Ter Heuzensche Gourant
Zaterdag 16 Mei 1908. No. 5148.
IDIEIR/DIE] ZBHi-AJD.
Binnenland.
tweede k a wi e r.
Vergadering van Donderdag.
Aan de orde is de motie-Bos en andere leden
van de vrijzinnig-democratische club, de wensche-
lijkheid uitsprekende van Staatsexploitatie van
Spoorwegen.
De heer Bos begint met de vonge en de
tegenwoordige Regeering dank te zeggen voor
de verstrekking, op zeer onpartijdige wijze, van
alle gegevens, pro en contra, welke tot een
oordeelkundige bespreking van deze aangelegen-
heid kunnen leiden, een bespreking, welke z. 1.
in elk geval het praktisch resultaat zal hebben
dat een^keuze zal moeten worden gedaan in de
cene of de andere richting.
Spr. behandelt uit'voeng de sociale, econo-
mische en politieke zijde van bet vraagstuk,
onder meedeeling dat de heer lreub de finan-
cieele gevolgen meer bepaaldelpk zal bespreken.
Breedvoerig gaat spreker de economische
nadeelen aan°het systeem van concurrentie voor
het publiek verbonden, na, en die niet opwegen
teaen voordeelen. Door concentratie in een
hand kan het publiek niet anders dan gebaat
zijn. De exploitatie te geven in de hand van
edn maatschappij zou zulk een maatschappij
een zoo groote macht verschafieu, dat dit niet
o-eduld zou kunnen worden. Bn waar zich nu
de tegenstelling zoo scherp doet gevoelen tus-
schen concurrentie en concentratie, dient als
eenig aldoend middelexploitatie van Staats-
spoorwegen.
Spreker betoogt dat een maatschappy feitelyk
ween lijnen exploiteert, maar een concessiecon-
tract heeft, en, naar spreker's overtuiging is
er nimmer een contract te scheppen, dat even-
wijdig blijfr loopen aan de eischen van het
verkeer.
Spreker meent voorts nog, dat de naastings-
clausule de spoorweg-maatschappij alseenzwaard
van Damocles boven het hoofd hangt, dat haai
elken prikkel en lust tot uitbreiding beneemt.
In het buitenland aldus zet spreker verder
uiteen - bestaat de overtuiging in overgroote
meerderheid, dat de Staat de spoorwegen in
banden moet hebben, als economisch middel
tot verheffing van den welstand.
Spreker weerlegt het argument, dat de Staat
niet commexcieel de exploitatie zou kunnen
beheeren"."
Nogmaals verschillende voordeelen opsom-
mende, wijst de heer Bos er op, dat bp Staats
exploitatie veel beter dan thans regelingen ten
aauzien van het personeel zullen te treflen zijn,
en dat zij ook in het belang onzer locaalspoor-
wegen zullen zijn. Ook in het belang van een
goede uitvoering eener eventueele mobilisatie is
Staatsexploitie gewenscht. Zelts al zou Staats
exploitatie duurder zijn dan particulieie, is zij
in het algemeen belang gewenscht.
De heer Treub begint met te weerleggen het
argument van de voorstanders van particuliere
exploitatie, alsof de voorstanders van Staats
exploitatie daarmede in plaats van praktische
doeleinden te beoogen, politieke oogmerken
hebben. Niets is minder waar en spreker be-
roept er zich op dat onder elke politieke parti]
voorstanders van Staatsexploitatie zijn aan te
wijzen.
De tegenwoordige exploitatie bevordert de
belangen"van groothandel en grootindustne, er
is begunstiging, gelijk spreker tracht aan te
toonen, en wel in verschillenden vorm, ondanks
het verbod van art. 31 der Spoorwegwet. Het
behoud van dieu toestand is dus het belang
van een engen kring. Het is volstrekt met
hetzelfde als«wanneer de Staat, zelf exploiteerende,
reductie geeft voor massale vervoeren.
Zich plaatsend op het standpunt der con
tracten van 1898, vestigt ook spreker de aan-
dacht op de zeer groote kosten, die daaivan
het gevolg zijn.
De heer Treub onderbreekt hier zpn rede en
alsnu komt in behandeling een voorstel van
den heer Plate, om a. s. Dinsdag de contracten
met den Lloyd^niet te behandelen. Dit voorstel
wordt verworpen.
Alsnu zet de heer Treub zpn rede voort.
Reeds nu ligt op den Staat de verplichting om
het bedrijf te naasten, indien de maatschapppen
2 jaren achtereen niet meer dan 31/,, pCt. divi
dend maakten. Die verplichte naasting zou,
door het stelsel van leenen en aflossen der
spoorweginaatschappijen, niet goedkooper uit-
komen dan vrijwillige. De vrijheid van leening
en vrijheid van deelneming in nevenbedryven
voor de spoorwegniaatschappijen, is nadeelig
voor den Staat, die het stelsel van winstdeeling
aanvaardde, doch nochtans op de bepaling van
wat winst is geen invloed kon uitoelenen.^ De
Staat draagt alle risico van het insolied finan-
cieren, o. m. van het ontbreken der verplichting
om te storten in vernieuwingsfondsen, en van
afschrijvingen op weg en werken.
Spreker kritiseert daarna uitvoerig de cijfers
van den heer Werker, chef der Gomptabiliteit
van de Staatsspoor, die tegen de becpfering van
spreker in een geschrift is opgekomen.
Men zal er toe moeten komen aan het per
soneel der Staatsspoor even goede loonen te
geven als aan het personeel der Hollandsche
spoor. Trouwens door het diep ingrijpen van
den Staat in de arbeidsvoorwaarden van het
personeel in het algemeen, is reeds in 1903
feitelijk in beginsel besloten tot Staatsexploi
tatie, want wel zijn de spoorwegcontracten in
theorie verbeterd, maar in de praktijk zal de
mogelijkkeid van verbetering blijken.
Het betoog van den heer Bos van heden-
ochtend aanvullende, zet spreker o. a. uiteen,
dat vermeerdering van invloed van het parle-
rnent bp Staatsexploitatie niet te duchten is.
Bovendien zag hij in ruimer bespreking in de
Kamer van de trustbelangen geen nadeel, eerder
verbetering.
Spreker betwist de meening van den heer
Plate, dat men elke internationale kwestie bij
Staatsexploitatie langs diplomatieken weg zou
moeten oplossen, en betoogde tenslotte dat
Staatsexplotatie geen benadeeling van het vrv-
voer te water tengevolge heeft.
Gemeenteraad van Ter Neuzen.
VAN
Vergadering van Donderdag 14 Mei 1908.
(VEEVOL G.)
3. Behandeling plannen schoolbomo.
De Voorzitter brengt in behandeling de plannen voor ver
meerdering van sehoolruimle, ingevoige het raadsbesluit van
25 October 1907, waarbij op voorstel van den heer Drost
besloten werd Burg, en Weth. uit te noodigen, met het oog
op de behoefte aan schoolruimto voor het lager onderwijs,
daarin te voorzien door het bijbouwen aan school C van 6
parallelklassen en een gymnastieklokaal.
Naar aunleiding daarvan is door Burg, en Weth. ingezonden
n ontwerp waarbij wordt voorgesteld op het nog open
terrein aan school C te bouwen een school van 6 lokalen in
2 verdiepingen, aan de zuidzijde der bestaande school bij te
bouwen een lokaal voor gymnastieklokaal en de onderwijzers-
woning, die onvoldoende is, af te breken en te bouwen
dichter aan den weg, in den tuin die nu vddr do woning ligt.
Omtrent dit ontwerp is bij Burg, en Weth. een schrijven
ingekomen, welks openbaar rondzenden zonder eenige coupure,
in de vorige zitting werd gewmakt, van den districtssehool-
opziener, den heer W. Jansen te Mlddelburg.
Deze verklaart daarin dat het plan bij hem ernstige be-
zwaren ontmoet. Het hoofd van school C zou dan worden
hoofd van twee afzonderlijke zes-klassige scholen, die slechts
administratief eene eenheid zouden uitmaken, welke in werke-
lijkheid niet bestaat. Hij zou, als hij in het eene gebouw is,
oumogelijk kunnen nagaan wat in het andere geschiedt.
Het ontworpen gymnastiekiokaal is voor het duel veel te
klein, het is kleiner dan de bestaande klasse-lokalen en be-
hoorde wel dubbel zoo groot te zjjn. De ingang er van is
buitendien 70 M. van het nieuwe gebouw verwijderd.
Wanneer men eene verdeeling maakt van het aantai
leerlingen over het aantai der klassen die men alsdan zou
verkrijgen, levert deze, oppervlakkig besehouwd veel dat
aanbeveling verdient, de verschillende klassen zijn dan matig
bezet, daar het aantai leerlingen niet hooger stijgt dan 43.
School C wordt dan echter tot een type van scholen ge-
bracht dat zijne jarenlange ondervinding heeft dat be-
wezen in het algemeen besehouwd, geen aanbeveling ver
dient, wegens den te grooten omvang van het geheel, dat
niet gemakkelijk is te overzien, te besturen en te orgamseeren.
Voorts zou men, na het uitvoeren van dit plan voor de
oplossing van een nieuw vraagstuk komen, van welks be-
teekenis ook de Plaatselijke Commissie van Toezicht door-
drongen is, dat ook voor het meer uitgebreid lager onderwijs
eene 6klassige school zou moeten worden gesticht, daar het
voor behoorlijk onderwijs een eerste eiseh is, dat elke klasse
in een afzonderlijk lokaal plaats vinde, wat bij het meer
uitgebreid lager onderwijs op school B niet het geval is, daar
voor de 6 klassen slechts 3 lokalen besehikbaar zijn. Als
dringenden eiseh stelt de heer Jansen ook de noodzakelijkheid,
dat het bedoeld onderwijs worde losgemaakt van het lager
onderwijs dat in de 3 eerste leerjaren aan school B gegeven
wordt, daar hier is samengekoppeld wat niet samen behoort.
Voor den goeden gang van zaken zou her. hoofd van school
B zich uitsiuitend moeten kunnen wijden aan het meer uit
gebreid onderwijs en ontheven worden van de zorg voor de
drie klassen voor gewoon lager onderwijs.
De heer Jansen is van meening dat in de behoefte kan
worden voorzien door verdeeling der kinderen over de drie
bestaande scholen, daar men dan in elk der scholen klassen
zou krijgen met hoogstens 54 leerlingen, wat geen bezwaar
is, daar men in Middelburg ook scholen heeft met 50 tot 52
leerlingen in eene klasse.
Wordt dan, zooals ook Burg, en Weth. voorstelden, eene
nieuwe bklassige school voor het meer uitgebreid lager
onderwijs gebouwd, dan is ook dat onderwijs goed verzorgd
en zijn de jaarlijksche uitgaven voor de gemeente lager, dan
bij uitvoering van het raadsbesluit, terwijl men dan toch
later nog staat voor het bouwen dier school voor meer uit
gebreid onderwijs, als wanneer de kosten dan naiuurlijk veel
hooger zouden worden.
Uit welk oogpunt ook besehouwd acht de schoolopziener
zich genoopt het raadsbesluit, berustende op het plan der
plaatselijke schoolcommissie, te achten in strijd met de wel-
begrepen belangen der gemeente.
Hij hoopt dat zijn betoog daarvan de overtuiging zal schenken
en de Raad bereid zal worden gevonden zijn inzicht te wijzigen,
terug te komen op het genomen besluit en te aanvaarden
het aanvankelijk door Burg, en Weth. voorgestelde plan, dat
bij uitvoering bevorderlijk zal zijn aan eene goede organisatie
van het geheele onderwijs in de gemeente.
Zooals ook reeds in de vorige vergadering is medegedeeld,
is naar aanleiding van dezen brief een schrijven ingekomen
van de Plaatselijke Schoolcommissie, waarin uitvoerig het
betoog van den districtsschoolopziener wordt besproken.
Van dit schrijven is een afdruk toegezonden aan de raadsle-
den. De bij die toezending opgelegde geheimhouding, is
inmiddels opgeheven.
De schoolcommissie wenscht, alvorens de geopperde be-
zwaren onder de oogen te zien, eerst in herinnering te
brengen dat het raadsbesluit van 25 October 1907, gewijzigd
12 Dec. d. a. v., klaarblijkelijk is tot stand gekomen onder
den herhaaldelijk geuiten drang naar meerdere schoolruimte,
wegens de sinds lang geconstateerde overbevolking.
Die overbevolking was de oorzaak dat Gedep. Staten in
Sept. 1906 en een jaar later op voorziening daarin deden
aandringen.
Besprekingen in den gemeenteraad meermalen gehouden,
lieten nooit onzekerheid aangaaude de bestaande behoefte,
waaraan moest worden tegemoet gekomen. Dat vrij een-
stemmig gevoelen is door de commissie bevestigd na de er-
varing die bij herhaald schoolbezoek werd opgedaan.
Het raadsbesluit moet dus geacht worden logisch te zijn
maar inmiddels is een kloof ontstaan tussehen hetgeen de
Baad besloot en de schoolopziener wenscht of in de eerste
plaats noodig acht. Het is hem niet te doen om meer school
ruimte, maar hij voert een pleidooi voor het meer uitgebreid
lager onderwijs. De commissie meent dat dit en het gewoon
lager onderwijs, van elkaar gescheiden behoort te hlijven,
In tegenspraak met hetgeen de oorzaak van het geding is
blijkt nit het rapport van den schoolopziener dat er van
overbevolking en behoefte aan meerdere schoolruimte geen
sprake is. Eene verdeeling van leerlingen, als de schoolop
ziener aangeeft, kan ook zonder bijbouw reeds plaats hebben.
Dat het meer uitgebreid lager onderwijs door meerdere leerlingen
zal worden gevolgd is een open vraag. Er is een andere
meening, dat het lager onderwijs meer zal toenemen.
Nog afgezien dat de kosten f 280 'sjaars lager zouden
zijn, acht de commissie eene dubbele school beter dan twee
scholen naast elkaar, elk onder een afzonderlijk hoofd. De
commissie ziet niet in dat van het hoofd eener dubbele
school meer organisatie-talent zou worden vereischt dan van
eene gewone enkele school.
Voorts worden in het rapport nagegaan de kosten van
uitvoering der verschillende plannen.
De commissie meent te hebben aangetoond, dat het plan
van Burg, en Weth. tot het aanstellen van een afzonderlijk
schoolhoofd voor de nieuwe zes klassen, geen noemenswaardig
voordeel zoude verschaffen.
Overigens merkt de commissie op, dat bij de vestiging
der school voor M. U. L. onderwijs geen bezwaar tegen de
samenkoppeling aan het lager onderwijs werd vernomen, ter
wijl dit thans wel het geval is, al zijn de toestanden seaert
niet noemenswaard veranderd. Men heeft echter verzuimd,
de tegenwoordige toestand wjjst daarop, het M. U. L. O.
voor de inwerkingstelling te organiseeren. Men heeft dezen
belangrijken en kostbaren tak van het onderwijs niet met
genoegzame zorg voorbereid, en men wil thans dat verzuim
herstellen. De commissie raad echter aan daartoe niet zoo
voetstoets over te gaan, zeker niet nu de kansen wellicht
gunstig zijn voor de oprichting eener Rijks Hoogere Burger-
school, waarvan de invloed op het M. U. L. O. moeilijk te
voorspellen is.
Ook de commissie acht het ontworpen gymnastieklokaal te
klein. De commissie kan niet deelen het bezwaar tegen het
op eenigen afstand van elkaar staan der ontworpen dubbele
school. Er behoort alleen eenheid te bestaan in den gang
van het onderwijs en daar heeft de lokaliteit weinig mede
uit te staan. Aan dat bezwaar zou in elk geval tegemoet te
komen zijn door optrekking der bestaande- school. Dit heeft
bij de commissie van Fabricage geen overwegende technische
bezwaren ontmoet. Met het tegenwoordige ontwerp meende
men al het ongerief te voorkomen, dat tijdens den bouw aan
het onderwijs kon worden toegebracht.
De commissie resumeert het in haar rapport vervatte
als volgt
1. Het door Burg, en Weth. in overleg met den districts
schoolopziener ontworpen plan beantwoordt geenszins aan
den eiseh voorziening in het gebrek aan schoolruimte;
2. Het Raadsbesluit beantwoordt volkomen aan dien eiseh
doch zou finantieel voordeeliger zijn in de uitvoering, als een
afzonderljjk hoofd werd aangesteld
3. Mocht dat gebrek aan schoolruimte worden ontkend,
dan staat de Raad voorshands voor geen andere keus, dan
vooralsnog de tegenwoordige parallelklassen te handhaven en
eene beslissing, ook in zake de school voor M. U. L. O. eerst
te nemen nadat meerdere zekerheid, ten aanzien van de plaats
die dat onderwijs in de naaste toekomst alhier inneemt, zal
verkregen zijn.
De Voorzitter deelt mede, dat Burg, en Weth. den Raad
voorstellen een nieuwe 6klassige school te bouwen voor het
meer uitgebreid lager onderwijs.
De heer De Jager meent dat door Burg, en Weth. geen
uitvoering is gegeven aan het raadsbesluit van 25 Oct. 11.
Er is thans wel een plan ingediend voor het bouwen bij
school C van 6 nieuwe lokalen en op dat plan is het schrijven
van den schoolopziener van betrekking, maar er is toen toch
besloten om een plan te doen ontwerpen voor het bouwen
l 6 lokalen op de bestaande school Aan dat besluit is
geen uitvoering gegeven. Spreker zou het wenschelijk achten
dat ook een zoodanig plan gemaakt werd, daar bij onder-
zoek bleek dat dit geschieden kan.
De heer Dees meende ook dat het de bedoeling van het
besluit was geweest om 6 lokalen op de bestaande school te
bouwen, maar niet om er nieuwe lokalen bij te zetten.
De Voorzitter zou ook gaarne gezien hebben dat zoo'n
plan was gemaakt.
De heer VisserAls nu nog zoo'n plan werd gemaakt
gaf dat weer tijdverlies, en we kwamen er niet verder mede,
want er zou toch hetzelfde onderwijs gegeven worden, of de
lokalen er op of er naast staan.
De heer De Jager: Ja, maar dan zou het bezwaar van
den schoolopziener vervalleD, dat de scholen 8 M. van elkaar
staan.
De heer Visser: Jawel, doch dat is het hoofdbezwaar niet.
De heer De JagerHet is toch door den Raad besloten,
zoodat dan zou behooren te worden uitgemaakt, dat de Raad
van meening veranderd is.
De Voorzitter De zaak heeft een wel wat vreemde wending
genomen. Er is 25 Oct. gesproken over het bouwen van
lokalen op de school, maar later is men er toe gekomen,
hoe weet hij niet, om een ontwerp te maken voor lokalen
naast de oude school.
De heer Drost kan de zaak niet goed begrijpen. Er komt
een brief van den schoolopziener over een ingezonden plan
tot het bouwen van 6 lokalen bij school C en daarin leest hij
nu, dat verworpen is een voorstel van Burg, en Weth. tot
het bouwen van een afzondelijke zesklassige school voor het
meer uitgebreid lager onderwijs. Komt het soms omdat
spreker nog zoo kort lid van den Raad is, dat hem daarom-
trent niets bekend is
En nu komen Burg, en Weth. zoo maar opeens, zonder
dat daarvan vooraf uit de stukken iets blijkt, met een voorstel
om zoo'n school voor meer uitgebreid lager onderwijs te
bouwen. En aan dat voorstel wordt zelfs geen toelichting
verbonden, er is ook geen plan van gemaakt
Spreker zou willen voorstellen dat voorstel terug te zenden
naar Burg, en Weth. met verzoek het, van de noodige toe
lichting voorzien, later in behandeling te brengen. want hij
kan zich niet voorstellen dat de raad bereid zou zijn om dat
voorstel nu zoo maar ineens af te hameren.
Vroeger werd er gezegder was gebrek aan schoolruimte
en daarom stelde spreker voor daarin te voorzien lioor het
bouwen van parallelklassen, maar door het voorstel van Burg,
en Weth. komt men nu ineens op een ander terrein.
De heer Dees acht, dat men op het voorstel van Burg, en
Weth. ingaaude in een scheeve verhouding komt tegenover het
genomen Raadsbesluit, dan zou ook intrekking moeten volgen
van het besluit om school C op te trekken.
De heer DrostEr is toen ook reeds gesproken van het
bouwen eener school op een andere plaats, b. v. aan den
Baandijk, maar wij hebben gezegd neen, we bouwen parallel
klassen aan school C.
De heer Dees Het raadsbesluit is niet uitgevoerd.
De Voorzitter stemt dat toe.
De heer Drost meent dat het voorstel van Burg, en Weth.
niet kan behandeld worden, het staat niet op de agenda.
Er staat toch behandeling van den brief van den sehooiop
ziener
De Voorzitter merkt op, dat er op de agenda staat //by
bouw schoollokalen," zoodat daaronder alles kan begrepen
worden.
De heer Drost Dan heb ik mij vergist.
De heer Visser Ik begrijp niet dat er een plan gemaakt
is om lokalen naast de school te bouwen, als er besloten is
om te bouwen op de school. Is dat wel zoo
De heer Drost Er is besloten te bouwen aan school C
er op of er naast, dat is hetzelfde.
De Voorzitter: Er is toch ook onderzocht of de bestaande
school eene verdieping dragen kan en dat is bevestigend
beantwoord.
Het op 25 Oct. genomen besluit, de door den heer Drost
voorgestelde motie, luidt als volgt
/De Raad, erkennende de behoefte aan meerdere gelegenheid
tot het ontvangen van lager onderwijs, gehoord het advies
der commissie, gelet op den financieelen toestand der gemeente,
die in alles de grootste zuinigheid gebied, besluit aan school
C toe te voegen 6 parallelklassen met inbegrip van een
gymnastieklokaal."
Daaruit blijkt dus dat het bouwen van lokalen op de school
niet in het besluit is opgenomen, hoewel er toen toch in den
loop der discussie over gesproken is.
Roe men echter tot het maken van het tegenwoordige
plan gekomen is, weet ik niet. Maar, de Commissie van
Fabricage heeft het toch ook gezien en goedgekeurd
De heer De JagerJa, er is toen ook gezegd dat het
niet kon, en daarbij gold voor ons ook de overweging dat
het onderwijs in de oude lokalen geregeld kon voortgezet
worden, zoodat we er in hebben toegestemd.
De heer De Masier: Of die lokalen op of naast de school
komen, daarom gaat het eigenlijk niet. De schoolopziener
heeft overeenkomstig art. 54 der wet het plan voor schoolbouw
ter beoordeeling gekregen en maakt daartegen bezwaren, van
teehnischen aard. Het ingediende plan, was het uitvloeisel
van een raadsbesluit.
Nu zouden we ons kunnen bepalen, tot het behandelen
van den brief van den schoolopziener, we zouden bij ons
besluit kunnen blijven en de tusschenkom&t van den Minister
inroepen. De zaak is dus eenvoudig of de Raad een andere
opvatting zal huldigen dan die welke hij op 25 Oct. 11. tot
de zijne maakte. Ik zie niet in, dat het toen genomen be
sluit wijziging moet ondergaan.
De zaak waar het om gaat is in het schrijven van den
schoolopziener wel eonigszins verward geworden. Gedep.
Staten hebben bij ons altijd maar aangedrongen op vermeer
dering van schoolrnimte. Nu is de vraag: wat is bij Gedep.
Staten het motief geweest, om dat te doen Hebben ze dat
gedaan uit eigen beweging, op grond van eigen waarneming,
of, is hun daartoe door den schoolopziener geadviseerd Is
dat laatste h<jt geval, dan is zijn brief tegenstrijdig met het
advies aan Gedep. Staten, daar hij thans schryft dat er vol-
doende schoolruimte is, immers, wanneer er een nieuwe school
voor meer uitgebreid onderwijs zou worden gebouwd, zooals
hij adviseert, blijft de toestand in de laagste klassen der
scholen precies dezelfde als thans, dan blijft daar overbevolking.
Is er dus dan schoolruimte genoeg, dan is die er thans
ook reeds.
Een ding is mogelijk, de heer Jansen is nog niet zoo lang
hier en het zou kunnen zijn dat die adviezen van Ged.
Staten door zijn voorganger, den heer Blum, zijn gegeven,
en dat deze van een andere opvatting is omtrent het aantai
sc hoolkinderen dat in een klasse kan zitten, dan de tegen
woordige schoolopziener, die naar het voorbeeld van Middel
burg, in klassen met een zestigtal kinderen geen bezwaar
ziet.
Maar als er dan geen gebrek aan schoolruimte is,
laten we dan toch niet katholieker willen zijn dan de Paus,
en niet onnoodig een nieuwe school bouwen, laten we dan
alleen ons besluit intrekken. Dan hebben we aan de ons ge-
zonden brieven alle eer bewezen en blijft alles bij het oude.
De zaak van het M. U. L. O. is van bijzonderen aard,
dat is afgescheiden van het gebrek aan schoolruimte op de
lagere school. Het is juist, dat dit ook veranderd behoort
te worden, maar dat moet onafhankelijk van het aan de
orde zijnde worden besproken.
Gedep. Staten hebben eerst aangedrongen op het verschaf
fen van meerdere schoolruimte, later hebben ze ons zelfs
tot spoed aangemaand en nu we een plan hebben ingezonden
blijkt eigenlijk uit een schrijven van den schoolopziener,
een deskundige, dat er voor de lagere srhool geen gebrek
aan ruimte is. Wanneer we dus beslniten om alles bij het
oude te laten, komen we met den deskundige niet in twist.
We hebben allemaal veel hart voor het onderwijs, maar ik
geloof dat, als een autoriteit als de districtsschoolopziener
de toestand voldoende acht, wij dan voor het lager onder
wijs ook geen meerdere uitgaven behoeven te doen. Dat we
het w i 1 d e n doen, geschiedde onder den druk van Gedep.
Staten.
De heer Drost: Ik heb met genoegen de woorden van
den heer De Masier aangehoord, vooral waar hij zijn eigen
meening blijkbaar prijs geeft voor een meerdere. Dat men
zich voor een meerdere buigt, acht ik een gelukkig ver-
schijnsel.
De schoolcommissie waarvan de heer De Masier deel
maakt, adviseerde tot bouwen, want er was gebrek aan school
ruimte. Na zegt de heer De Masier er is geen gebrek aan
schoolruimte, want dat zegt de schoolopziener.
Dit is echter niet geheel juist. De districtsschoolopziener
zegt dat er geen gebrek aan ruimte is wanneer het meer
uitgebreid lager onderwijs van school B wordt weggenomen.
Dan is er volgens hem voldoende ruimte. Dat maakt dus
eenig verschil met de voorstelling die de heer De Masier
aan zijn schrijven geeft.
We komen nu in een andere toestand dan vroeger. Toen
Ged. Staten ons zeiden er is gebrek, er moet gebouwd worden,
hebben wij besloten geen nieuwe school te bouwen,
maar een supplement aan school C. Nu is het anders ge
worden. Als we het meer uitgebreid onderwijs van school
B wegnemen, kunnen we met de bestaande scholen volstaan
door de kinderen gelijkelijk te verdeelen.
Dat meer uitgebreid onderwijs kunnen we echter zoo maar
niet wegcijferen. Er behoort nu echter overwogen te worden
wat geschieden moet. We gaan daar toch maar niet zoo
onvoorbereid een school voor meer uitgebreid onderwijs
plaatsen, zonder ook eens na te gaan wat de toekomst brengen
kan. Er wordt gezegd, dat er kans is op eene Rijks Hoogere
Burgerschool. Als we die hier konden krijgen, zou die
missehien ook het M.U. D. O. kunnen vervangen. Het is
daarom volgens mij de vraag.- is het voor onze stad van
belang, te werken voor eene Rijks Hoogere Burgerschool.
Ik meen dat die vraag gemakkelijk te beantwoorden valt.
Dit staat vast, als er elders in Zeeuwsch-Vlaanderen, hetzij
ten Oosten of ten Westen van den Brakman, eeHe Hoogere
Burgerschool verrijst, is de kans voor onze stad verkeken.
Hoe meer we daarom steunen het werk der commissie, die een
zoodanige school in Zeeuwsch-Vlaanderen tracht te verkrijgen,
hoe meer kans we er op hebben die te krijgen. Ik meen
daarom dat het op den weg van den Raad ligt, daarvoor te
werken.
We kunnen aan de hand van het rapport van den school
opziener besluiten, dat er geen oogenblikkelijke behoefte is
aan uitbreiding van schoolruimte voor het lager onderwijs.
We weten ook buitendien nog niet, hoe de toestand zal zijn,
als de kanaalwerken klaar zijn. We kunnen dan afwachten,
en later zien wat de behoeften worden.
Voor het meer uitgebreid lager onderwijs zou ik dan echter
nog een stap verder willen gaan en van onzen kant ook iets
doen, opdat niet kan gezegd worden dat wij maar steeds
vragen en zelf niets doen.
Ik zou willen dat in principe besloten werd tot het bouwen
van de noodige lokalenvoor eene Rijks Hoogere Burgerschool
daarin konden we dan, zoolang er geen Rijks Hoogere Burger
school is ingericht, de kinderen van het M. U. L. O.
onderbrengen en voor de commissie voor de R. H. B. S. zou
dat een groote steun zijn. Dan zijn wij anderen vooruit.
Later kunnen we dan zien, waar verdere uitbreiding van
schoollokalen moet komen, althans wanneer die noodig is.
De kwestie der havens is toch ook nog niet geheel opgelost.
In plaats dus de kinderen van het M. U. L. onderwijs
onder te brengen in een klein schooltje, zou ik maar alvast
in principe willen besluiten lokalen te bouwen voor eene
Rijks Hoogere Burgerschool, en deze aaa de Regeering aan-
bieden, dan hebben we kans zoodanige inrichting te krijgen,
maar als we nu een nieuwe school voor M. U. L. onderwijs
gaan bouwen, zullen we die kans naar ik meen verkleinen.
De heer De Masier wil toegeven, dat zijn woorden den
indruk kunnen wekken dat hij van meening zou zijn, dat er
voldoende schoolruimte is. Hij heeft echter zijn eigen gevoelen
nog niet gegeven, en alleen de kwestie toegelicht, waar het
om gaat. De schoolcommissie, ook hij, is echter wel degelijk
van meening, dat er gebrek is aan ruimte. De toestand in
de rapporten is genomen naar de lijst der kinderen op 15 Jan.
deze is echter sedert 1 Mei ongunstiger geworden, daar er
nu klassen zijn met 65 leerlingen, wat beslist een overbevolking
mag genoemd worden.
De Voorzitter: Maar 15 Jan. is toch de basis, waarraede
rekening moet worden gehouden en als, zooals de heer Drost
opinerkte, de kanaalwerken atge oopen zijn, zullen er weer
wel kinderen afgaan.
De heer De MasierOp school is de toestand in de laagste
klassen, dat daar zitten 60, 65 en 60 leerlingen, en zoo gaat
het voort. Dat zijn te hooge cyfers, dat is ook de meening