze ingaan dat is
overeenkomstig de wet op den eersten dag der maand
volgende op het tijdstip waarop de diensttijd is vol-
bracht. Nu geloof ik dat hieruit blijkt dat het ni«t
moeiiijk is deze zaak te behandelen.
De heer Van de Ree betuigt zijn spijt, dat er in de
regeling der salarissen geen verandering meer kan
worden aangebracht dan die waarop Gedep. Staten het
oog hebben. Hij meent dat het 't eenvoudigst zou zijn
om de laatste verhooging geheel te laten vervallen
dan is aan het bezwaar van Gedep. Staten voldaan.
De VoorzitterDat zou een verlaging van het maximum
beteekenen, daarin zullen Gedep. Staten zeker niet
berusten.
De heer Visser: Zou het geen oponthoud veroorzaken
als wij niet op het voorstel van Gedep. Staten ingaan
De Voorzitter; Vermoedelijk wel, ik denk dat het
college dan wel met een vernieuwd schrijven zal komen.
De heer Van den Hoek; Ik geloof dat we er niet
op moeten ingaanwe hebben al meer gegeven dan
de rijkssubsidie bedraagtdie laatste verhooging is er
nog bijgevoegd om de 900 vol te maken. De Raad
heeft dus naar het mij voorkomt genoeg gedaan.
De heer De Masier is van meening dat Gedep. Staten,
wanneer hun aandacht wordt gevestigd op het motief
waarom die achtste verhooging in de verordening is
gebracht, daartegen wel geen bezwaar meer zullen maken.
De heer Drost, wien op zijn vraag is medegedeeld
dat het wettelijk maximum 825 bedraagt, meent dat
er dan ook geen reden is om op het voorstel van Gedep.
Staten in te gaan.
Met 12 tegen 1 stem, die van den heer Visser, wordt
besloten de door den Raad vastgestelde regeling te
handbaven.
Naar aanleiding van art. 5 merken Gedep. Staten op
dat het wenschelijk is eene regeling te treffen voor het
geval eene weduwe-onderwijzeres een nieuw huwelijk
aangaat.
De schoolcommissie stelt voor alsdan te bepalen dat
zij de vergoeding voor woninghuur verliest.
De heer De Jager zou in geval van huwelijk liever
ontslag geven, daar hij een gehuwde onderwijzeres tegen
het belang van het onderwijs acht.
De heer DrostAls men die bepaling maakt behoeft
ook geen regeling van het vervallen der woninghuur
te worden gemaakt.
De Voorzitter merkt op, dat de schoolcommissie verder
ook eene regeling voorstelt hoe te handelen met eene
gehuwde onderwijzeres die hare bevalling tegemoet ziet.
Dat zou ook niet noodig zijn, als de raad zich uitspreekt
eene onderwijzeres in geval van huwelijk te willen
ontslaan.
De heer Moes is er tegen eene gehuwde onderwijzeres
in dienst te houden.
De heer Van de Ree betoogt dat eene onderwijzeres,
zoodra ze huwt, in een anderen staat des levens komt.
Ze behoort dan aan haar gezin en als ze ook in de
school dienst blijft doen, zal of het eene, of het andere
er onder lijden.
De heer De Masier hoorde zooeven Rotterdam ook
noemen als plaats waar de onderwijzeressen bij het
sluiten van een huwelijk worden onlslagen men spiegelt
zich daaraan gaarne. Nu, daar kan men, met de 126
scholen wel eenige ervaring hebben van de bezwaren
die het gehuwd zijn der onderwijzeressen opleverthier
hebben we daarvan geen ervaring. Spreker wil er
echter nog op wijzen dat men in Frankrijk juist anders-
om denkt en dat daar aan de gehuwde onderwijzeressen
de voorkeur gegeven wordt, omdat men meent dat de
moed.er-onderwijzeres beter met de behoeften van het
kind op de hoogte is.
Wat het bezwaar van den heer Van de Ree betreft,
meent spreker dat zich dat van zeif zou oplossenals
ze zagen dat het niet gepaard kon gaan zouden ze van
zelf wel ontslag nemen.
De heer Van den Hoek merkt op dat het onderwijs
er van zelf onder lijden zou, al was het alleen door
het verlof voor en na de bevalling.
De heer Visser zal niet medewerken aan eene bepa
ling dat de onderwijzeressen, als ze in het huwelijk
treden, worden ontslagen. Er doet al jaren eene ge
huwde onderwijzeres dienst en hij heeft nog nimmer
vernomen dat dit bezwaren heeft opgeleverd.
Verschillende leden merken op dat dit een bijzonder
geval betreft, in verband met den leeftijd waarop deze
in dienst kwam.
Op de vraag van den heer Lensen antwoordt de Voor
zitter dat eene bepaling van ontslag bij te sluiten huwe
lijk niet zal zijn van terugwerkende kracht.
Na nog enkele opmerkingen wordt met 11 tegen 2
stemmen, die der heeren De Feijter en Visser, besloten
in de verordening te bepalen dat onderwijzeressen, wan
neer ze in het huwelijk treden, ontslagen worden met
den eersten dag der maand volgende op den dag van
het sluiten van het huwelijk.
Door Gedep. Staten wordt aanmerking gemaakt op
de art. 9 en 10, regelende de salarieering in geval van
ziekte en tijdens het vervullen van militie-of landweer-
plicht. Het college beveelt aan te volgen de regelen
van de verordening te Middelburg.
De schoolcommissie acht de regeling der Middelburg-
sche verordening niet zoo heel duidelijk. Zij schrijft:
//Art. 9. Niet duidelijk is, waarin het bezwaar van
Gedep. Staten tegen dit artikel ligt.
Eene vergelijking met de desbetreffende bepalingen,
voor de gemeente Middelburg bij Kon. besl. vastgesteld
en waarnaar door Gedep. Staten verwezen wordt, toont
aan, dat zoowel voor genoemde gemeente als voor Ter
Neuzen een verlof met behoud van jaarwedde gedurende
langeren tijd dan een half jaar, uitgesloten wordt.
Verder is het tweede halfjaarverlof te Middelburg
linancieel gunstiger voor den onderwijzer dan te Ter
Neuzen, maar eene regeling ontbreekt te Middelburg,
voor het geval het verlof langer dan een jaar noodig is.
Niet zonder bedenking achten wij het bovendien, dat
in de verordening voor Middelburg het op de jaarwedde
ingehouden bedrag afhangt van hetgeen ten behoeve
van plaatsvervanging moet worden uitbetaald. Het is
voorts niet kelder hoe men handelt als plaatsvervanging
achterwege blijft, of meer bedraagt dan de helft der
jaarwedde.
De regeling voor Middelburg laat aan duidelijkheid
te wenschen over. Zonder nadere aanduiding door
Gedep. Staten van hetgeen ons daarin tot leidraad
strekken moet, vinden wij geen aanleiding tot wijziging
van het door den Raad vastgestelde artikel eenig
voorstel te doen.
Art. 10. Ook bij dit artikel wordt verwezen naar
het overeenkom9tige voor Middelburg.
Wij merken hierbij op, dat toepassing der voor die
gemeente geldende bepaling tot groote geldelijke offers
leiden kanmen denke zich slechts het geval dat
meerdere jonge onderwijzers in de termen vallen voor
het hierbij bedoelde verlof. Daarbij is in het oog te
houden, dat het Rijk geen subsidie verleent voor tijde-
lijke onderwijzers.
Zonder nadere aanduiding van datgene waarin het
bezwaar ligt, vinden wij ook hier geen vrijheid eenige
wijziging voor te stellen.
De Voorzitter geeft lezing van de desbetreffende be
paling in de Middelburgsche verordening.
Verschillende leden achten de hier vastgestelde bepaling
niet ongunstiger dan die te Middelburg en in elk geval
beter omschreven.
Nu de salarisregeling tijdens ziekte ter sprake komt,
vraagt de heer De Jager of het niet gewenscht zou zijn
dat een onderwijzer die zich na ziekenverlof weer aan-
meld, eene geneeskundige verklaring moet overleggen
dat hij in staat is zijne functie te hervatten. Hij heeft
gevallen op het oog dat een onderwijzer wel ongesteld,
maar niet bedlegerig is en aan een ziekte lijdt die het
onraadzaam maakt dat hij op school dienst doet b. v.
wanneer iemand aan tuberculose lijdt.
De heer Van de Ree zou dat wel nuttig achten, het
zou zelfs wel aanbeveling verdienen dat van elk der
dienstdoende onderwijzers op geregelde tijden eene ge
neeskundige verklaring werd overgelegd, maar het zal
moeiiijk zijn dat uit te voeren.
De heer Van den Hoek acht het niet noodig eene be
paling als door den heer De Jager bedoeld, in de ver
ordening te omschrijven. Als zich zoo'n geval voordoet
wat al eens gebeurd is, r_emen Burg, en Weth. toch
maatregelen, op de zachtst mogelijke wijze.
Met algemeene stemmen wordt besloten art. 9 onver-
anderd behouden.
Art. 10 wordt eveneens onveranderd behouden, daar
na langer verblijf onder de wapenen dan 60 dagen,
de raad opnieuw het salaris kan bepalen.
Voorts merken Gedep. Staten nog op
Art. 13. Zooals de redactie thans luidt, zullen de trakte-
menten en Delooningen, welke sommige onderwijzers met
afwijking van de in de nieuwe regeling vastgestelde bedragen
zullen blijven genieten, ook in het vervolg nog steunen op
de vroeger vastgestelde regelingen, die bij art. 14 worden
ingetrokken. Vooral ten opzichte van hen, die in de laatste
zinsnede van art. 13 zijn bedoeld, en die in het geheel niet
worden genoemd, zal het bedrag, waarop zij in het vervolg
aanspraak hebben, moeiiijk zijn te controleeren.
Het is wenschelijk, thans elk verband met de vroegere
regelingen te verbreken, door in de nieuwe verordening te
vermelden wie eene van de algemeene regeling afwijkenda
bezoldiging blijven genieten, hoeveel die bedraagt, waarvoor
zij wordt genoten en toanneer zij een einde neemt.
Naar aanleiding daarvan stelt de schoolcommissie voor
art. 13 te lezen als volgt
//Van de regeling in art. 1 wordt afgeweken ten be
hoeve van
1' het hoofd van school A, H. J. Vooren, in zoover,
dat zijn jaarwedde niet minder mag bedragen dan
/1300, uitmakende de som waarop hij volgens aan-
stelling aanspraak heeft, nl. /1200, als hoofd en/100
voor 2 niet verplichte taalakten, welke afwijkende rege
ling een einde neemt en vervangen wordt door die in
art. 1, zoodra de toepassing van dit laatste tot eene
hoogere jaarwedde voert;
2e het hoofd van school B, F. van Dixhoorn, in zoover
dat zijn jaarwedde niet minder mag bedragen dan
1550,uitmakende de som waarop hij volgens aan-
stelling aanspraak heeft, nl. /1400,als hoofd en
150,voor 3 niet verplichte taalakten, welke af
wijkende regeling een einde neemt en vervangen wordt
door die in art. 1, zoodra de toepassing van dit laatste
tot eene hoogere jaarwedde voert;
3«. de onderwijzeres van bijstand, J. T. de Kraker, in
zoover, dat haar jaarwedde niet minder mag bedragen dan
f 1100,uitmakende de som waarop zij volgens aan-
stelling aanspraak heeft, nl. 750 voor het geven van
onderwijs in ddn of meer der vakken h tot en met t
van art. 2 der wet tot regeling van het lager onderwijs,
100,voor het bezit van den rang van hoofdonder-
wijzeres en 250,—, voor het bezit der akte van be-
kwaamheid voor onderwijs in de vakken vermeld onder
1, m en n van art. 2 der genoemde wet, welke afwij
kende regeling een einde neemt en vervangen wordt
door die in art. 1, zoodra de toepassing van dit laatste
tot een hoogere jaarwedde voert, met dien verstande
dat het aantal aitten waarvoor zij krachtens art. 1, 4°
vergoeding erlangt, niet minder zal bedragen dandrie;
4". den onderwijzer van bijstand, J. A. Tavenier, in
zoover, dat hij voor het geven van onderwijs in de
Fransche taal f150,geniet, welke salarisregeling een
einde neemt met 31 Juli 1908".
De heer Van de Ree maakt bezwaar tegen het ver
melden van namen in verordeningen, daar dit geen zin
meer heeft als die personen niet meer in dienst der
gemeente zijn. Als voorbeeld haalt hij aan dezer dagen
in handen gekregen te hebben de verordening op den
geneeskundigen dienst, waarin nog staan omschreven
de diensten te verrichten door den heer Van Nes, die
reeds meer dan 10 jaar de gemeente heeft verlaten.
De Voorzitter merkt op, dat het hier een overgangs-
bepaling betreft, en dat Gedep. Staten juist verzoeken
de afwijkingen duidelijk in deze verordening te om
schrijven, opdat het omslachtige opzoeken van verschil
lende vroegere besluiten, waarop die afwijkingen be
rusten, niet meer zal noodig zijn.
Het door de schoolcommissie voorgestelde art. 13
wordt z. h. s. goedgekeurd.
Daar eene regeling betreffende de jaarwedde bij verlof
van onderwijzeressen, die een bevalling tegemoet zien,
op het ontbreken waarvan Gedep. Staten de aandacht
vestigen, niet meer noodig is, wegens het genomen
besluit onderwijzeressen die een huwelijk aangaan te
ontslaan, wordt hierna de geheele verordening met de
daarin aangebrachte wijzigingen z. h. s. opnieuw vast
gesteld.
7. Verzoek om grond in erfpacht.
De Voorzitter deelt mede een verzoek van P. de Feijter,
te Axel, welke verzoekt hem voor zijn in de flooswijk-
straat alhier in aanbouw zijnd huis, eene strook grond
in erfpacht te geven voor het leggen eener hardsteenen
stoep. De gevraagde strook grond is lang 5,50 M. bij
eene breedte van 0,84 M.
Besloten wordt te publiceeren dat het voornemen be-
staat dien grond aan den publieken dienst te onttrekken.
8. Omvraag.
De heer Van de Ree wijst er op, dat er in de Vloos
wijkstraat bij den timmerman Meertens nog een gedeelte
der straat onverhard ligt. Hij vraagt of daarin niet
zou kunnen worden voorzien.
De Voorzitter antwoordt, dat dit te zijner tijd zal
geschieden, dat hangt er van af, wanneer er materialen
zullen zijn. De eigenaars van andere perceelen aldaar,
die het terrein voor hunne woning hebben opgehoogd,
hebben, om die verharding te bespoedigen, de materialen
ter beschikking van de gemeente gesteld, vraarna het
werk door de gemeentewerklieden is verricht. Als
Meertens dat soms ook wilde doen, kan dat eveneens
geschieden. Is dat niet het geval, dan zal het moeten
blijven liggen tot op andere plaatsen, die eerst aan de
beurt komen, in de verharding voorzien is.
Niemand hierna meer het woord verlangende, sluit
de Voorzitter de vergadering.
Het rapport van de Schoolcommissie betreffende het voor
stel van den heer De Masier, beoogende toelating van on-
en minvermogende kinderen op het Meer Uitgebreid Lager
onderwijs, luidt als volgt
Volgens art. 1 van de verordening en art. 2bis der ver
ordening van 4 Augustus 1904, zooals die luidt na de aan-
vulling bij die van 15 September daarop volgende, kunnen
kinderen van bedeelden en onvermogenden tot de school
voor meer uitgebreid lager onderwijs kosteloos worden
toegelaten, mits die kinderen blijken van zeer goeden aanleg
geven en steeds getrouw de school bezoeken.
Het geval kan zich voordoen en schijnt zich inderdaad hier
voorgedaan te hebben dat bedeelden of onvermogenden hunne
kinderen wilden laten genieten van het M. U. L. O.
Geven die kinderen nu geen blijk van zeer goeden aanleg
dan worden zij niet toegelaten, ook niet bij aanbod van be-
taling van schoolgeld en wel om reden de verordening eerst
recht geeft tot heffing van schoolgeld bij een belastbaar in komen
van 100 gulden als wanneer de grens van onvermogen is
gepasseerd.
Een weldoener wordt het zelfs onmogelijk gemaakt, door
betaling van schoolgeld de kinderen der armen te laten ge
nieten van het M. TJ. L. O.
Er is dus een leemte die hoog noodig en zoo spoedig
mogelijk dient te worden aangevuld.
Het bij uw brief overgelegde voorstel tot wijziging zou
inderdaad deze leemte wegnemen, en het gevraagde advies
zou gunstig zijn, ware het niet dat de verordening naar onze
bescheiden meening is in strijd met de wet.
Art. 16 der wet tot regeling van het lager onderwijs schrijft
voor, dat dit omvat de vakken in art. 2 vermeld onder letter
1—t (vreemde talen etc. of zoogenaamd meer uitgebreid lager
onderwijs.)
De vraag of hier genoegzame behoefte aan uitbreiding be-
staat, is geen vraag meerde praktijk heeft dat reeds uitge-
maakt en dus moet men aannemen dat het geven van meer
uitgebreid lager onderwijs hier gebiedend is.
Wordt Meer U. L. O. gegeven, dan bestaat voor de ge
meente het recht op rijkssubsidie, zelfs tot een hooger bedrag
dan voor gewoon lager onderwijs, maar ook ontstaat voor de
gemeente de plicht, dat onderwijs toegankelijk te maken voor
alle kinderen, dus ook voor die van bedeelden of onver
mogenden.
Art. 16 der wet is in deze duidelijk en art. 50 verbiedt
uitdrnkkelijk het heffen van schoolgeld voor kinderen van
bedeelden of onvermogenden.
Voor toelating van kinderen van laatsbedoelden bijzondere
voorwaarden te stellen, waardoor het mogelijk wordt die
kinderen te weren van de school, is o. i. en in strijd met de
wet op het lager onderwijs en met de grondwet, en dit geldt
evengoed voor meer uitgebreid als voor gewoon lager onderwijs.
Wij geven Uw College dus beleefd in overweging te doen
vervallen de 2" zinsnede van art. 1 der verordening op de
heffing van schoolgeld en art. 2bis der verordening op het
openbaar onderwijs.