A g e m 8 8 n
Nieuws- en Advertentieblad
voor
Zeeuwsch-Vlaanderen.
Bekendmaking.
HHT3DEEWET.
exkb^Sebc hermin g.
BI ESFS1HAME.
No. 4487.
Dinsdag 26 Januari 1904.
44e Jaar^ang.
FEUILLETON.
o
ABONNEMENT:
Inzending van advertentien voor 3 uren op Gen dag der uitgave
De ivet op de omderBijke machf en
de woogdlaj van 6 Februavi 1901.
Stbl. 62.
I.
DOEL.
F r a n k r ij k.
i"ntrunrt asa^Easssiafca
lEUKEISdHG COURASfT.
Per drie maauden binneu Ter Neuzen 1,-. Franco per postVoor
Nederland 1,10. Voor Belgie 1,40. Voor Amerika 1,324.
Men abonneert zich bij alle Boekbandelaars, Postdirecteuren en Bneven-
bushouders.
ADVERTENTIEN:
Van 1 tot 4 regels 0,40. Voor elken regel meer f 0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs
slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
Wit
blad ver-daRnf Haandag-, Woensdag- en Vrildagavond, nUgexonderd op Feestdagen, bij de Firma F. J. VA1V SAttWK te Ter lUemen,
Burgemeester en Wethouders van TER NEUZEN
maken bekend dat zijn afgekondigd
a eene verordening op de brand weer;
- h. eene veroidening tot wijziging van die tot hand-
having van orde en veiligheid op openbare wegen en
61 eene "verordening tot aanvulling van die tot hand-
having van orde en veiligheid op openbare wegen en
Deze verordeningen liggen gedurende drie maanden
op de secretarie der geraeente voor een leder ter inzage
en zijn tegen betaling der kosten algemeen verknjgbaar.
Ter Neuzen, 25 Januari 1904.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. A. P. GEILL, Burgemeester.
J. L. OOSTERHOFF, Secretaris.
Burgemeester en Wethouders van TER NEUZEN,
gezien de artt. 6 en 7 der Hinderwet (Staatsblad no. 222
van 1896) maken bekend
dat od heden ter gemeente-secretane ter visie is geiegd
een verzoek van PIETER ARIJ GEELHOEDT, schilder,
wonende te Ter Neuzen, om vergunning tot het oprichten
eener bewaarplaats van gasoline op een gedeelte van het
perceel, gelegen in de Lange Kerkstraat, wijk D no. 11,
kadastraal sectie C 1247
en dat op Maandag, 8 Februan 1904, des namiddags
van 3 tot 4 uren, ten raadhuize dezer gemeente, ge-
leo-enheid zal worden gegeven om tegen het maken dier
inrichting bezwaren in te brengen en deze mondelmg
of schriftelijk toe te lichten.
Ter Neuzen, 25 Januari 1904.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. A. P. GEILL, Burgemeester.
J. L. OOSTERHOFF, Secretaris.
Deze wet vorrnt, met een paar andere wetjes,
wat men noemtde Kinderwetten.
Daar Zooals Mr. F. 0. van Geer zegt in
de voorrede van zijne studie ,/Ouderlijke
macht en Voogdij" „iedereen belang beeft
bij de kennis van de nieuwe wettelijke omlijmng
der begrippen /ouderlijke macht" en ,/VOOgdij"
en voeg ik er bij van verschillende
bepalingen°welke niet direct met die omlijning
in verband staande, toch de bestaande wet
aanmerkelijk wijzigen of aanvullen, had ik het
voornemen in dit blad de bovengenoerade wet
toe te lichten, ten einde claarvoor wat meer
belangstelling te wekken.
Die toelicbting zou, als artikel in eene courant,
niet te uitgebreid moeten zijn.
Willoos volgde sij hem als een kind, zonder
center bij het opgaan der trap op den aangeboden
arm te steunen. In de kamer, waar hij haar
bracht, bevonden zich twee vrouwen; een bejaar-
de met giijs haar en gerimpeld vooihoofd, wier
edel gevormde gelaatstrekkeu ran vroegere scboon-
heid getuigder, en een jouge dame, wier voorko-
mtn zoo lieftallig en bekoorlijk was, dat men het
weinig regelmatige in haar trekken er door ver-
gat.. Zij waren in dit nacbtelijk uur nog aan
ceuig naaiwerk bezig. Beiden keken op, toon de
twee bet vertrek binnenkwamen.
,/Hoe kom je van avond zoo laat tkuis, mijn
zoon vroeg de oude dame. //En breug je mij
een vreemde rnee
,/Ik zal u alle mogelijke inlicbtingen geven,
mama," antwoordde de jonkman. //In de eerste
plaats verzoek ik u eehter, om uwe hulp en
bescberming voor deze vreemde, die voor inij zelf
eene onbekende is. En jij ook Edith, draag zorg
voor haar, zij beeft hulp noodig en schijut zeer
schuw te zijn."
z/Maav ik begrijp niet hoe je mij
O, er is tijd genoeg om daarover te spreken
.als ik terugkom," vie) de jonkman zijn mceJer
Docli daar ik hierbij ook rekening diende
te houden met de vrij groote onkunde ten
aanzien van bestaande wetsbepalingen en men
zich van vele nieuwe voorscbriften niet met
een korte toelichting /can afmaken, kwam ik
op mijn voornemen terug en besloot slechts
eenige grepen te doen in de, ook blijkens de
schriftelijke en mondelinge behandeling door
de Staten-Generaal, voor bespreking zoo over-
rijke st.f. Het spreekt vanzelf dat ik hierbjj
in de eerste plaats bepaalde nieuwigbeden wil
vermelden.
Ik stel mij derbalve niet voor hier een volledig
overzicht te geven, evenmin een volkomen
uitgewerkte toelichting, waaruit voor een leek
men vergunne mij dit woord veel zal
te leereij zijn.
Mijne bedoeling is in hoofdzaak alleen te
wijzen op nieuwe voorschriften, waarmede tal
van personen kunnen te maken hebben. Daarbij
kunnen vanzrlf oude bepalingeu, tkans nog
geldende, niet onvermeld blijven.
Wellicht zullen verschillende ouders en voogden
zich aangespoord voelen om eens wat nader
kennis te maken met de bepalingen, welke
hunne rechten en verplichtingen regelen.
Want in het algemeen heeft men daar van
of heelemaal geen of een zonderling of zeer
oppervlakkig begrip en het is wel opmerkelijk
dat hierbij de minder ontwikkelde soms gunstig
afsteekt bij den in ontwikkeling booger staande.
Dat er in de rechtsgeleerde wereld veel
belangstelling is voor de nieuwe wet, blijkt
wel uit betgeen daarover reeds geschreven is.
Behalve bovenvermeld werkje van Mr. De Geer
hebben we o. a. reeds eene toelicbting of hand-
leiding van Mr. J. Limburg en het groote werk
(nog niet geheel compleet) in 2 deelen ieder
van 600 pagina's van Mr. A. D. W. de Vries
en Mr. F. J. G. van Tricht.
Docb nu ter zake.
Wanneer ik hierna spreek van i/oude en
i/ilieuwe" wet dan bedoel ik met //oude" de nog
geldende, met //nieuwe" de bovenvermelde wet.
Want deze is nog niet ingevoerd, zooals men
weet, ofschoon men het werd waarlijk tijd
met de voorbereidende uitvoering is begonnen.
We krijgen toch al vast, zooals bekend is,
w Tuclitscholen"wier doel door den naam wordt
aangeduid.
Wil men eene wet goed begrijpen, dan dient
men zich in de eerste plaats de vraag te stellen
Wat beeft de wetgever willen regelen, wat is
zijne bedoeling, wat is zijn doelomdat men
toch dient aan te nemen, dat op dat doel zjne
voorschriften zjn geriebt, omdat m. a. w. die
in de rede. //Ik moet nog eeu oogenblik met
iemand spreken, die mij beneden aan de deur
wacht
De jonkman verliet de kamer, ging de trap
af en begaf zich naar boiten, waar hij den vreemde-
ling nog voor bet tuinhek voud staan. Ondanks
den hevigen regen had deze dos zijn voornemen
nog niet opgegeven om het meisje in zijn macbt
te krijgen.
yHier ben ik weer," sprak de jonkman, te
vergeefs zijn best doende om de trekken van den
auder te onderscheiden. ffLaat eens hooren, wat
u mij te zeggen hebt
,Ik zal zoo kort mogelijk zijn," antwoordde
de man. „Wij hebben gezien, dat u weiuige
minuten geleden een jonge vrouw door dit hek
toegang heot verleend en dat u dat zelfde schepsel
in huis hebt gebracht. Ik hoop dat u deze feiten
niet zult ontkennen
uDat wil ik volslrekt niet, maar ik wil u
opmerken dat u niet meer op eenig antwoorc
van mij behoeft te rekenen, als u voortgaat, tot
mij te spreken als eeu rechter van instructie."
,/Het. is geenszins mijn bedoeling u te kwetsen.
Ik deel u daarotn kortweg naede, dat het vrouws-
persoon, dat u in huis hebt genomen, slechts
eeu uur geleden uit Bedlam is ontvlucht.
#Ik neem akte van uw verklaring."
weet toch wat Bi-dlam is?"
vOngetwijfeld, u bedoelt het groote krank-
ziuuigen gesticht Bedlam."
voorscbriften alleen om en voor dat doel in het
even zjn geroepen.
Eene wetsbepaliug letterljk opgevat zooals
z j luidt, zonder zich af te vragen wat beeft de
wetgever willen regelen, leidt soms tot de
onzinnigste of meest willekeurige toepassing.
Daarom ook is het zoo te betreuren dat de
uitvoering en toepassing van wetten enzoovoorts
dikwijls is overgelaten aan personen, wier op-
eiding niet den minsten waarborg geeft, dat
zij met eenige vrucht de studie van die wetten
euz. kunnen ter hand nemen.
Docb dit zj slechts ter loops opgemerkt.
Wat is nu het doel, laat ik zeggen het hoofd-
doel van den wetgever met zjne kinderwetten
Niets anders dan bescherming van jeugdige
personenvooral ook van verwaarloosde kinderen,
in de eerste plaats in hun eigen belang, in de
tweede plaats in het belang van den Staat, van
de Gemeenschap dus.
De vraag of de wetgever dat doel met deze
wetten zoo nabj komt als hj zich wellicht
beeft voorgesteld, laat ik hier onbesproken.
H j heeft in ieder geval eene poging gedaan
en de praktjk zal moeten leeren wat er aan
ontbreekt.
Dat er gebreken zjn valt erenwel nn reeds
te constateeren, want eveeals verschillende
andere wetten van het rorig Ministerie (Leer-
plicbtwet, Ongevallenwst, Woningwet enz.) munt
de bovengenoemie wet hier en daar uit
in grooten omhaal ran woorden en groote
onduideljkheid.
Dit is zelfs zoo stark, dat reeds v66r de
aanneming door de Tweede Kamer daarop
door verschillende leden werd gewezen en dat
de Minister van Juititie het niet koa
tegensprekenmaar zich verdedigde met te
verwjzen naar enkele andere wetten, welke ook
niet altjd zoo erg duideljk zjn
Mj dunk', dat is toch eigenljk al te gek.
Ik erken volkomen de groote moeiljkbeid
van wetten maken, vooral wanneer moet worden
ingegrepen in hetgeen reeds ruim 60 jaren
heeft gegolden.
Maar dat men zelf zegt, zoo ongeveer //Ja,
nu, bet is niet zeer duideljk; maar dat gebrek
vindt men ook in die en die wet" zonder eene
poging te doen om wel duideljk te zjn dat
is mj totaal onverklaarbaar.
Het doel is, zooals ik zeide, bescherming van
het kind, speciaal van het verwaarloosde kind
Evenwel niet alle nieuwe voorschriften staan
met dit doel in verband.
yJuist, en daar u weet uit welke plaats zij
ontvlucht is, zult u wel begrijpen, dat wij haar
den nacht niet willen laten doorbrengen buiten
het gesticht waaraan zij ter verpleging is toe
vertrouwd."
#In dat geval bad ge verstandig gehandeld
door haar in uw macbt te krijgen, voor dat zij
in mijn huis kwam."
#Zoudt ge werkelijk zoo dwaas willen zijn u te
verzetten tegen onze opeischiug Wij bezitten
de noodige middelen om ons verzoek met gewelc
te ondersteuuen."
z/De dreigende toon, dien gij nu gelieft aan
te slaan, bevalt mij nog minder dan zoo even
uw vragen als rechter van instructie. Laten wij
daarom het gesprek afbreken."
y Alleen in uw eigen belang, niet in het mijue
wil ik u den rasd gevan, dat ge niet door een
voorbarig besluit onmogelijk maakt, dat wij het
eens worden. Lever ons het meisje uit en wij
zullen ons van bier verwijderen, zonder u ooit
weder lastig te vallen."
„Het schijut wel of er u veel aan gelegen is
uw beschermelinge spoedig weder in uw macht
te hebben Ik ben echter niet van plan aan uw
verzoek te voldoen
Zooals ik u reeds zeide, is dit nietom mijnentwil
Ik laat mij alleen leiden door belangstelling in u
In ieder geval wonen in dit huis personen, die
u dierbaar zijn; behoed die voor raogeljke nood
lotvige gcbeurtenissen, door ons de vluchteling
Als middel ter bereiking van het doel en
daarmede dus direct samenhangende komen in
de eerste plaats in aanmerking de nieuwe
jepalingen omtrent ontzetfing en ontliejfing uit
de ouderlijke macht (waarvan in de oude
wet niet wordt gesproken). en de aanvullingen
der bepalingen omtrent uitsluiting en afzetting
van de voogdij en de toeziende voogdij.
Onder de oude, nog geldende, wet komt
ontzetting van de ouderlijke macht uitsluitend
voor als eene straf en wel eene bijkomende
straf, volgens het Wetboek van Strafreeht.
Dat zal nu anders worden.
Deze zaak wordt aan de bevoegdheid des
strafrechters onttrokken en komt geheel in
o
landen van den burgerljken rechter.
Immers men ging uit van de juiste stelling
dat ontzetting enz alleen moet geschieden in het
Delang van het kind.
Hierna kom ik op de ontzetting enz. terug.
(Wordt vervolgd). VAN DER MOER.
Het was een verblijdend verschijnsel, dat voor het
eerst na vele jaren in Frankrijk de begrooting voor
den len Januari afgehandeld en aangenomen was,
zoodat ditmaal de zoogenaamde yvoorloopige twaaifden",
waarmede anders tot ver in het jaar moest worden
geregeerd, niet noodig waren.
Maar door deze viugge afdoening van zaken heeft ds
Fransche Kamer ontzettend veel tijd gekregen, en dien
pogen de heeren afgevaardigden nu zoek te brengen
door hun aanvallen op het ministerie. Zij trachten
Combes omver te kegelen, en waar zij dit niet kunnen
doen door directe aanvallen op zijn politiek, wetend,
dat de meerderheid van het /■bloc", dan pal staat om
den aanval af te weren, daar beproeven zij het met
interpellates over voorvallen, die, op zich zelf onbe-
teekend, worden opgeblazen tot gewiehtige feiten.
Dat was verleden week het geval met ae interpellate
over het optreden van de politie op de Arbeidsbeurs,
en Vrijdag ging bet weer net zoo met die over deuit-
wijzing van den abbe Delsor.
Door den prefect Humbert werd de beer Delsor, eea
geestelijke nit den Elzas en lid van den Duitschen
Rijksdag, die in Frankrijk kwam om te ageeren tegen
den maire van Lun6ville, ietwat lichtvaardig uit
het land gezet. Dit moest zelfs Combes erkennen
,/Het ware beter geweest", zeide hij, „t,oo de prefect zich
bepaald had tot een bedreiging met uitzetting, indien
Delsor bleef voortgaan met zijn bemoeiing met de bin-
nenlandsche staatkunde van Frankrijk". Doch het is
de vraag, of het geheele geval, een onhandige toepassing
van een verouderde wet, wel de opschudding waard is,
die de nationalisten er van maken.
Men kan het betreuren, dat in Frankrijk, het land
dat zich zoo laat voorstaan op de vrijheid, die daar
ieder kan genieten, een uitwijzings-wet bestaat, die van
het jaar 1849 dagteekent, en die reeds herhaaldelijk
tot onaangename incidenten aanleiding heeft gegeven.
Maar de nationalisten, die thans zulk een kabaal maken
over de toepassing van die wet door het kabinet-Combes,
hebben er op heel andere wijze gebruik van gemaakt,
toen zij het heft in handen hadden. In de dagen van
de groote Dreyfus-beweging werden personen uitgewezen
en met uitwijzing bedreigd, alleen omdat zij - in
tegenstelling met de nationalistische meerderheid aan
uit te levereu. Zij is in hooge mate gevtarlijk
en heeft reeds zooveel onheil veroorzaakt, dat zij
noodzakelijk zorgvuldig bewaakt moet worden."
;/B th, zou het kind, dat ik met een hand; zou
kunnen bedwiugen, iuderdaad zoo gevaarlijk zijn
Dat geloof ik zoo gauw niet. Neen, ik heb mijn
besluit genomen en zal er de gevolgeu van dragen.
Ik zeg u daarom voor dit oogenblik goeden nacht
Morgen aan den dag ben ik voor verdere ondei-
handelingeu te vinden, mijnheer
/Alleen aan de xechtbank zullen wij elkander
wederzien d-nk daar aan, mijnheer!"
,/Voor elke recbtbank zal ik wetcn te verant-
woorden, dat ik, als vrij Engelschman, voor nie-
mand in den nacht miju huis heb te openen.
Als uw zaak zoo rechtvaardig is als de mijne,
zal u recht gedaan worden. En daarmede, uit.
Goeden nachtBij deze woorden keerde de
jonkman zich om, ging in huis en sloot de deur.
Waarscbijnlijk iu de hoop, dat hij zich zou
bedenken en terugkeeren, wachtte de andere nog
eenige oegenblikken. Hij vergisle zich echter, ds
deur bleef gesloten er bleef hem dus niets anders
over, dan uaar het rijtuig terug te keeren.
„Een verduivelde dwarsdrijver zeide hij tot
iemand in het rijtuig. ,/Die haalt ons een leelijke
streep door de rekening. Toen ik haar eeDmaal
gezien had, dacht ik, dat wij haar zoDder fout
binnen weinige oogenblikken weer in onze macht
zouden hebben. Daar komt die ezel er tusscheu
en bederft alles." (Wordt vervolgd.)