No. 4922. Ter Neuzensche Courant. Zaterdag 24 November 1906. 46e Jaargang.
NATION ALE Ml LI TIE.
TWBHDil ZBL-AJD.
Zittiner van den Militieraad.
TER NEUZEN, 23 November 1906.
De St. Crt. no. 273 bevat o. a. een wijziging
in de statuten van Christelijk Nationaal onderwijs
te Axel.
Met ingang van 1 Januari 1907 wordt de
kommies 2e kl. bij de belastingen M. L. Teulings
te Roosendaal tijdelijk belast met de waarneming
van het grenskantoor Kauter.
In de provincie Zeeland kwamen in de
week van Woensdag 14 tot en met Dinsdag
20 November 21 gevallen van besmettelijke
ziekten voor nl. te Rilland-Bath 1, Sluis 1
en Wolphaartsdijk 3 aan typhus en febris
tvphoidea te 's Gravenpolder 1, Kruiuingen
3, Middelburg 4, Schoondijke 1, Vlissingen 2,
Wemeldinge 1 van roodvonken te Hulst,
Schoondijke, Stoppeldijk en Ylissingen 1 geval
van diphteritis.
Sluiskil. Woensdagnamiddag 1.1. speeldehet
tweejarig meisje van den schoenmaker A. B.
alhier met haar vaders njwiel. Haar broertje
deed onverwachts het achterwiel er van draaien
en het eene handje van het meisje geraakte
beklemd tusschen ketting en rad, zoodat het
wijsvingertje aan het vel er bijhing. Onmid-
dellijk werd geneeskundige hulp ingeroepeu
Zeer waarschijnlijk zal dit lichaamsdeel moeten
geamputeerd worden.
Zaamslag, 22 Nov. Heden hield de vereeni-
ging //In 't belang der landbouwers" hare ge-
wone algemeene jaarlijksche vergadering. Uit
de rekening en verantwoording bleek dat de
ontvangsten bedroegen 80634,16 en de uit-
gaven f 80450,595 goed slot 183,576.
Onder de inkomsten zijn begrepen het goed
slot van het vorige dienstjaar ad 288,326 de
contributie van 92 leden a 1 per lid en 5
van entree van twee nieuwe leden.
Aangekocht werd 1,206,590 K.G. kunstmest
en lijnkoek. Tot leden van het bestuur werden
herkozen D. Dekker en Jac. Verpoorte.
Axel, 22Nov. Dezangvereeniging//Excelsior"
alhier, opgericht in 1901, is, wegens gebrek
aan werkende leden, ontbonden. Uit de leden
dier zangsehool is nu een tooneelclub gevormd,
bestaande uit 7 heeren en 2 dames, wier doel
is, jaarlijks twee uitvoeringen te geven. De
tooneelclub draagt eveneens den naam van
//Excelsior"
Hengstdijk. Als een bijzonderheid mag wel
gemeid worden, dat in den tuin van het hoofd
der school alhier een jong appelboompje voor
den tweeden keer dit jaar heeft gebloeid en nu een
zestal appeltjes draagt met een doorsnede ter
grootte van een gulden. lets zeer bijzonders.
M alsoorden. Bij de overstrooming van het
voorjaar heeft men met alle moeiten de sluis
tusschen den Maria-polder en den Noordhof-
polder, gelegen naast den Wilhelmuspolder,
behouden, wat zeer veel heeft bijgedragen tot
het behoud van Walsoorden.
Deze sluis is nu gansch vernieuwd en veel
solieder gebouwd, zoodat zij bij mogelijk onge-
vallen als dit jaar veel meer te vertrouwen zal
zijn.
Middelburg. De Yereeniging „Uit het
Volk—Yoor het Volk" te Middelburg heeft
thans definitief besloten het concours voor har-
monie- en fanfarencorpsen te doen doorgaan.
Door onvoorziene omstandigheden is de datum
van uitvoering nu vastgesteld op Maandag en
Dinsdag 20 en 21 Mei 1907. (Tweede en
derde Pinsterdag).
Provinciate Staten van Zeeland.
(PER TELEGRAAF.)
Burgemeester en Wethouders der gemeente TER
NEUZEN,
Brengen ter kennis van belanghebbenden, dat de
Militieraad in Zealand voor de iichting van het jaar
1907, op VRIJDAO den 21 DECEMBER 1906, des voor-
middags te 9 iiur, te Hulst in bet gemeentebuie aldaar
zittuig zai bouden om uitspraak te doen omtreut alie
lotelingen dezer gemeente
dat voor den Militieraad moet versehijnen de lote-
ling die vrijstelling verlangt wegens ziekelijke gesteldheid
of gebreken of gemis van de gevorderde lengte;
dat zij die wegens ziekte of gebreken niet in staat zijn
om voor den Militieraad te versehijnen, daarvan door
tusschenkomst van den Burgemeester hnnner woonpiaats
moeteo lit-inii«t>e ven aan den Militieraad, onder-
overlegging van een ongezegelde geneeskundige verkla-
ring vermeldende den aard van de ziekte of van bet
gebtek
vestigen uitdrukkelijk de aandacht op van hen, die
vrijstelling verlangen wegens broederdienst of op grond
van te behooren tot twee of meer in hetzelfde jaar
geboren broeders, dat de opgaaf van de vrijstelling bij
de loting of bet inleveren van de bewijsstukken hen niet
ontslaat van de verplichting om bij den Militieraad de
reden van vrijstelling in te brengen op bovenver-
melden dag
en wijzen de lotelingen, die gebreken hebben of meenen
te hebben, op hunne verplichting, voor zooveel zij
daartoe in staat zijn, en onverschillig ivelk nummer
zij hebben getrokken, om voor den Militieraad te
versehijnen, teneinde geneeskundig te worden onderzocht.
Ter Neuzen, 23 November 1906.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
J. A. R. GEILL, Burgemeester.
W. S. J., D1ELEMAN, Secretaris.
Zitting van Vrijdag 23 November 190f>.
De hedenmorgen geopende zitting werd door 36 leden
bijgewoond.
Na resumptie der notulen van de vorige vergadering
werd mededeelirig gedaan van de benoeming van voor-
zitters en onder voorzitters der afdeelingen
Bebandeld werden o. m. de volgende voorstellen
1. Voorstel van Ged. Staten tat vaststelling eener
verordening op de heffing en invordering van reehten
voor het gebruik van steigers.
Blijkens bet afdeelingsverslag bestond in 2 afdeelingen
geen bedenkingen tegen bet voorstel.
In de derde afdeeling achtte men bet wenschelijker
en eenvoudiger, dat voor bet aanleggen der prov. booten
aan de steigers en voor betgeen door die booten vervoerd
wordt, geen reehten worden gebeven, omdat die gelden
feitelijk terugkeeren tot de provinciale kas.
Een lid van Ged. Staten bracht in bet midden, dat
deze regeling wenschelijk wordt geacbt voor de regel-
matigheid der administratiehet andere lid van Ged.
Staten voegde daaraan toe, dat bet behoud van den
bestaanden toestand ook gewenscht is, om de expioitatie-
rekening van de stoombootonderneming nauwkeurig te
kennen, aangezien de mogelijkheid niet is uitgesloten,
dat deze in andere handen zou kunnen overgaan.
Bij de besprekirig van art. 4 wordt door een lid
voorgesteld, dat onder de vaartuigen, waarvoor geen
steigerrechten verschuldigd zijn, ook zullen worden
opgenomen de vaartuigen in 's rijks dienst. Dit voorstel
wordt met 8 tegen 6 stemmen aangenomen.
Het voorstel werd aangenomen.
2. Voorstel van Ged. Staten tot vaststelling eener
verordening op de heffing en invordering van tolgeld
voor het gebruik van Provinciale wegen.
Blijkens het afdeelingsverslag wordt ook de wensche-
lijkheid uitgesproken, om ook motorrijtuigen in de
tolheffing op te nemen vanwege Ged. Staten wordt
daarop geantwoord, dat deze vraag bij het College is
overwogen, doch daartoe vooralsnog bezwaarlijk kon
worden besloten, daar de tollen alie nog tot 1 Mei 1909
verpacht zijn; wanneer die pachten ten einde zijn, zal
dit punt steilig bij het College in overweging worden
genomen.
Door andere leden wordt opgekomen tegen het denk-
beeld,- om motorrijtuigen in de heffing op te nemen,
omdat die rijtuigen geen schade aan de wegen toebrengen.
In eene andere afdeeling wordt door een lid bij
artikel 9, onderdeel kopgemerkt, dat naar zijne meening,
volgens dit onderdeel, menschen, die zelf geen land
bouwers zijn maar toch landbouw-producten van door
hen gebruikte landen met geleende of betaalde hulp
vervoeren, geen vrijdom van tol hebben; bij wenschte
daarom tusschen de woorden (dandbouwers" en ywelke"
te voegen de woorden Handgebruikers en anderen".
Naar aanleiding hiervan wordt door een ander lid
een voorbeeld aangehaald uit de administratieve recht-
spraak, waarbij werd uitgemaakt, dat door de tegen-
woordige redactie ieder, die landbouw-producten van
bij hem in gebruik zijnde landen vervoert of laat
vervoeren, vrij is van tolgeld. Dit wordt door een lid
van Gedeputeerde Staten bevestigd.
In geen der afdeelingen bestond overigens bezwaar
tegen het voorstel.
Ged Staten vonden in dit verslag geen aanleiding om
wijziging te brengen in hun voorstel en ontraden mits-
dien de aanneming van het voorstel van den beer Van
Waesberghe.
Het voorstel werd goedgekeurd, en bepaald dat die
verordening zal ingaan 1 Mei 1907.
De heer Moerdijk stelde voor deze verordening tot
1 Mei 1909 van kracht te verklaren, omdat het hem
wenschelijk voorkomt, ook motorrijtuigen in de tol
heffing op te nemen, wat thans niet kan, daar de tollen
tot 1 Mei 1909 verpacht zijn.
De heerer. Eruijtier en De Veer ontraadden de aan
neming van dit amendement, omdat de verordening ten
alien tijde kan worden herzien.
Het amendement-Moerdijk werd ten slotte verworpen
met 31 tegen 5 stemmen en het voorstel van Ged. Staten
daarna aangenomen.
3. Voorstel van den heer Jos. van Waesberghe, ge-
steund door de heeren Ilammacber, Moerdijk, Elenbaas,
Hombach en Ysebaert, tot opheffing der Provinciale
tollen en vrijstelling van de gemeente Goes en de ge-
meenten in Schouwen en Duiveland van hare bijdragen
voor afkoop van tolrechten.
Blijkens het afdeelingsverslag verklaarde zich in eene
afdeeling een lid tegen het voorstel op grond, dat hij,
die de wegen gebruikt, daarvoor ook betalen moet;
vrijdom van tol is daarenboven zijns inziens, voor zooveel
Zeeuwsch-Vlaanderen betreft, een geschenk aan de
buiteniandsche grondeigenaren.
Een ander lid komt op tegen den regel, dat hij, die
gebruikt, betalen moet, omdat de druk van tolheffing niet
gelijk is; de meestegebruikers betalen niet in evenredig-
heid van betgeen zij genieten automobielenen rijwielen
genieten veel en betalen niets; de landbouwers daarert-
tegen betalen het meest. Ook zijn de perceptiekosten
een groot bezwaar; er moet veel af voor onderhoud van
tolhuizen en belooning der tolgaarders. Dit lid is voor
het voorstel en raeent, dat men in den tijd, die ons van
de afschaffing scheidt, middelen kan beramen om het
geldelijk verlies te equivaleeren.
Een derde lid vindt in het feit, dat de tollen op de
particuliere wegen blijven, eene onbillijkheid voor hen,
die deze wegen en tevens de Provinciale wegen berijden
tegenover hen, die alleen van laatstbedoelde wegen
gebruik maken.
Door een lid van Gedeputeerde Staten in deze afdeeling
wordt een staat van tolgelden medegedeeld, waaruit
blijkt, dat er, na aftrek van onderhoud der tolhuizen,
ruim f 9000,in de provinciale kas vloeit, waarbij
nog komt 2200,voor afkoop; om dit bedrag te
vinden zouden de opcenten met tenminste 66n percent
moeten worden verhoogd.
Nog een lid in deze afdeeling verklaart zich voor
tolheffing, omdat zij eene groote bate geeft voor de
Provincie, terwijl de druk z. i. niet zoo zwaar is o. a
niet voor den iandbouwer bij de meerdere opbrengst
der producten. Daartegen wordt door een ander opge
merkt, dat zij, die tolplichtig zijn, meer dan de genoemde
9000,betalen, omdat dit een nettocijfer is; de druk
is, volgens dezen, wel zeer zwaar; het licht in den geest
van den tijd om de tollen af te schaffen of de Provincie
de opbrengst kan missen, is een zaak van onderzoek
en hij meent, dat daarvoor wel een equivalent zal te
vinden zijn.
Nog een ander lid stelt de vraag: waarom heffing
van steigerrechten en niet van tolgelden Hij consta-
teert, dat hierop geen antwoord is gegeven.
Door een der leden wordt het denkbeeld geopperd,
om het voorstel naar Gedeputeerde Staten te renvoyeeren
hiermede vereenigen zich 6 leden, terwijl 7 er zich tseen
verklaren.
In een andere afdeeling deelt een lid mede, dat
het voorstel, om de tolrechten eerst in 1909 af te
schaffen, gegrond is op het feit, dat de provinciale tollen
tot 30 April 1909 verpacht zijn en het daardoor niet
mogelijk is, daartoe vroeger over te gaan, wil de Pro
vincie niet geDoodzaakt zijn scbadevergoeding te betalen
aan de tegenwoordige tolpacliters en moeilijkheden
ondervinden in de regeling harer ftnancien. Met inge-
nomenheid heeft dat lid vernomen, dat Gedeputeerde
Staten der provincie Gtoningen een voorstel gedaan
hebben, om in die Provincie de provinciale tollen af
te schaffen, en dat een dergelijk besluit ook ingang
heeft gevonden bij de Stateuleden der provincieOverijssel,
alwaar ook overwogen is, de tollen op de wegen, geene
provinciale wegen zijnde, op te heffen doc afkoop.
Hij is van meening, dat het heffen van tolgeld een
zwaren druk uitoefent op alle neringdoenden, niet het
minst op die van den kleinhandel, en niet te verdedigen
is, nu de aanlegkosten van de bedoelde wegen reeds
meermalen zijn terugbetaald aan de Provincie door de
opbrengst der tolgelden, waarvan het juiste bedrag
moeilijk is na te gaan, daar het winst-cijfer der tol
gaarders niet bekend is. De wegen strekken tot alge-
meen belang en daarom acht het lid het ook billijk,
dat voor de instandhouding er van door een ieder wordt
bijgedragen want niet ieder betaalt tolgeld, die van
een Provincialen weg gebruik maakt, daar er wegge-
deelten zijn, die bereden kunnen worden zonder te
moeten betalen.
Een lid van Gedeputeerde Staten in deze afdeeling
verklaart dat hem geen klachten bekend zijn omtrent
het heffen van tolrechten in het eiland Walcheren,
waar verschiliende wegen bestaan, die niet door de
Provincie zijn aangelego hij ziet niet in, waarom een
gedeeite der provincie, Zeeuwsch-Vlaanderen, bevoor-
recht zou dienen te worden door de afschaffing van
tolgelden.
Een ander lid in deze afdeeling vindt in het voorstel
een middel, om later te kunnen komen tot geheele af
schaffing der tollen in de Provincie.
f7og wordt door een derde lid opgemerkt, dat ook in
Zeeuwsch-Vlaanderen de gemeenten zich kunnen ver
eenigen tot afkoop der tolrechten, wat gebeurd is in
andere deelen der Provincie.
Het stelien van het voorstel in handen vad Gedepu
teerde Staten maakt bij een lid een punt van overweging
uit, doch de meeste leden deelen in die meening niet
omdat de zaak kort geleden in handen van Gedeputeerde
Staten is geweest.
Bij de bespreking van het voorstel in een derde
afdeeling verklaart een lid, dat hij in beginsel is voor
afschaffing der tollen, maar nog geene beslissing wil
nemen, omdat hij gaarne eenige inlichtingen zou ont-
vangen, of de financieele toestand der Provincie die
afschaffing toelaat.
Een ander lid brengt in herinnering, dat, bij eene
vroegere behandeling_ van een dergelijk voorstel, dit
met nagenoeg algemeene stemmen is verworpen, terwijl
een derde lid gaarne wil medewerken tot opheffing
der tollen, mits het onderhoud der wegen, waarop thans
tolrecht wordt geheven, door de polders of gemeenten,
die van deze verharde wegen dadelijk voordeel genieten,
worde overgenomen.
Bij de stemming over het voorstel in de verschiliende
afdeelingen bleek, dat 14 leden zich met het voorstel
vereenigden, 18 leden zich er tegen veiklaarden en 4
leden zich hunne stem voorbehielden.
De heer Van Waesberghe verdedigde zeer uitvoerig
zijn voorstel tot afschaffing dezer tollen en hij drukte
de hoop uit, dat vele leden die zich principieel daar-
mede kunnen vereenigen, de consequentie van hun prin-
cipe zullen aanvaarden en medewerken tot afschaffing
van de tollen Dit werd door hem op verschiliende
gronden noodzakelijk geacht, vooral omdat deze wijze
van belastingheffing zeer on billijk is.
De heer Tichelman zeide zich om financieele redenen
tegen het voorstel-Van;Waesberghe te moeten verklaren,
omdat hij zich niet gerechtigd acht mede te werken
om eene bate van 11000 af te schaffen.
De heer Hombach deed zich kennen als een voor-
stauder van de afschafling.
De heer Fokker opperde versohillende bezwaren die
bij hem tegen het voorstel bestaan.
De heer Van Waesberghe trachtte de tegen zijn voor
stel ingebrachtte bezwaren te weerleggen.
De heer Siegers bestreed in een uitvoerig betoog het
voorstel van den heer Van Waesberghe en wees er op
dat deze vergadering reeds herhaaldelijk zich tegen de
afschafling heeft uitgesproken sn dat er niets meer voor
of tegen te zeggen is, dat niet reeds vroeger is te berde
gebracht.
Hij is het eens met den heer Tichelman, dat afschaffing
van tolrechten, afschaffing van steigerrechten moet ten-
gevolge hebben.
Eveneens is de financieele toestand der provincie van
dien aard, dat afschaffing ten zeerste moet worden ont
raden.
De heer Blum, die in de afdeelingen zijn stem had
voorbehouden, verklaarde thans door de argumenten van
de tegenstanders niet overtuigd te zijn geworden, dat
de afschaffing niet gewenscht is en verklaarde dus voor
het voorstel te zullen stemmen.
De heer Van Waesberghe verdedigde nogmaals zijn
voorstel dat daarna in stemming gebracht werd en
aangenomen werd met 20 tegen 18 stemmen,
zooclat met 1 Mei 1900 de tolheffingen
in Zeeland zullen worden afgeschaft.
In verband met deze beslissing werd de pas aange
nomen verordening op de heffing en invoiaering van
tolgeld voor het gebruik van provinciale wegen gewij
zigd, in dien zin, dat deze verordening slechts tot 1 Mei
1909 van kracht blijft.
4. Voorstel van Ged. Staten tot afwijzing van het
aangehouden verzoek van J. C. de Masier e a. te Ter
Neuzen, om subsidie ten behoeve van eene aldaar op te
richten ambachtsschool.
Aangenomen z. h. s.
5. Voorstel van Ged Staten tot verleening van een
subsidie van 200 voor 1907 aan de vereeniging
vVereenigde Handwerkslieden" te Ter Neuzen voor hare
avond-vakschool.
Aangenomen z h. s.
6. Voorstel van Ged. Staten tot afwijzing van het
verzoek van K. van der Slikke e a., werkzaam aan
land-(tuin)-bou w-wintercursussen in de provincie Zeeland,
om bijdrage uit de provinciale fondsen.
Blijkens het afdeelingsverslag werden in 2 afdeelingen
stemmen vernomen om de vergoeriing voor lesuren uit
de prov. fondsen met 25 cent per uur te verhoogen
66n lid wenschte, naast vergoeding van reiskosten, eene
verhooging van 50 cent per lesuur.
Naar aanleiding eener vraag, of verleening van het
gevraagde subsidie met groote uitgaven zou gepaard
gaan, werd geantwoord, dat deze ongeveer 1500 per
jaar zouden bedragen.
Verschiliende leden, zich grondend op het besluit,
op 18 Oct. genomen iu de vergadering van het Hoofd-
bestuur der Zeeuwsche landhouwmaatschappij, waren
voor geheele vergoeding van verplaaisingskosten, en
vroegen of met dat doel niet eene subsidie kan verleend
worden aan genoemde maatschappij.
Vanwege Ged. Staten werd gewezen op een hierop
betrekking hebbend Kon. besluit van 26 Oct 1906,
waaruit blijkt dat van regeeringswege eerlang eene
definitieve regeling der vergoedingen kan worden ver-
wacht.
Ten slotte verklaarden zich 28 leden voor het voorstel
van Ged. Staten, 3 er tegen en 3 leden wenschten
hunne stem voor te behouden een lid verlangde eene
verhooging van 25 cent per lesuur.
Aangenomen z. h. s.
7. Voorstel van Ged. Staten tot afwijzing van een
verzoek van W. F. Harte, gewezen agent bij den pro
vincialen stoombootdienst, om verhooging van zijn
pensioen.
Aangenomen z. h. s.
8. Voorstel van Gedeputeerde Staten tot wijziging van
het Algemeen reglement voor de polders of waterschappen
Blijkens het afdeelingsverslag is in alle afdeelingen
van gedachten gewisseld over de vraag of het, na het
besluit der openbare vergadering van 13 dezer, om het
voorstel van Ged. Staten tot wijziging van het algemeen
reglement voor de polders of waterschappen naar de
afdeelingen te zenden, thans noodzakelijk is, het in
zijn onderdeelen in de afdeelingen te behandelen, dan
wel, of de afdeelingen zonder nadere bespreking van de
voorgedragen wijzigingen en aanvullingen in overweging
kunnen geven, het voorstel tot betere voorbereiding naar
Ged. Staten te renvoyeeren. Men is in alle afdeelingen
tot de conclusie gekomen, dat afgescheiden
van de vraag, of het wenschelijk is het voorstel
na onderzoek in de afdeeliDgen naar Ged. Staten terug
te zenden, om de polderbesturen over het gewijzigd
voorstel te hooren en den leden der Stalen meer tijd te
geven, dat gewijzigd ontwerp grondig te bestudeeren
thans dat voorstel in de afdeelingen moet onderzocht
worden, omdat het voor dat doel naar de afdeelingen
is gezonden
In 6ene afdeeling gaf een der leden te kennen, dat
de ramp van 12 Maart jl. heeft aangetoond, dat de
tegenwoordige indeelingvan onzc Provincie in zoovele
kleine polders en poldertjes ondoelmatig gebleken is,
vooral in gevallen van gevaar en dat het wenschelijk
ware al die polders en poldertjes op te ruimen en daar
voor groote waterschappen in de plaats te stelien, onder
beheer van een deskundig bestuur, bijgestaan door een
technisch ontwikkeld ingenieur, en die de noodige mate-
rialen voorhanden zouden moeten hebben, om in gevallen
van gevaar onmiddellijk krachtdadige en doeltreffende
maatregelen te kunnen nemen, waartoe de meeste polders
in Zeeland thans niet in staat zijn.
Daartegen werd opgemerkt dat dit met het oog op
de calamiteuse polders onuitvoerbaar zou zijn, terwijl
nog een ander lid het denkbeeld zoo veelomvattend
vond, dat de gevolgen daarvan bij toepassmg met te
overzien zijn.
Een motie, waarbij Ged. Staten worden uitgenoodigd,
in overweging te willen nemen een voorstel, om de
tegenwoordige polderorganisatie geheel op te heffen en
de geheele Provincie zooveel mogelijk in enkele groote
waterschappen te verdeelen, verwierf 4 stemmen, terwijl
2 leden tegen stemden en 7 zich hun stem voorbehielden.
In twee afdeelingen heeft het voorgedragen nieuwe
art. 4bis tot geen bedenkingen aanleiding gegeven, terwijl
in eene andere afdeeling do«r een der leden betoogd
is, dat hier te groote macht gelegd wordt in handen
van Ged. Staten. Zij kunnen, indien hun voorstel wordt
aangenomen, een polder, die misschien kort geleden
met goedkeuring van rijks- en prov. autoriteiten een
dijk heeft gemaakt, welke aan alle gestelde eischen
voldoet en goed onderhouden wordt, verplichten dien
dijk te verhoogen en verzwaren, wat soms aan de
eigsnuars der gronden in de betrokken polders gelegen,
lasten opleggen kan, welke met vernietiging van hun
bezit gelijk zonden staan, terwijl het werk dat op last
van Ged. Staten gemaakt is moeten worden, soms zeer
in het belang van achteriiggende polders kan zijn. Hij
zou gaarne zien dat hier ook een bepaling werd inge-
lascht, in hoofdtrekken gelijk aan het voorgestelde 2e
en 3e lid van art. 17.
Daartegen werd aangevoerd, dat bedoelde werken
alleen bevolen kunnen worden, indien zij noodzakelijk
zijn en dat de eindbeslissing daaromtrent berust bij den
koning, terwijl als de bevolen werken de draagkracbt
van den betrokken polder te boven gaan, in sommige
gevallen tot calamiteusrerklaring kan overgegaan worden
of intijds een waterschap kan opgericht worden: soms
zal ook bij toepassing van art. 38 der wet van 1900
de Provincie een gedeeite der kosien moeten dragen.
In deze afdeeling verklaarden 5 leden hun stem aan
het voorgestelde art. te zullen geven 1 was er tegen
en 7 behieiden hun stem voor.
In een afdeeling werd ook de vraag overwogen of
een wijziging als vervat in het 2e lid van art. 17, in
het bijzonder of het overbrengen van den onderhouds-
plicht van de eerste binnendijken op de in de eerste
linie achteriiggende polders tot'de bevoegdheid van de
Staten behoort. Met op 1 na alg. stemmen werd dit
toestemmend beantwoord.
Besproken werd ook de vraag of men het, met den
Hoofd ingenieur, wenschelijk achtte, in polderaangelegen-
heden doorkneede rechtsgeleerden over de principieele
wijziging van art. 17 te raadplegen. Een lid achtte dit
wenschelijk, doch daartegen werd aangevoerd, dat het
personeel der 2e afd. van de prov. griffie ook genoeg-
zami ervaring in polderzaken heeft opgedaan, dat ook
de griffier door zijne ondervinding uitstekend op de
hoogte is en in het college van Ged. Staten ook 2 rechts
geleerden zitten, waarom het raadplegen van andeie
rechtsgeleerden wordt ontraden.
Een ander lid betoogde dat, boe meer advocaten men
raadpleegt, hoe moeilijker het voor de Staten wordt om
te besluiten en dat eene aarzeling niet anders dan ten
goede kan komen aan polderbesturen, die de geidigheid
van het reglement in reehten mochten willen betwisten.
In eene andere afdeeling wenschte een lid den toe
stand te laten zooals die thans is, omdat de toepassing
van de voorgestelde bepaling in de practijk tot vele
en onoverkomenlijke bezwaren aanleiding zal geven.
Bovendien acht hij het voldoende, dat de waterkeerende
dijken goed voorzien worden de binnendijken kunnen
dan gelaten worden in den toestand waarin zij thans
"Van andere zijde wordt instemming betuigd met het
voorstel van Ged. Staten tot wijziging en aanvulling van
art. 17 van het reglement.
Vanwege Ged. Staten werd betoogd dat hun college
noodzakelijk de bevoegdheid moet bezitten verbetering
der binnendijken te bevelen, daar volgens deskundigen
op sommige plaatsen eene goede voorziening der buiten-
dijken niet voldoende is, om gevaar te keeren, terwijl
eventueele bezwaren wel zullen op te lossen zijn; als
het niet anders kan, dan maar door het oprichten van
een waterschap.
Naar aanleiding van eene opmerking omtrer.t de
voorziening in de buitengewone kosten van verhooging
en verzwaring van een binnendijk tengevolge van de
aanwezigheid van een kunstweg of een kunstwerk, aan
den betrokken polder of waterschap toebehoorende, wordt
door een lid van Ged. Staten opgemerkt, dat de woorden
vtoebehoorende aan een ander dan den polder of het
waterschap enz.", m het 3e lid van art 17 voorkomende,
alleen terugslaan op ibeplanting", wat anderen bestreden.
In die afdeeling waren 11 leden voor een voorstel
om de woorden aof van een beplanting, toebehoorende
aan een ander dan den polder oi het waterschap, tot
welks onmiddellijke bescherming de binnendijk strekt",
te schrappen.
Nog werd betoogd dat het voorgestelde 3e lid van
art. 17 overbodig is, omdat, ook als de bepaling in het
Alg. reglement opgenomen wordt, toch de Staten telkens
omtrent elk geval een besluit zullen moeten nemen.
In alle afdeelingen kon men zich met het nieuwe
art, 18 art. 17 en 18 oud) vereenigen.
In eene'afdeeling kwam ook in bespreking de vraag,
of het wenschelijk voorkomt het algemeen reglement
te wijzigen en aan te vullen voor het beoogde doel,
welke vraag met op een na algemeene stemmen be-
vestigend beantwoord is.
Meerdere leden wenschten dit voorstel in de openbare
vergadering nog niet af te doen, maar taan te houden
tot de volgende zitting, daar over de laatst ontworpen
wijziging de betrokken polders niet zijn gehoord en het
voorstel te laat in handen der leden gekomen is om
daarvan behoorlijke studie te maken.