J p g e m e e n Nieuws- en Advert ant i e b 1 a d voor Zeeuwscfi-Vlaander No. 4626. Oiosdag 20 December 1904. 44e JaarganL** abonnement Ter Neuzensche belangen in de Tweed© Kamer. H postVoor Per drie maauden binnen Ter Neuzen 1,—. Frari^pj Nederland 1,10. Voor Belgie 1,40. Voor Amenka Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdird&eusfri en Brieven- Inzending van advertenUen v6ot 3 nren on den dag cler uitgave. ADVERTENTlSN: Van 1 tot 4 regels 0,40. Voor elken regel meer f 0,16. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adverteutie wordt sleehts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend de prjjs Bij deze courant behoort een bijvoegsel. Bij de behandeling der Waterstaatsbegrooting in de vergadering van j.l. Donderdag zeide de heer Hennequin het volgende Mijnheer de Voorzitter In de Memorie van Toelichting bij de begrooting van Waterstaat over 1905 is over de voorziening in de behoefte der havenwerken te Ter Neuzen gezwegen. Men zou kunnen meenen dat dit zijn oorzaak vindt in de omstandigheid die de Minister in den aanvang dier Memorie aanhaalt, namelijk, dat bij de plannen die bij voor urgente herzieningen gereed had en die zaken betroffen die inderdaad wensche- lijk waren, had moeten uitstellen wegens finan- cieele redenen bij de scbatkist aanwezig. Het wil mij evenwel voorkomen, dat in dit o-eval deze verontsehuldiging niet opgaat. De Minister zal dit toegeven immers ten aanzien van dit belang is er samenkoppeling met bet wetsontwerp dat wij eenigen tijd geleden in deze Kamer behandelden, tot aanvulling van het tractaat met Belgie ter zake van het kanaal Gent Ter Neuzen van 1895. Toen is er door verscheidene leden op aangedrongen dat de Minister liu ook spoedig in de belangen van Nederland zou voorzien en wat de Minister antwoordde zal ik hem straks nog eens nader onder het oog brengen, bet was een toezegging van spoedige behandeling dezer zaak. Deze toezegging heeft ongetwijfeld de stem van meer dan een lid ten aanzien van dit wetsontwerp bepaald. In bet Voorloopig Verslag werd gevraagd waaraan het toe te schrijven was, dat over de verbetering der los- en laadkaden niets weid gezegd en de Minister bleek toe te geven, dat het gewone argument, gebrek aan middelen, in deze°niet kon gelden. Hij zegt in de Memorie van Antwoord wEen ontwerp van wet, waarbij wordt bepaald, dat ligplaatsen voor diepgaande zeeschepen te Ter Neuzen door en voor Rijksrekening zullen worden gem|iakt, mits een voldoend subsidie door het gewestelijk bestuur van Zeeland in dit werk wordt toegezegd, is op dit oogenblik bij den Raad van State aanhangig." Nu meende men tot dusver dat de weg van een wetsontwerp van den Raad van State naar de Tweede Kamer niet zoo heel lang kan zijn, docli de Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ons verteld dat, al was een wetsontwerp by den Raad en al werd het bij dat Regeerings- cbllege met bekwamen spoed behandeld, het tocb nog lang kan duren voor het wetsontwerp bij de Tweede Kamer inkwam. Ik moet zeggen dat dus mijn eerste indruk van 's Ministers antwoord gunstiger was dan na deze mededeeling van zoo bevoegde zijde. Niet te ontkennen is het dat wij iets gevorderd zijn. Dit werd dan ook hoog tijd. Toen ik de eer had voor het eerst de toestanden te Ter Neuzen af te schilderen in het jaar 1895 dus weldra 10 jaar geleden, een twijfelachtig ^enoegen zoo langzamerhand voor Kamer en spreker geworden was de voorziening al urgent, doch de toestand is nu ernstiger, omdat de voorziening in de flelgische belangen al zoo ver gevorderd is. Voorziening in onze belangen is nu meer dan ooit spoedig en aringend noodig en dit klemt te meer, als men bedenkt, dat, wanneer men niet spoedig begirt, het geld dat men besteden wil, voor een deel weggeworpen zal blijken te zijn. Want wanneer eenmaal de handel recht- streeks gebruik kunnende maken van den verbeterden scbeepsvaartweg Ter NeuzenGent dien weg gekozen heeft, dan zal het zeer bezwaarlijk zijn om dien toestand weder te doen veranderen, al maakt men de haveninrichtingen te Ter Neuzen nog zoo goed. Men moet zorgen klaar te zjjn wanneer het kanaal Gent—Ter Neuzen voltooid zal wezen. Bij de behandeling van het aanvullingstractaat met Belgie in Februari 1903 in de Tweede Kamer heeft de Minister zich in twee opzichten zeer positief uitgelaten. De Minister spreekt in deze dagen veel heeft veel te lezen en nog wel meer omhanden dan wij dus daarom kan het goed zijn de woorden des Ministers nog eens te herhalen en in zijn herinnering te brengen. De Minister verklaart dan zeer te recht, dat van samenkoppeling der spoorweg- en haven- aangelegenheden moet worden afgezien. De Minister zegt,/Complicaties die zich voordoen, doen mij afzien van vastknoopen der voorziening in de behoefte aan los- en laadplaatsen aan een regeling der spoorweg-aangelegenheden. Ik ben bereid te trachten de zaak zoo spoedig mogelijk tot een oplossing te brengen. Eerst wenscb ik evenwel te weten of de streek iets kan bijdragen. Ik heb straks reeds gezegd, dat, mocht het blijken, dat zij dit sleehts in mindere mate kan, dan verwacht ik, dat dit voor mij geen beletsel zal wezen om toch deze zaak aan te vatten." Ik bracht den Minister voor die pertinente toezegging mijn dank en had sleehts daaruit te releveeren, dat de Minister zijn tusscbenkomst aanstonds zoude verleenen en deze niet zoude laten afhangen van een mogelijke bijdrage van de direct belanghebbenden. De beer Godin de Beaufort heeft als afge- vaardigde uit Zeeland, in de Eerste Kamer in Juli 1903 bij de behandeling van meergemeld ontwerp, aanhalende het resume door mij geleverd van hetgeen de Minister gezegd had, nog eens daarop gewezeu. De Minister ant- woordde toen: //Inderdaad ik heb in de Tweede Kamer tot tweemaal toe gezegd, dat ten aanzien der bijdrage van de gemeente, in elk geval van de provincie, door mij een minder onverzettelijk standpunt zal worden ingenomen, dan wel bij andere gelegenkeden is geschied. Om nu al dadelijk te zeggen, dat wij niets zullen vragen van de direct ge'interesseerden, daartoe zie ik vooralsnog geen reden. //Als de onderhandelingen zijn aangevangen, zal bet bij mij niet ontbreken aan meegaandheid om ze zoo spoedig mogelijk te doen slagen. //Ik zal niets onbeproefd laten, om de zaak zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen." Deze toezeggingen zijn, dunkt mij, voor geen twee uitleggingen vatbaar. De Minister belooft spoedige voorziening. Voorziening zoo spoedig mogelijk, en ten aanzien van de bijdrage van laat de Minister zich zoo als men maar wenschen kon. Nu zijn er sinds Februari en Juni 1903 bijna 2 jaren verloopen en wij zijn wel iets en belanghebbenden gunstig uit. en gevorderd, maar zeer weinig. De Minister is zoo spoedig mogelijk begonnen en in dat opzicbt ben ik hem dankbaar en zal aan zijn adres niet de minste aanmerking maken. Deze zou misschien elders wel op zijn plaats zijn, maar hier niet. Waar ik echter niet zoo over tevreden ben, is de nakoming der tweede toezegging van den Minister. De loop der onderhandelingen is niet openbaar, maar mij kwam tocb wel het een en ander daarvan ter oore, waarvan ik een be- scheiden gebruik mag maken. Ik meen, dat bekend is, dat de Minister afziet van het denk- beeld om de spoorwegmaatschappijen te laten bijdragen. Dit is een toepassing van het spreek- woord waar niet is, vait niet te halen. De Minister heeft hetzelfde toegepast ten aan zien van Ter Neuzen, maar wanneer men weet, dat deze gemeente armlastig is, is het zeer begrijpelijk, dat men ook daar geen bijdrage zoekt. De Minister is echter komen aankloppen bij de provinciale kas. Nu wensch ik even te wijzen op het vreemde verschijnsel dat men hier zal zien, nl. dat, waar een Rijkshaven, uit Rijkskas steeds be- kostigd, verbetering noodig heeft in verband met nieuwe behoeften, een gevolg van ver- anderde toestanden een beroep gedaan wordt op de provinciale kas. Ik kan meerdere voorbeelden noemen dat geheel anders is gehandeld in gevallen met het hier behandelde gelijk staande ;aan de verbetering der havens te Delfzijl en te Harlingen heeft de provincie niets gedaan voor de Hembrug heeft Amsterdam een bescheiden bijdrage ge- geven en de provincie niets.- De heer De Beaufort zeide reeds in de Eerste Kamer, dat het vragen om een bijdrage, zooals niet ongebruikelijk was, bij v. van Yio derkosten hier reeds te veel zou zijn. Wat heeft het Rijk niet gebeurd aan loods- en havengelden van de haven te Ter Neuzen gedurende vele jaren voerde de heer De Beaufort aan. Het vragen eener bijdrage aan de provincie zou echter het groote struikelblok voor mij niet zijn. Ik kan mij voorstellen dat, als de Minister voor groote uitgaven met een niet al te voile beurs staat, hij zegtik wijk af van de tot nog toe gevolgde gewoonte ik wil van de provincie een bijdrage hebben. Buitendien, als de Minister dit standpunt niet verlaten wil, kan men de zaak daarop tocb niet laten stranden. Nu moet de Minister echter niet vergeten, dat naast Ter Neuzen ligt wat voor de provincie Zeeland een groot bezwaar is om groote bijdragen te geven ik bedoel de Ter Neuzenpolder, evenals zoovele polders in Zeeland, calamiteus en het dreigend zwaard, dat in dit gewest de belastingschuldigen altijd boven het hoofd hangt. Hoe zorgzaam en goed men onze provinciale begrooting in elkander zet, de natuurkrachten kunnen haar elk oogenblik tot een doode letter maken. Zeeland brengt bovendien ook al heel wat op aan opcenten wij zijn de tweede ol derde in de rij, een twijfelachtige eer. Bij overweging zal de Minister dan ook wel moeten komen tot een andere uitlegging van het woord meegaandheid door hem gebruikt bij een andere gelegenheid, maar nauw samen- hangende met wat wij hier behandelen. Houdt hij daarentegen aan den eerst gestelden eisch vast, dan zal een nieuw oponthoud worden veroorzaakt, alweer noodlottig voor het betrok- ken belang. Ten aanzien van Ter Neuzen zeide ik, dat er niets van te halen is. Nu heb ik gedacht of in bet antwoord dat de Minister gisteren aan den beer Ter Laan ten aanzien van een soortgelijke quaestie in Groningen gaf, niet ook een uitweg voor Ter Nenzen ligt. Zou het niet mogelijk zijn, dat Ter Neuzen, als het in bet genot is gekomen van zooveel verbeterde havenwerken, in den een of anderen vorm een retributie heffen ging in den vorm van havengelden, stapelgelden, los- of laadgelden of zooiets dergelijks, waaruit het dan een bij drage aan den Staat zou kunnen uitkeeren Kan de Minister zich met de verwezenlijking van dit denkbeeld vereenigen, zooals hij gisteren den heer Ter Laan in het vooruitzicht stelde dan zou de zaak niet lang meer op een op lossing behoeven te wachten. Ik zal nu niet spreken over de wijze van voorziening. Wij hebben een uitnemend rapport, samengesteld door de commissie, indertijd door Minister Lely aangewezen, van 3 Juli 1901. De Minister heeft de adviezen der Kamer van Koopbandel ingewonnen en inlichtingen gevraagd aan de naastbelanghebbenden. Ik twijfel dan ook niet of men komt, stennend op dit uitnemend rapport en de juist genoemde nadere gegevens, tot een oplossing welke alle belangen bevredigt. Alle belangen kan misschien eigenlijk niet, in den strikten zin van het woord. Het is niet onmogelijk dat aan een enkele afwijkende meening geen voile genoegdoening wordt gegeven, maar het komt mij voor, dat men zal krijgen een convenu, waarbij de be langen van alien in voldoende mate zullen worden bebartigd. Ik heb bij een vorige gelegenheid er op gewezen, dat wij hier te doen hebben niet alleen met plaatselijke belangen, maar ik wensch er nog eenmaal op te wijzen, dat de Regeering ook naar een andere zijde moet zien, de staat- kundige namelijkdat zij moet zien hoe de bevolking aan de grenzen door een denkbeel- dige lijn van Belgie is geseheiden, waar de bevolking zeer dikwijls op gansch andere wijze haar belangen behartigd ziet. Men had er van gesproken dat de Koningin bij de opening der havenwerken van Ter Neuzen tegenwoordig zou zijn van een opening is op dit oogenblik nog geen sprake, maar wanneer daarvoor kans geweest ware, dan zou ik der Regeering toch hebben willen zeggen houd de Koningin met alle kracht daarvan terug Want Zij zou daar zien hoe in Haar eigen Koninkrijk onmiddellijk naast de voorziening van groote belangen ten bate van de Belgische koopstad Gent en handel en nijverheid aldaar, die op uitnemende wijze geschied door de Belgische Regeering nog geen spade in den grond is gestoken om de nadeelige gevolgen, die daar voor Ter Neuzen uit moeten voortkomen te verkoeden. Dat zou voor de Koningin een zeer treurig gezicht zijn geweest, dat men de Yorstin hebbe te besparen. Ik zal niet zeggen, dat misschien ook niet een enkele uit de zoo aanhankelijke bevolking aan eenig gevoel van achteruitzetting zoude hebben uiting gegeven. Verklaarbaar ware dat ook, wanneer men in aanmerking nemen wil hoe gedurende eenige jaren de bevolking in belemmering van een veilig verkeer den last en hinder van deze groote werken moest onder- vinden en thans de voltooiing ziende naderen, moet ondervinden dat voor haar samenhangende belangen niets gedaan wordt. Ik eindig met den wensch nogmaals te uiten, dat in deze spoed, groote spoed zal betracht worden. Nu gij, Excellencehet eerste ge- deelte van uw toezegging zijt nagekomen, voltooi nu uw werk en geef ons spoedig te bespeuren dat gij ook uw tweede belofte wilt houden. Uw belofte van meegaandheid ten aanzien der te geven bijdrage, opdat nog in de Juli-ver- gadering 1905 der Staten van Zeeland de be- slissing zal kunnen vallen over de bijdrage die door de provincie zal worden gegeven. De Minister weet tocb zeer goed, dat de voortgang der voorbereiding van die werken geen dag, geen uur kan worden uitgesteld, waar wij hier met een door uitstel bedreigd Nederlandsch belang te doen hebben. Door den Minister werd hierop bet volgende geantwoord Mijnheer de Yoorzitter Ik meen, ter beant- woording van hetgeen de geachte afgevaardigde zoo historisch juist heeft in het midden gebracht, met een zeer kort woord te kunnen volstaan. Ik heb in de Memorie van Antwoord mede- gedeeld, dat een wetsontwerp in gereedheid was gebracht, waarbij bepaald wordt, dat een ligplaats voor diepgaande schepen te Ter Neuzen voor Rijksrekening zal worden gemaakt, mits een voldoend subsidie door het gewestelijk bestuur worde toegezegd. Dat wetsontwerp is niet slecbts in gereed heid gebracht, maar ook reeds aan bet oordeel van den Raad van State onderworpen. Het advies van den Raad van State heeft mij voor eenigen tijd bereikt, maar door de vele werk- zaamheden van de laatste 14 dagen ben ik niet in de gelegenheid geweest dit nader te bestu- deeren. Wel is het mij bekend, dat dit advies nadere studie van het onderwerp vordert. Ik hoop intusschen, dat die studie niet zoo lang zal dnren, dat de geachte afgevaardigde zich teleurgesteld zal zien in zijn wensch, dit wetsontwerp spoedig de Kamer te zien bereiken. Ik kan mij natuurlijk over den inhoud van dit wetsontwerp niet meer uitlaten, dan ik reeds in de stukken gedaan heb, dit te minder nu een advies van den Raad van State is iugekomen, dat, zooals ik zeide, nadere overweging van het definitieve voorstel vordert. Ik wil intusschen gaarne de wenschen van den geachten afgevaardigde met betrekking tot de mogelijke ondersteuning van de zijde van bet gemeentebestuur van Ter Neuzen ter harte nemen en trachten daardoor de spoedige in zending van het wetsontwerp te bevorderen. bushouders. Uit bl»7t ve^BChllnt JIaandag-i WoenW en VriJ«l»Wavon«S, Mitge»on«terd op geenMagen, bij de Flrma P. J. VAM BE BA»1»1S te Ter Men ient O O

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1904 | | pagina 1