Tsr Nsuzsnsche Courant Dinsdag 26 Februari 1907. No. 4961. TWBBDE3 33J-.A-ID. Zeeramp aan den Hoek van Holland. Zooals wij nog in ons vorig nummer konden melden was het eindelijk Vrijdagnamiddag ge- lukt schipbreukelingen van de Berlin" te redden. Dit geschiedde onder de oogen van Z. K. H. Prins Hendrik, die met de stoomloodsboot z/Hellevoetsluis" was uitgevaren, om het reddings- werk te volgen. Aan de beschrijvingen van het reddings- werk in verschillende bladen ontleenen wij het volgen de De reddingsboot zou nog een poging doen om een uur. Z. K. H. wilde de pogingen der reddings boot van nabij gadeslaan, waarom hij om een uur met de loodsboot, kapitem Berkhout, zou vertrekken, trots dreigende zee en fellen wind. Een verzoek om de reis mede te maken werd goedgunstig toegestaan en zoo scheepten de Prins en gevolg met schryver dezes zich in, waarbij nog behalve de gewone equipage de loods Van Neuren was, alsmede de commis- saris der loodsen en nog eenige aan het loods- wezen verbonden personen. De zee stond hoi, toen wij bij het wrak kwamen en de reddingsboot met de kleine jol achter zich lag te slingeren en te stampen, doch werkloos moest blijven wegens de zware golven, die over de pier sloegen en de zee bedekten met lillend schuim. Duidelijk waren op het wrak de figuren te onderscheiden en waar men Donderdag sprak van vier overblijvenden, daar telde men er nu meer, ja, men geloofde ook vrouwen te zien. Maar de zee sloeg met razend geweld over de pier en men durfde de bemanning er niet aan te wagen om te landen op de glibbe- rige pier. Aller oogen bleven op het wrak gevestigd. Men zag handbeweging, zelfs zag men er een op de verschansing klimmen om zich te laten zakken langs een touw dat langs den romp hing. Doch hi] keerde weer terug. En altijd raasde de storm en deed onze boot zwaar stampen en slingeren een 25 meter van het wrak af, bij de reddingsboot en de ont- zettende branding. De Prins bleef voortdurend op^e brug en volgde met de grootste belangstelling den toestand. Doch nog steeds dobberde de reddingsboot met de kleine jol en gierde en helde onze loods boot, welke nu en dan watermassa's overkreeg, die opstoven tot aan de brug. Juist stond de Prins met den kapitein te spreken, toen vier loodsleerlingen, behoorende tot de equipage van onze boot, met bruine zwemvesten om en de zware laarzen aan, ge- reed gingen staan bij de boot en een hunner naar den kapitein ging, de brug op, en alle decorum vergetende, riep Kapitein, dat kunnen we niet langer aanzien onze jongens zijn niet te houden. Als de reddingsboot het niet doet, dan doen wij het. Geef je permissie, kapitein Maar de kapitein, of loodsschipper genoemd, dacht even na en zei: //Neen jongens, wacht nog even." Want hij zag nu de mannen der reddingsboot, aangespoord door onze gereedstaande bemanning, ook Snellen naar de jol en wilde de reddingsboot de eer laten. Yier man gaan in de jol en met angstige spanning wordt de poging gadegeslagen om de pier te bereiken en er een man op af te zetten. Nu eens zit de kleine jol hoog boven op een golf, dan weer gaat ze pijlsnel de diepte in. Eindelijk komt ze dichtbij en denkt men den man op de voorplecht den sprong te zien wagen, doch met een vaart wordt ze weer meters ver teruggeslagen en begint het getob en gezwoeg opnieuw. Eindelijk kreeg de jol verbinding met het Noorderhoofd, waar het wrak zit aldus ver- haalde de kapitein van de loodsboot. Zij werd tegen de pier gesmeten, zoodat wij dachten dat zij te pletter zou slaan. Maar in plaats daarvan gaf Klaas Ree zichzelf een gooi en joempte op de steenen, waar de branding overheen liep. Half loopende, half zwemmende, tot den hals in de golven en het water is koud scharrelde hij voort naar den kop. Ieder oogenblik vreesden wij hem te zien weg- slaan. Maar hij bereikte een paal, kroop erop, en bleef er wel een half uur op zitten. Met een lijn zat hij aan de reddingsboot vast. „Inmiddels volgen zijn drie kameraden uit de jol zijn dapper voorbeeld, joempten ook op de keien, waarover heen de branding raasde. De reddingsboot was intusschen voor anker gegaan. //Toen grepen de vier jongens elkander vast, om steun te hebben tegen het geweld van de zee en zwemmende, loopende, gingen zij al verder naar buiten, tot zij alien het hoofd bereikten, op een 50 meter van waar het wrak zat. En het geschreeuw en gewuif van de schipbreukelingen misschien ook wel de Prins die hen gadesloeg maakten de jongens zoo dapper als leeuwen. Een krachtig hoerah klonk op de loodsboot. toen de verbinding met de pier verkregen was. Maar toen waren de mannen daar ook niet meer te houden en de kapitein, die nu zeker dacht dat aan de eer voldaan was, en dat de mannen der reddingsboot nog hulp konden ge- bruiken, gaf zijn toestemming. Ze wilden wel allemaal, doch er mochten er maar vier, die spoedig op de wijze der andere mannen op de pier landden. Arm in arm ploeterden zij door de branding naar de keien, tot er daar 8 jongens samen waren aan het hoofd, vaak tot aan de halzen in het koude bad. Het geluk wilde dat er van de Berlin nog een tros af'hing in zee, opgewaaid door den storm naar hun toe. z,Ja" vervolgde een van de /jongens", die er bij was geweest, simpelweg schipper, de zee ging bulderend te keer. Maar we pakten den tros van de Berlin, en bonden er een nieuw eind aan, tot we het op een paal van de pier vast konden zetten. En zoo konden zij komen. z/Het wrak lag 5 meter boven ons uit, de tros in de schuinte naar de pier zal een 20 meter lang zijn geweest. Op het wrak was een steward, die begreep ons. En hij maakte het zijn verkleumde gezellen duidelijk. Toen eerst kwamen er twee stokers naar voren zij bonden zich een lijn om het middel en lieten zich glijden dan kwam de steward zelf, dan twee vrouwen en de anderen, tot tieu in ge- tal, allemaal met de handen glijdende langs het eind. Wij met ons achten, arm in arm, kwamen zoo ver mogelijk in de branding voor- uit, grepen de scumpers bij armen en beenen om hen vast te vatten, want ze waren zoo slap door al die ellende. Een enkele sloeg te water, kwam weer op, en we grepen hem. Twee aan twee zwemmende brachten we ze stuk voor stuk eerst naar een droogte op de pier. Die arme bls van vrouwen, alle fut was er uit. Over onze ruggen sjorden we haar #Ja" zei de kapitein en toen op een moment kwam er weer een stuk water dat de jongens met vrouwen en al omsmeet. Wij zijn voor geen klein geruchtje vervaard, maar we stonden te trillen aan boord, om de kerels". De //jougen" die mee had gered, vervolgde Die vrouwen hebben we eerst op een baken gelicht, en door een Rotterdamsche jol, die ik nog niet ken, kregen we toen waarachtig weer verbindig met de reddingsboot. Zoo haalden we van daar een dikkere lijn naar de baken en daaraan trokken ze hen stuk voor stuk naar de schuit van Jansen. z/Je hield je hart vast. Ze waren vau al die kou, zoo doorwaternat, onbeschut onder het sloependek van het wrak, tot in hun merg uitgeput Toen we kwamen lagen ze als lam over de verschansing, maar nog wuifden de stakkers, terwijl zij al niet meer op hun beenen konden staan. En vierkant hadden ze zich laten zakken. Op de loodsboot had men met spanning het reddingswerk gadegeslagen en begreep niet, waarom de geredden in de reddingsboot en niet terstond aan boord van de loodsboot werden gebracht, waar ze terstond verpleegd konden worden. De, kapitein had ook zijne manschap- pen dien last gegeven. Toen de jol terug kwam brachten de mannen evenwel de tijding mee De reddingsboot wil ze niet afstaan. Intusschen begon het hevig te sneeuwen zwarte wolken pakten zich samen en de zee werd nog woester. Geen oog had de Prins van het reddings werk af en nu vroeg Z. K. H. waarom die menschen hier niet werden gebracht, waar ze toch veel beter konden worden verpleegd. En wij alien hoopten er op, doch ze kwamen niet. z/Uit naam van den Prins", zoo kreeg de nu weer vertrekkende boot van den adjudant de boodschap mede, //moeten de geredden hier aan boord dadelijk worden verpleegd." En*met die boodsehap gingen ze uit, verder het reddingswerk vervolgende. Intusschen had zich ook een jol met par- ticuliere vletters begeven in de branding om de behulpzame hand te bieden, bemand met M. Sperling, C. Sperling, L. Sperling uit Dord recht en G. Moerkerke van Ouddorp. Thans zijn er tien gered en de elfde is een vrouw, die zich laat afzakken van het touw maar even is ze gegaan, of ze durft niet ver der. De voet schijnt een steunpunt te hebben gevonden, want ze blijft zitten op dezelfde hoogte. Terugkeeren is onmogelijk en beneden haar de bruisende zee en de steenen glooiing. Zeker 12 M. hoog blijft ze zitten en gaat maar niet verder. De zee wordt holler en hollerde lucht wordt pikzwart en zware sneeuwbuien slaan de oogen blind. Hoewel we vlak bij het wrak zijn, kunnen we nog niet zien, of de vrouw nog daar hangt. Intusschen njst de vloed en moeten onze mannen en die der reddingsboot weg van de pier, willen ze er niet worden afgeslagen, en te midden der sneeuwjacht en de kokende zee keeren de booten terug, achter zich latende het wrak, waaraan in doodangst beklemd blijft een vrouw. En telkens vraagt de Prins aan zijn omge- ving, of de vrouw nog te zien is en de kijker wordt gericht en de vrouw hangt bewegingloos op dezelfde hoogte. Maar die vrouw moet gered worden, zegt de Prins en moedigt de mannen aan. Nog lang hangt ze daarwant het is te gevaarlijk om terug te gaan, de schipper durft er zijn mannen niet aan wagen. En weer klinkt het uit den mond van den Prins Hier moet gehandeld worden, kom kapitein, die vrouw moet gered. Een kreet van ontzetting gaat op bij ons alien de vrouw heeft het touw losgelaten en valt naar beneden. 0 God, die is verloren, zoo jammert een ieder. Maar, wonder boven wonder, daar bij den vuurtoren zien wij iets bewegen en in den zeekijker zien wij dat het de vrouw is. Vrijwilligers voor de bootroept de schipper en dadelijk komen weer vier anderen zich aan melden ter vervanging van de afge- tobden. Trots het groote gevaar, gaat de boot weer uit en waagt er zich een op de pier om de vrouw te gaan halen. Een lijn wordt om haar middel bevestigd en ze wordt door de zee weer heengetrokken naar de boot. De eerste geredde is intusschen bij ons aau- gekomen het is een jongen van een jaar of 18, Engelsch sprekend met een Fransch accent, meer dood dan levend, bevend van het hoofd tot de voeten en staroogend van angst. We dragen hem naar beneden en kleeden hem geheel uit, wrijven hem droog met een badhanddoek, geven hem een slokje cognac te drinken, en hooren van hem, dat ze 65 uren zonder eten en drinken zijn geweest, dat er 14 levenden aan boord zijn en nog 8 lijken, ver- moedelijk wel 9, want van de drie vrouwen, die overgebleven zijn, is er een zwaar gewond en vermoedelijk overleden. En daar komt de tweede. Een flinke man, Duitscher, zwak van ellendig van doorgestanen angst, maar, nadat hij geheel ontkleed is en in dekens gewikkeld, met oogen, waaruit de dank- baarheid van de redding ons tegenblonk. Telkens komt de Prins beneden en spreektdeel- nemende woorden tot de geredden, de overgeluk- kig zijn voor deze buitengewone belangstelling. En in de nauwe kajuit met de ongelukkigen met half of heel verkleumde ledematen, met handen doorweekt en uitgebeten als een spons met voeten zoo gevoelloos dat we uren zitten te wrijven, in dit tooneel van menschelijke ellende, staat telkens de Sere figuur van Prins Hendrik, dan dezen dan genen toesprekend, zich met belangstelling informeerend omtrent bijzonderheden, dankbaar nagestaard door de van vermoeienis nog halfgesloten oogen. De wind is noordelijker geworden en hoewel volgens mededeeling van den loods de barometer rijzende is, houdt de sneeuwjacht aan, beuken de golven het wrakdfen schuimen over de pier. Een R. K. geestelijke is ook aan boord en heeft ter beschutting een dikken pijjekker aan van, j een der bemanning. Ik bad hem in die ruige plunje niet herkend en toen ik hem even vreemd aankeek, zei hy oolijkDat is niet mijn gewone kleedij, maar die kou was niet meer uit te houden en vol yver ging weer naar beneden, hulp brengend, waar die noodig was, een opgeruimd en vriendelijk woord sprekend tot alien die hij helpen ging. De Prins stond nu op de brug, ernstig en voortdurend het oog gevestigd op het wrak- boutdaar waren nog drie levenden op, een meisje en twee oudere vrouwen. De pier- was verlaten door de redders en de reddings boot zette koers naar onze boot om de overige geredden, die daar nog aan boord waren, bij ons over te brengen. HoorHoordat noodgeschrei, die angst- kreten en de Prins verbleekt en vestigt star den blik op het wrak. En met een van deernis getuigende stem en dringend vraagt de Prins, of de schipper of de loods nu niets weten om ze te redden en verpletterend klinkt het ant- woord//Koninklijke Hoogheid, wanneer ik daar mijn jongens heen zend, dan wordt het aantal slachtoffers nog grooter." De Prins zi'et dat ook in en zwijgt. Er is thans stilte op de brugtusschen 't loeien van den wind hoort men het vrouwen- geschrei. hartverscheurende noodkreten van de schepsels, die daar hulpeloos achterblijven. We maken toebereidselen om terug te gaan. z/Licht je anker", klinkt het commando van den schipper. En aldoor dat noodgeschrei, de angstkreten, die door de lucht gieren, het handengewring der hulpeloozen, nog even te zien in de vallende duisternis. Ik sta nu op de brug, naast den Prins, die in zichzelf gekeerd de koude trotseert, maar als de noodkreten nog dringender zijn, zie ik zijn oogen vochtig worden. z/Dat kan ik niet langer aanhooren," komt diepgevoeld uit 's Prinsen mond, en ziende dat ik ook diep ontroerd ben,/U moet ook binnengaan" En langzaam gaat Z. H. naar beneden, waar de adjudant baron Van Heemstra en baron Van Pallandt met groote toewijding bij de schip breukelingen allerlei diensten bewijzen. Dezen komen langzaam bij en geraken op hun gemak. De geestelijke spreekt hun moed in en op zijn vraag aan den eersten geredde, klinkt vroolijk het antwooi-d fa va bien, mon sieur l'abbe, fa va bien. z/Halfwerk vooruit", gaat de loodsboot den aterweg in, de vrouwen op het wrak in de diepste wanhoop achterlatende. Een witte streep schuim teekent den weg, dien de boot neemt en verder verwijdert van de plek des jammers, waarvan het noodgeschrei alleen nog wordt vernomen door de stormmeeuwen, die wiegend op den wind zich helderwit afteekenen tegen de zwarte sneeuwlucht. Als de boot aan den steiger komt, staan honderden haar op te wachten. Dp het dek staan geschaard de mannen der loodsboot, die zich zoo heldhaftig gedroegen, en de Prins neemt vriendelijk afscheid, den kapitein en den loodsen wordt de hand gedrukt en als de Prins zich tot mij wendt, klinkt het ernstig en oprecht//Hopen wij in het verdere leven voor zulke motievolle dagen te blijven gespaard." En stevig is de handdruk, waarmede dit ver- gezeld gaat. Als de Prins het schip verlaat, gaat een groot, warm gejuich op van de men schen aan den wal, een hoera, zoo veelzeggend in zijn spontaniteit, het bewijs leverend hoe hoog deze zelfopofferende deelneming van den Prins wordt gewaardeerd. Aan den wal heeft men in waarheid mede- geleden. Uren stonden de honderden toeschou- wers in de snerpende sueeuwjachten met door- weekte kleederen en trachtten hun ijskoude, natte voeten wat te verwarmen door de sneeuw in den stopverfachtigen bodem te trappelen Ook hier werden kou, honger en dorst niet geteld, dacht men niet aan gevaar voor ziek worden want ginds nietwaar, werd een spannend-inter- ressante redding volbracht, die de lieden boeide. Er waren echter ook ellendelingen, die deze gebeurtenissen als een pretje en een amusement schenen te beschouwenvele moppen werden getapt, er vloeide veel volkshumor slechts zelden van eenige goede hoedanigheden en dan ergerde die humor nog omdat hij op zulk een moment voor den dag kon komen. V elen der toeschouwers bleven enkele uren kijken. Het nieuws kwam ieder uur niet meer dan een lepel, doch dan een kleine, wel te verstaan. Er zat climax in. Des morgens hadden er (onware) geruchten de ronde gedaan dat het schip uit elkaar zou zijn gestagen en ook, dat meu 's nachts aan boord geweest was en geen spoor van leven meer had ontdekt. Het was dus reeds een verlichting, toen men, aan het strand gekomen, het acbterschip nog zag liggen en van Dirkzwagersbureau vernam, dat er nog pas lieden aan boord waren gezien. Het aantal van vier ging toen de hoogte in zes levenden tien heerlijke climax. Ten slotte werd bekend, dat het aantal der geredden elf bedroeg en er zich nog eenige levenden aan boord bevonden. Uren van lijden. Dat brokstuk, achterschip van de //Berlin' is een ware foltering geweest zes en dertig lange, bange uren Nog is slechts een klein, o, zoo klein tipje opgelicht van den valen, dichten sluier, die nog altijd deze mysterieuze catastrophe omhult. En reeds zijn er bijzonderheden bekend geworden, die in staat zijn den sterkst-gezenuwden het bloed in de aderen te doen stollen van weedom. Angstig hadden de arme stakers al die uren op elkander gedrongen gestaan, teneinde elkaar met hun lichaamswarmte nog zooveel mogelijk goed te doen en het is bijna onbegrijpelijk, maar waar we vernamen het uit de beste bron, van de doktoren zelf ze hadden elkaar daarbij zelfs bezeerd en verwond. Ze waren gaan zitten op elkaars beenen die reeds totaal gevoelloos waren en den nadeeligen druk niet meer waarnamen. En al dien tijd hadden ze geen bete broods, geen spoog drinken gehad. Een mensch is toch een wezen, dat veel ont- zaglijk veel kan doorstaan. Een jeugdig Engelschman werd aan land ge bracht met zulk een zwakken pols, dat men zich er over verontrustte. Men gaf hem volop warme koffie met cognac doch dat scheen zelfs zoo goed als niets uit te werken. In dat uiterste geval heeft een der doktoren hem een onderhuidsche kamfer-inspuiting ge daan. Eerst was hij er een beetje bang voor. Maar wat vond de stumperd, wiens beenen en armen reeds zoo blauw zagen als het vleesch van iemand, door zekere vergiften gestorven, de uitwerking dier injectie heerlrjk. De bedden in hotel Amerika waren reeds voor de aankomst der geredden heerlijk ver- warmd met een onnoemelijk aantal Hulstkamp- kruikjes, thans echter gevuid met een onschuldig, neen, een weldadig warm water. Men diende slechts op te passen, dat de lieden de gevoel- looze leden niet brandden. VAN

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1907 | | pagina 5