De heer Van den Hoek merkt op, d&t de verhoogingen
zoodnnig worden voorgesteld dat hetgeen het Rijk meer uit-
keert, aan de onderwijzera zal komen.
De heer MoesBehalve dat wij 4jaarlijksche verhoo
gingen geven, terwijl het Rijk de periodieke verhoogingen
om de 5 jaren rekent. Men komt toch eenmaal aan het eind.
Het onder lett. af voorgestelde salaris wordt alsnu aan-
genomen met 7 tegen 2 stemmentegen de heeren Moggre
en Visser.
Een voorstel van den heer De Masier om reeds bij 5
onderwijzers van bijstand 150 verhooging nit te keeren en
bij 4 onderwijzers 75, wordt verworpen met 5 tegen 4
stemmen. Voor stemmen de heeren De Masier, De Feijter,
Visser en Moggre; tegen de heeren De Jager, Scheele, Moes,
Van den Hoek en Wieland.
Sub 1 van art. 1 wordt alsnu met algemeene stemmen
aangenomen zooals dit door Burg, en Weth. is voorgesteld.
Bu sub 2 regelende het salaris der onderwijzers van bijstand,
merkt de Voorzitter op, dat de onderwjj/.era in hun adres,
onder verwijzing naar andere plaatsen, verzoeken verhooging
van het minimum salaris.
De heer Moes Ja, ze noemen enkele plaatsen waar het
meer is, dan wjj voorstellen, xnaar daartegenover staan een
boel plaatsen waar het anders is.
De Voorzitter: Ja, maar als zich nu het geval eens voor-
doet dat we, omdat we niet meer geven, bij vacature's geen
onderwijzer kunnen krijgen, dan -jvordt het voor de gemeente
nadeeliger.
De heer MoesDaar voorziet art. 8 der wet in.
De heer VisserVoor onderwijzer met de akte voor de
Fransche taal hebben zich immers al geen liefhebbers opge-
daan Daarvoor znllen we al onmiddellijk hooger moeten
gaan
De heer WielandDan is het nog altijd tijd daarvoor
ik wil de zaak niet vooruitloopen.
De heer Visser Maar bij het bijzonder onderwijs zijn de
salarissen, althans de aanvangssalarissen over het algemeen
hooger.
De heer MoesO, maar dat betalen we zelf.
De Voorzitter: U ontvangt daarvoor van het Rijk dezelfde
subsidie als de gemeente.
De heer MoesZeker, maar hetgeen meer betaald wordt
leggen we er zelf bij. Doen jullie dat ook eens. Hier wordt
echter maar alles van de gemeente verlangt. Legt hetgeen
de gemeente meer moet geven dan ze van het Rijk ontvangt
er eens bij, dat is bij de wet niet verboden Bovendien,
wanneer die salarissen zoo hoog zijn, is het ook nood ge-
drongen.
De heer VisserWanneer de {salarissen zoo maar juist
aan het peil staan ziet men de gevolgen, telkens en telkens
moeten maar anderen opgeroepen worden, doordat de onder
wijzers, zoodra ze kans zien beter te kunnen vertrekken.
De heer Moes betoogt dat de voorgestelde regeling voor
de onderwijzers niet zoo onvoordeelig is. De eene vierjaar-
lijksche verhoogingen zijn veranderd in driejaarlijksche. Dat
de onderwijzefs eens van plaats veranderen acht hij zoo
geen bezwaar, integendeel, bij zou ze niet gaarne alien hier
jaren houden.
De VoorzitterAlle verandering is geen verbetering.
De heer MoesNeen, maar voor de jongelui is het goed
dat ze de wereld ingaan en ook elders eens een kijkje nernen.
De VoorzitterEr is zeker niets op tegen, dat ze ver
betering van positie zoeken.
De heer MoesIk wil er den heer Visser op attent
maken, dat we toch met de uitgaven en middelen waaruit
geput moet worden ook rekening hebben te houden.
De heer Visser vraagtzullen we als het noodig is voor
een aanvangssalaris van f 550 sollicitanten krijgen.
De heer Moes meent van wel.
De heer WielandDat is zoo juist weer gebleken, er
waren sollicitanten. Al is het aanvangssalaris op Zaamslag
575, zoo zullen de onderwijzers alhier, als men hen voor
de keuze stelde er wel voor bedanken, om voor die f 25
meer naar Zaamslag te gaan.
De Voorzitter wijst op de Grondwet, die zegt dat de
gemeente moet zorgen voor voldoende inrichting van het
lager onderwijs. Men moet dus ook zorgen voor de onder-
wijskrachten.
De heer Moes is overtuigd, dat door het voorstel van Burg,
en Weth. op voldoende wijze in de behoeften kan worden
voorzien.
De heer WielandIk wilde wel eens vragen of het voor
gestelde voor de gemeente voordeelig of nadeelig is, in ver-
gelijking met den bestaanden toestand.
De heer Van den Hoek: Het is gelijk, daar hetgeen de
gemeente van het Rijk meer krijgt aan de onderwijzers wordt
uitgekeerd.
De heer Wieland kan nog niet aannemen dat het niet
nadeeliger zou zrjn voor de gemeente, maar evenwel wil hij de
voorgestelde regeling helpen aannemen. Meer echter ook niet.
De heer De Masier acht het een verkeerd standpunt als
men bij de behandeling van zaken als de aanhangige vraagt
naar de kosten die er het gevolg van zijn. Zijns inziens be-
hoort in de eerste plaats te worden gevraagd zijn de salarissen
goed, ja dan neen.
Wanneer men ziet dat bij het bijzonder onderwijs meer
betaald wordt, moet men niet uitgaan van de veronderstelling
dat die vereenigingen zooveel geven omdat ze dat geld kwijt
willen zijn, maar omdat de schoolbesturen overtuigd zijn dat
den onderwijzers zoo'n salaris toekomt.
Volgens spreker worden de verdiensten van de onderwijzers
niet voldoende gewaardeerd. Er wordt meermalen gesproken
over hun korten diensttijd in de school, de vele vacantie's
enz., maar men ziet over het hoofd dat er van de onder
wijzers meer gevraagd wordt, dan juist hun tijd in school te
zijn. Men ziet over het hoofd dat zij zijn de opvoeders, in
den reeelen zin, een taak waarvoor de geheele persoon ge
vraagd wordt.
Spreker had geraeend, dat er nu eens een definitieve regeling
zou komen, maar de thans ingediende heeft hem op dat punt
teleurgesteld, die is zoodanig, dat er binnenkort weer op
verhooging zal worden aangedrongen. Bij f 875 wordt het
maximum bereikt. Hij acht dat niet voldoende, maar zou
aan de voorgestelde nog 2 vierjaarlijksche verhoogingen van
f 50 willen toekennen, zoodat dan het maximum zou worden
f 975, te behalen na 28 dienstjaren.
Laten we, zegt spreker, dat maximum verhoogen, dan
volgen we den gewonen weg. De regeering stelt de mini mums
vast. Voor de hoofden geven we J 150 meer, voor de onder
wijzers wordt maar f 50 meer voorgesteld, laten we voor hen
ook 150 meer vaststellen. Dat is voor de gemeentekas
ook niet zoo bezwarend, daar ze dat eerst na een langen
diensttijd, 28 jaar, zouden kunnen behalen.
De heer Moes meent dat dit toch niet gaat.
De heer De Masier Het is toch een mooie vergelijking
Laten we ons tegenover de onderwijzers gedragen zooals we
dat gedaan hebben tegenover de hoofden.
De heer MoesMijn bezwaar is, dat de gemeente het er
allemaal bij moet leggen. Het behoort er op aangestuurd
te worden, dat het rijk de voile salarissen betaald.f
De heer De MasierMaar daarop kunnen we toch niet
blijven wachten. Men betaalt voor de onderwijzers graag,
het onderwijs is een voorname zaak, waarbij elk belang heeft.
De heer Moes: Van dat graag betalen merkt men anders
niet veel, dat was zooeven te bemerken, waar iemand 15
cent afschrijving vroeg wegens schoolgeld
De Voorzitter: Maar dat is volgens de verordening. Als
een kind een maand niet op school komt, behoeft niet be
taald te worden.
De heer Moes Dat weet ik ook wel, maar ik wilde er alleen
op wijzen dat men voor zoo'n gering bedrag nog afschrijving
vraagt en dat bij zulke bedragen het sop de kool niet waard is.
De heer VisserDe onderwijzers wijzen op Axel, waar
een salaris van zes tot negen honderd gulden gegeven wordt.
Ik wilde vragen, waarom moeten wij het dan lager stellen
Is de levensstandaard dan hier lager
De heer Moes Wat de levensstandaard betreft, die kan
men zoo hoog maken als men wil. En overigens begrijp ik
ook Axel niet, dat men daar zoo hoog gegaan is.
De heer Van den Hoek: In Axel worden de verhoogingen
maar om de 5 jaar gegeven, hier om de 3, zoodat ze hier
ook al spoedig 800 hebben.
De heer MoesMijn meening is, dat, hoe hooger men de
salarissen opvoert, hoe minder liefhebberij er zal zijn om te
studeeren. Wanneer ze zorgen de hoofdakte te halen hebben
ze terstond f 100 meer.
De heer Visser Jawel, zorgen dat ze de hoofdakte halen
maar dat kost geld en wanneer ze ergens in de kost moeten
gaan kan er niet veel van een salaris van f 550 overschieten.
Zij moeten voor de studie boeken aanschaflen, naar Hulst
reizen, omdat hier de gelegenheid voor studie ontbreekt en
dat alles vordert groote uitgaven.
De heer MoesDan moeten ze ook maar hier studeeren,
zooals de onderwijzers van de bijzondere school doen.
Opgemerkt wordt, dat een alhier gehouden cursus voor de
hoofdakte van openbare onderwijzers wegens gebrek aan deel-
neming is gestaakt moeten worden.
De heer Visser zou het aanvangssalaris willen bepalen
op 600.
De heer De Masier geeft de voorkeur aan verhooging van
het maximum, hij meent dat f 550 voor het begin voldoende is.
De heer Van den Hoek wil een middenweg aangeven en
het aanvangssalaris op f 575 stellen dat is f 25 meer, na
3 jaar f 50 meer is f 625, de volgende cijfers zouden dan
kunnen blijven zooals ze zijn voorgesteld, terwijl er dan aan
zou kunnen toegevoegd worden h. met 24 en meer dienst
jaren J 900," dan is het maximum 25 hooger dan thans
is voorgesteld.
De heer Wieland gevoelde er aanvankelijk al iets voor, om
met eene verhooging van het aanvangssalaris op 600 mee
te gaan, maar nu hij van den heer De Masier heeft gehoord
dat het niet noodig is, is hij er van terruggekomen en zal
tegen verhooging stemmen.
De heer De Masier wijst er op, dat, als de heer Wieland
zijn motieven tegen verhooging in sprekers woorden zoekt,
er op hem nu een zwaren last gaat drukken. Spreker toch
voelt veel voor de onderwijzers en heeft gesproken om hunne
positie te verbeteren. Nu zou dat juist oorzaak kunnen
worden dat er van geen enkele verbetering iets komt. Hij
heeft niet verklaard tegen eene verhooging van het aanvangs
salaris te zijn, maar wel van meening te zijn dat dit zoo
zou kunnen blijven, doch dat het eindsalaris hooger zou ge-
steld moeten worden.
Spreker betoogt dat de heer Wieland maar steed3 rekent
wat het der gemeente kost en wijst er dan op, dat ziin
voorstel, voor het tegenwoordige althans goedkooper is, dan
wanneer men het aanvangssalaris hooger stelt.
De heer Visser zou liever beginnen met f 600 en alle
verhoogingen f 50 hooger stellen, doch daar dit denkbeeld
niet voldoende steun schijnt te ondervinden, wil hij genoegen
nemen met het door den heer Van den Hoek aangegeven
midden voorstel, om t6 beginnen met 575 en het maximum
na 24 dienstjaren, te bepalen op f 900.
Dit voorstel in stemming gebracht, wordt aangenomen met
5 tegen 3 stemmen. Voor stemmen de heeren De Masier,
Scheele, De Feijter, Van den Hoek, Visser en Moggre
tegen de heeren De Jager, Moes en Wieland.
Alsnu komt in bespreking de in sub 3 bepaalde verhoogiDg
voor onderwijzers in het bezit der hoofdakte.
De schoolcommissie wenscht die vergoeding op meer dan
f 100 bepaald te zien.
De heer De Masier deelt mede dat hem van de zijde der
onderwijzers is gezegd dat zij die vergoeding voldoende achten.
Waar men van de zijde der belanghebbenden er aldus over
denkt, zou hij op het voorstel der schoolcommissie daaromtrent
maar niet verder willen ingaan.
Sub 3 wordt daarop z. h. s. aangenomen.
Eveneens wordt z. h. s. aangenomen sub 4, regelende de
vergoeding voor het bezit van een der akten voor de vakken
l-s, wanneer deze voor het geven van onderwijs vereischt worden.
Het geheele artikel 1 hierop in stemming gebracht wordt
aangenomen met 7 tegen 2 stemmen. Tegen de heeren Moes
en Wieland, voor de overige leden.
Art. 2. Als diensttijd komt in aanmerking de tijd,
doorgebracht in dienst, zoowel aan openbare als aan
bijzondere lagere scholen als hoofd en als onderwijzer
tot bijstand van het hoofd der school, zoomede de
diensten, bewezen volgens artikel 33 der wet tot rege
ling van het lager onderwijs en volgens het laatste
lid" van artikel 22 der wet van 13 Augustus 1857 Staats-
blad no. 103.
Aangenomen z. h. s.
Art. 3. De verhooging der jaarwedde gaat in
a. wegens diensttijd zooals in artikel 1 is bepaald,
b. wegens het bezit der akte van hoofdonderwijzer,
voor onderwijzers die bij hunne benoeming niet in het
bezit der genoemde akte waren, met den eersten dag
der maand, volgende op dien waarin zij die akte ver-
krijgen.
c. voor onderwijzers, die volgens artikel 24 sub 3,
zoomede voor onderwijzers die onderwijs moeten geven
in de vakken vermeld onder m, n, p, q, r, rbis en s
van artikel 2 der wet tot regeling van het lager onder
wijs, met den dag waarop zij daartoe worden aange-
wezen.
Aangenomen z. h. s.
Art. 4. Het hoofd der school geniet behalve zijne
jaarwedde, vrije woning, zoo mogelijk met eenen tuin.
Ingeval hem geene vrije woning kan verschaft worden,
ontvangt hij eene vergoeding voor huishuur ten bedrage
per jaar van drie honderd gulden als zijn school
in, en van twee honderd gulden als zijn school
buiten de hoofdkom der Gemeente staat.
De heer Visser acht het voor de hoofden buiten de kom,
met het oog op hunne pensioensregeling nadeelig. Hij zou
de vergoeding voor gemis van vrije woning ook buiten de
kom willen bepalen op 300. Dat is iets wat aan de ge
meente toch nooit geld kan kosten.
De heer Moes is er tegen, daar dit in strijd is met den
werkelijken toestand.
De heer De Masier onderschrijft het denkbeeld van den
heer Visser. Voor rijksambtenaren die vrije wooing genieten
is het bedrag waarop die vrije woning voor de pensioensregeling
berekend wordt gelijk, of de woning in een stad of in een
dorp staat.
De heer MoesHet is toch geen zuiveren toestand.
De heer Van den Hoek is ook niet voor gelijkstelling,
maar acht 250 en 300 een betere verhouding dan 200
en 300.
De heer De Masier herhaalt, dat men bij het Rijk er geen
rekening mede houdt of de woning in Amsterdam of den Haag
of in een dorp staat.
De heer Van den HoekDan zou de tegemoetkoming
voor de onderwijzers in de woninghuur ook gelijk moeten
staan.
De heer De MasierWelnu, dat komt straks.
Het voorstel van den heer De Masier om de vergoeding
wegens gemis aan vrije woning voor buiten en binnen de kom
te stellen op f 300 wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
Voor stemmen de heeren De Masier, De Feijter en Visser;
tegen de overige leden.
De heer Van den Hoek beveelt aan het aldus te regelen
dat voor de kom 300 en voor buiten de kom 250 be
paald wordt.
De heer Moes is tegen verhooging van het door Burg, en
Weth. voorgestelde. Hij zegt: Daar zit weer iets tusschen,
jullie willen alles weer maar opdrijven.
Het voorstel van den heer Van den Hoek wordt hierna
verworpen met 6 tegen 3 stemmenvoor stemmen de heeren
De Feijter, Visser en Van den Hoek, tegen de overige leden.
Art. 5. Elk der gehuwde mannelijke of weduwnaars
onderwijzers die het hoofd des school bijstaan, geniet,
mits den leeftijd van zes en twintig 26 jaren bereikt
hebbende, eene vergoeding in de huishuur.
Voor hen wier scholen in de hoofdkom der Gemeente
gelegen zijn, van zestig gulden per jaar en voor
hen wier scholen buiten de hoofdkom der Gemeente
gelegen zijn van vijftig gulden per jaar.
Weduwen onderwijzeressen die den leeftijd van zes
en twintig 26 jaren bereikt hebben en een of meer
kinderen beneden den leeftijd van achttien jaren tot
hun last hebben genieten de helft van de hier boven-
genoemde sommen.
De schoolcommissie merkt naar aanleiding der ver
goeding van huishuur op
»De vergoeding zou aan onderwijzers van bijstand
zeker f 75 mogen bedragen. Dit komt dan overeen
met de verhouding van 1 die menaangenomen heeft
voor de vergoeding aan hoofden van binnen en buiten
de kom liggende scholen.
Voorts merken wij op dat de overweging, die destijds
voorzat bij de vaststelling der tegenwoordige verorde
ning, waarin het desbetreffende wetsartikel in voor-
deeliger zin voor de mannelijke onderwijzers wordt
uitgebreid, ook thans behoort te worden toegepast voor
de onderwijzeressen.
Immers, evenmin als toen voor de weduwnaars de
inwoning van minderjarige kinderen tot eiscli werd
gesteld, schijnt thans voor weduwen-onderwijzeressen
een dergelijke eisch reden van bestaan te hebben.
Eindelijk geven wij in overweging de hier bedoelde
vergoeding tot het voile bedrag uit te keeren ook aan
de weduwen-onderwijzeressen.
Wij kunnen geen reden vinden, waarom voor deze
laatsten dat bedrag op de helft moet worden gesteld."
De heer De Masier zou weduwen-onderwijzeressen willen
gelijk stellen met onderwijzers.
De heer Moes is van meening dat daarin wel onderscheid
mag gemaakt worden. Hij heeft alle respect voor de onder
wijzers en onderwijzeressen, maar ook voor diegenen die het
allemaal moeten betalen.
De heer De Masier acht het niet meer dan billijk, dat de
onderwijzeressen op dit punt worden geliik gesteld met de
onderwijzers.
De heer MoesWaarom betaalt bet Rijk dan ook niet
voor de onderwijzeressen
De Voorzitter: Ja, voor de onderwijzers geeft het Rijk
f 25 maar voor de onderwijzeressen geen cent.
De heer Van "den Hoek: Billijkheidshalve hebben wij de
helft van hetgeen aan onderwijzers wordt uitgekeerd voor
gesteld voor de onderwijzeressen.
De heer De Masier stelt voor de laatste alinea van het art.
te schrappen on het ook van toepassing te verklaren op
weduwen-onderwijzeressen. Ditj voorstel wordt aangenomen
met 5 tegen 4 stemmen. Voor stemmen de heeren De Masier,
De Jager, Scheele, De Feijter en Visser; tegen de heeren
Moes, Van den Hoek, Wieland en Moggre.
Thans stelt de heer De Masier voor de tegemoetkoming
voor de kom in plaats van op f 60 te stellen op 75.
De heer Moes zou er voor zijn, als het Rijk meer betaalde.
De heer Visser: Kan nu f 75 voor woninghuur eene
tegemoetkoming genoemd worden
De Voorzitter: Men moet in aanmerking nemen, dat het
hier geene vergoeding voor woninghuur betreft, maar slechts
eene tegemoetkoming is.
Ware het eerste het geval, dan wist men natuurlijk dat ze
voor f 75 niet wonen kunnen.
De heer Van den Hoek wijst er ook op, dat het slecbts
eene tegemoetkoming is, naar het hem voorkomt kunnen de
onderwijzers door de in hunne salaris gebrachte verbeteringen
tevreden zijn. De verhoogingen zijn nu ook reeds van 4 op
3 jaar gebracht.
De heer Visser Maar in een aangrenzende gemeente wordt
toch nog een hooger salaris gegeven.
De heer Moes Daarmede kan men niet steeds vergelij-
kingen maken. Alles willen jullie maar hooger opvoeren,
maar zelf betalen, daar hebben je geen zin in.
Het voorstel van den heer De Masier wordt hierna met
5 tegen 4 stemmen aangenomen. Voor stemmen de heereD
De Masier, De Jager, Scheele, De Feijter en Visser tegen
de heeren Moes, Van den Hoek, Wieland en Moggre.
Art. 6. Aan elk der onderwijzers, belast met het
geven van herhalingsonderwijs, genoemd in artikel 17
der wet tot regeling van het lager onderwijs, wordt
boven en behalve zijne vaste jaarwedde toegekend
Als hoofd eene belooning van vijf en twintig gulden
en als onderwijzer eene belooning van vijf en zeventig
cent p er lesuur.
Aan genomen z. h. s.
De heer Moes wil er op wijzen dat die vergoeding per
lesuur ook weer verhoogd is.
De heer Van den HoekIk geloof toch dat 75 cent per
uur niet te veel kan genoemd worden.
De heer MoesDat zeg ik niet, ik heb er dan ook mee
ingestemd, maar wilde het in het licht stellen dat het ook is
verhoogd.
Art. 7. De jaarwedden of vergoedingen van onder
wijzers uitsluitend belast met het geven van onderwijs
in een of meer der vakken h tot en met t van artikel
2 der wet tot regeling van het lager onderwijs worden
zoo noodig, bij afzonderlijk raadsbesluit geregeld.
Aangenomen z. h. s.
Art. 8. Moeht in eene vacature op de in artikel 1
dezer verordening vastgestelde jaarwedde niet, of niet
behoorlijk kunnen worden voorzien dan is de Gemeente-
raad bevoegd om eene hoogere aanvangsjaarwedde toe
te kennen.
Voor eene regelmatig doorloopend hoogere jaarwedde
is de toestemming van Gedeputeerde Staten noodig al-
vorens tot de oproeping mag worden overgegaan.
Aangenomen z. h. s.
Art. 9. Ingeval een onderwijzer wegens ongesteldheid
verhinderd is zijne betrekking waar te nemen, wordt
zijne jaarwedde uitbetaald als volgt per maand gerekend
over de eerste zes maanden voor gedeelte (daarna
drie maanden voor 1/24 gedeelte en daarna nog drie
maanden voor 1/43 gedeelte der jaarwedde).
Bij verdere verhindering zal voor ieder bepaald ge
val eene nadere regeling onder goedkeuring van Gede
puteerde Staten kunnen worden vastgesteld.
In verband met dit artikel schrijft de schoolcommissie
»Het schijnt ons ongewenscht, dat de Raad zich in
zijn bevoegdheid te zeer beperke. Aanbeveling zou
daarom verdienen de bepaling, dat reeds bij langere
ongesteldheid dan van zes maanden, eene nadere rege
ling kon worden vastgesteld. Met de artt. 9 en 10
kunnen wij ons overigens vereenigen."
De heer Moes vindt dat het toch zoo wel is. Wanneer
men bij ziekte gedurende 6 maanden het voile trakteinent
geniet en dan later nog uitkeering, dunkt hem dat het wel
eene humane regeling is. Na afloop van den termijn van
uitkeering kan nog altijd een beslissing in het belang van
den betrokkene worden genomen.
De heer De Masier zou de regeling van het salaris na eene
ziekte van 6 maanden willen schrappen, opdat de Raad vrij
zou zijn elk geval op zichzelf te beoordeelen en Daar om-
standigheden te handelen. Ook het adres van den Bond van
onderwijzers spreekt op dit artikel. Als de bepaling geschrapt
wordt bindt de Raad zich toch tot niets Nu heeft jeen
onderwijzer die langer dan een half jaar ziek is het vooruit-
zicht dat hij na 6 maanden half salaris krijgt. Spreker vindt
dat hard.
Er kan zich een geval voordoen, dat een onderwijzer aan
het eind der periode van zes maanden begint te herstellen,
dat eenige opwekking hem juist te stade komt en dan staat
hij voor het vooruitzicht, dat hem na de zesde maand de
helft van zijn salaris zal worden uitgekeerd. Dat kan tot
heel ongunstige gevolgen leiden. De herstellende kaD door
die hem drukkende zorg geheel worden ter neer gedrukt of ook
er toe worden gebracht om zich eerder voor hervatting van
den dienst aan te melden, dan wel voor hem gewenscht is.
Dit laatste kan zeer nadeelige gevolgen hebben. In zoo'n
geval zou de Raad dus vrij blijven orn alsnog eenige met het
oog op de omstandigheden gewettigd besluit te nemen, terwijl
als het voorstel wordt aangenomen zooals het nu luidt, men
in zulke gevallen, evenals dat nu geschiedt met de bouw-
verordening licht geneigd zal zijn afwijking toe te staan. lets
anders is het evenwel, dat, na die eerste 6 maanden, de
uitkeering van de helft salaris over het eerstvolgende half
jaar vast bepaald is, ook voor iemand die simuleert.
Het zou een van humaniteit getuigende daad zijn, als de
verdere regeling na 6 maanden ziekte werd geschrapt.
De heer Moes is tegen wijziging van het voorstel. De
Regeering betaalt ook in dezen weer niets,
De heer MoggreMen kan de zaak van verschillende
kanten bezien. Dat de Raad vrijblijft, heeft voor de eventu-
eele betrokkenen z'n mee en z'n tegen.
^Het voorstel van den heer De Masier om in het onder-
havige artikel te bepalen dat de jaarwedde over de eerste 6
maanden der ongesteldheid zal worden betaald naar de bere-
kening van een twaalfde der jaarwedde en de verdere regeling
over te laten aan den Rasd, wordt verworpen met 4 tegen 5
stemmen. Voor stemmen de heeren De Masier, De Feijter,
Visser en Moggrd, tegen de heeren De Jager, Scheele, Moes,
Van den Hoek en Wieland.
Het door Burg, en Weth. voorgestelde arikel wordt
z. h. s. aangenomen.
Artikel 10. Geene korting op de jaarwedde der onder
wijzers zal plaats hebben, voor het vervullen van Militie-
of Land weerplicht, wanneer het verblijf onder de wape-
nen of in werkelijken dienst, niet meer dan 30 dagen
bedraagt, mits de militie- of landweerplichtige minstens
veertien dagen voor den aanvang van zijn militie- of
land weerplicht hiervan kennis geeft aan het gemeente-
bestuur.
In de gevallen, bedoeld in artikel 185 der Grondwet,
artikelen 110, 111, 141 vierde zinsnede, 141 bis of 142
der Militiewet van 1901, gewijzigd bij de wet van 5
December 1903, Staatsbiad no. 293, of artikel 11 der
Landweerwet, wordt de tijd waarover voile uitbetaling
plaats heeft, tot ten hoogste zestig dagen gerekend.
Voor langer afwezigheid is de slotalinea van artikel 9
van toepassing.
Aangenomen z. h. s.
Art. 11. De betaling der jaarwedde geschiedt in
maandelijksche termijnen. Bij ontslag wordt de jaar
wedde betaald tot den dag waarop het ontslag ingaat.
Bij overlijden wordt de jaarwedde betaald twee voile
maanden na de maand waarin het overlijden heeft
plaats gehad.
De laatste bepaling is alleen geldig indien de onder
wijzer eene weduwe, kind of kinderen beneder. den
leeftijd van achttien jaar nalaat.
Ilieromtrent schrijft de schoolcommissie
,/De regeling in art. 11 is niet volledig. Er blijkt
namelijk niets uit ten aanzien van overleden onderwijzers
die ongehuwd of van hen die wednwnaar zijn.
Niettemin komt het ons onbillijk voor, de positie van
een ongehuwd onderwijzer, die een raoeder of zuster
c. t. q. ten zijnen laste heeft, ongunstiger te regelen
dan die van een gehuwd onderwijzer.
Wij stellen daarom voor, de laatste alinea van art.
11 achterwege te laten."
De heer De Masier meent dat bjj dit artikel alleen geregeld
is de betaling van het salaris van gehuwde onderwijzers en
weduwnaars, doch niet van vrijgezellen.
Verschillende leden zijn van meening dat men niet verder
kan gaan dan in dit artikel wordt voorgesteld. Als men er
aan begon om na het overlijden ook uitkeering te doen voor
ongehuwde onderwijzers, zou dat ten slotte wel kunnen ten
goede komen aan de kosljuffrouw als anderszins.
De heer De Masier verklaart dat het niet zijne bedoeling
is, om na het overlijden van ongehuwden nog uitkeering te
doen, maar meent dat in het artikel niet is omschreven hoe
gehandeld zal worden bij overlijden van ongehuwden.
De heer Van den Hoek merkt op dat overeenkomstig de
wet voor dezulken de uitbetaling ophoudt na het overlijden.
Als men meent dat het duiaelijk genoeg is, wil de heer
De Masier er zich bij neerleggen.
Art. 12. Waar in deze verordening niet uitdrukkelijk
van mannelijke onderwijzers wordt gesproken, wordt
met onderwijzers ook onderwijzeressen bedoeld.
Aangenomen z. h. s.
Art. 13. De onderwijzers, die krachter.s de bij eene
vroegere verordening of volgens artt. 7 en 8 vastgestelde
regeling, aanspraak hebben op eene hoogere jaarwedde
dan in art. 1 is bepaald, blijven aanspraak houden op
die hoogere jaarwedde.
Voor de verhoogingen in artikel 1 dezer verordening
bepaald, komen zij slechts in aanmerking indien en voor
zoover de door hen genoten jaarwedde minder bedraagt
dan die welke zij bij toepassing der in deze verordening
vastgestelde regeling zouden genieten.
Buitengewone toelagen evenals hoogere bezoldiging
voor het geven van onderwijs in 6dn of meer der vakken
tot en met s van artikel 2 der wet tot regeling van
het lager onderwijs, welke vroeger als zoodanig zijn
bepaald, blijven van kracht, zoolang de betrekking als
zoodanig wordt vervuld.
Overeenkomstig het verlangen der Prov. griffie en
opdat dan vroegere verordeningen kunnen vervallen
wordt aan dit artikel toegevoegd, dat deze bepalingen
niet van toepassing zijn op den onderwijzer Tavenier
en de onderwijzeres J. T. de Kraker, welke opgunstiger
voorwaarden zijn benoemd.
Dat eerstgenoemde ook nog onder deze verordening
begrepen moet worden vloeit daaruit voort, dat deze
verordening moet gerekend worden in te gaan met
1 Jan. 11.
Z. h. s. wordt het artikel, met de door den Voorzitter
aangegeven wijziging goedgekeurd.
Art. 14. Deze verordening wordt geacht in werking
te zijn getreden op 1 Januari 1908, op dat tijdstip worden
alle vroegere verordeningen en besluitenj in deze ver
ordening geregeld, geacht te zijn vervallen.
Aangenomen z. h. s.
De geheeie verordening wordt alsnu aangenomen
met algemeene stemmen.
De heer De Masier vraagt thans het woord voor eene
hiermede in verband staande zaak. De onderwijzeres
in de nuttige handwerken aan de 3 scholen in de kom
mej. Van der Heijden heeft ongeveer 13 jaren dienst.
Al de salarissen zijn inmiddels verbeterd, maar het
hare is gelijk gebleven. Zij geniet nog steeds 175
'sjaars en vergoeding voor extra lesuren. Zij is bijna
den geheelen dag met onderwijs bezet en nu acht
spreker dat zij een veel te geringe bezoldiging geniet.
De hear Moe9 Ja, maar dat is een bijzondere toestand,
waarvoor het Rijk ook weer niets betaald.
De heer De MasierIk geloof toch, dat er hier wel
redenen zijn voor verhooging.
De heer Van den lloek -. Mejuffrouw Van der Heijden
geniet /175 'sjaars voor 17 lesuren per week, benevens
20 cent per uur voor lessen die zij meer geeft dan dat
aantal. Nu hebben Burg, en Weth. haar eenige jaren
geleden gepresenteerd een vast salaris van /250, maar
zij wenschte dat niet te accepteeren wilde liever wat
vrijer blijven.
Na informatie deelt de Voorzitter mede dat mej. Van
der Heijden in hetafgeloopen jaar heeft ontvangen /262,80.
De heer De Masier acht dit een oneigenlijke toestand-
Bij ziekte of door vacantie, moet mej. Van der Heijden
de inkomsten dier buitengewone lesuren derven. De
onderwijzeres voor de nuttige handwerken te Siniskil
geniet f 120. Het zou spreker billijk voorkomen, dat
hier voor het onderwijs aan 3 scholen, ook driemaal
dat salaris werd uitgekeerd.
Na korte bespreking wordt op voorstel van den heer
De Masier besloten, het salaris van mej. Van der Heijden,
met ingang van 1 Juli te verhoogen tot een vaste' som
van 350.
De heer Wieland noemde dat een groot bedrag, maar
zou er voor stemmen.
De Voorzitter wenscht thans, wegens het vergevorderde
uur, alvorens met het volgende punt, schoolbouw, te
beginnen, de vergadering te schorsen en in den namiddag
te vervolgen.
De heer Moes zou liever de behandeling van dat punt
aangehouden zien. Ook omdat de vergadering zoo
slecht bezocht is.
De Voorzitter meent dat dit in de eerstvolgende zitting
evenzoo het geval zal zijn, aangezien een paar leden
voor geruimen tijd op reis zijn.
Ook de heer Visser pleit voor uitstel van behandeling.
De heer Wieland is er ook voor, betoogende dat er
eigenlijk nog geen vast plan ter tafel kan worden
gebracht.
Met algemeene stemmen wordt besloten de behande
ling van dat punt aan te houden tot een volgende ver
gadering.
De Voorzitter deelde mede dat die vergadering hoogst-
waarschijnlijk spoedig zal plaats hebben.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voor
zitter de vergadering.