plaats. De trein van Londen over Calais en
Rijssel naar Brussel, die bij Enghien exprestrein
wordt, is tegeu een voor Brussel bestemden passa-
gierstrein aangereden, die voor het station van
Yorst stilstond.
Het schijnt dat de machinist van den aanstoomen-
den trein die door den inist het onveilig signaal
niet zag, nog op het laatste oogenblik heeft willen
remmen, maar dat hem dit niet^gelukt is. De
locomotief ging, terwijl de machinist en den stoker
er af sprongen (zij zijn ongedeerd gebleven,) door
de 3° klasse wagens van den stilstaanden trein
heen. Deze drie wagens zijn geheel beschadigd,
behalve de voorsteinstinctmatig heeft de machi
nist van den stilstaanden trein de rem aangedrukt,
hetgeen de ramp nog verergerd moet hebben,
daar de trein nu meer vat gaf.
De berichtgever van de Independance schrijft
dat het een afschuwelijk tooneel is. De locomo
tief van den aanstoomenden trein is bovenop de
onderstellen der vernielde wagens geschoven en
de daken van die wagens hebben een dak boven
de locomotief gevormd.
En bij deze materieele schade komt, wat het
vreeselijkste is, een groot aantal menschelijke
slachtoffers. De zware raderen van de locomotief
schijnen als klauwen de slachtoffers te omklemmen.
men ziet de lichamen er tusschen hangen, vreese-
lijk verminkt. De gewonden jammeren hartver-
scheurend.
Zooals gewoonlijk bij zulke gelegenheden, zijn
de berichten omtrent het aantal dooden en gewonden
zeer verward. De meesten spreken van een der-
tigtal dooden en vijftig ernstig gekwetst. Latere
berichten noemen een hooger aantal dooden, doch
het is wel te vermoedeu dat van de zwaar ge
wonden, meerderen later overleden zijn.
In den stilstaanden trein zaten voornamelijk
beambten en kinderen die naar Brussel gingen.
Zoo worden onder de dooden drie kinderen ge-
noemd van den stationschef van Ruisbroek,
Yreeselijke tooneelen aanschouwde men bij het
opruimen der puinhopen en het redden der pas-
sagiers. Een dame uit Hall was slechts licht ge-
schramd, maar bovenop haar lag het lijk van een
man, en stukken hout en ijzeren hielden haar
gevangen. Men was reeds twee en een half uur
bezig om haar te verlossen en nog had zij zich
niet bewogen en haar bewustzijn behouden.
De gekwetsten werden op het terrein zelf ge-
amputeerd. Velen stierven gedurende zij vervoerd
werden. Een jonge man werd met het iiootd
tegen het voorwiel van de locomotief gevonden,
hij had slechts een schram aan zijn wang, doch
zijn horloge was zoo plat geslageu als een stuk
papier. Overal blaed en menschelijke overblijfse-
len, het was vreeselijker dan een slagveld
In het Engelsche stadje Blakeney, in Eorest
of Dean, heeft men getracht een huis met dynamiet
te laten springen. De lading was onder het
keukenraam gelegd, en in de keuken werd alles
kort en klein geslagen. Het oude echtpaar, dat
het huis bewoont, sliep boven de keukenden
man werden een paar ribben gebroken. Een jaar
geleden is op hetzelfde huis ook een dergelijke
aanslag gepleegd, en onlangs heeft men in de
nabijheid een paar zaagmolens met dynamiet
trachtten te vernieleD. Er schijnt wraaklust in
het spel.
INDEZONDEN STUKKEN.
Ter Neuzen, 18 Eebruari 1899.
Mijnheer de Redacteur
Tijd en lust ontbraken mij om terug te komen
op het schrijven van X in uw blad onder het
opscbrift u Weer een brandweerquestie."
IMu wordt mij evenwel van twee zijden gevraagd
of ik meen dat het schrijven van X juist is en
wat in deze werkelijk mijue opinie is.
Het spreekt van zelf dat ik geen lust heb op
alle stukken, waarin men mij als raadslid te recht
of te onrechte noemt, te antwoorden.
Maar naar aanleiding van de mij gedane vragen,
wil ik over voormelde questie het een en ander
mede deelen.
Aanvankelijk had ik het voornemen mij met
kracht tegen de behandeling van het voorstel van
den heer V. d. Iloek te verzetten maar ik liet
dit voornemen varen, omdat ik gaarne zag dat de
Gemeenteraad nogeens uitdrukkelijk zijne bedoeling
ten aanzien van hen die voor 1 Dec. '98 dienden
of vddr dien datum haddeu vrijgeloot zou uit-
spreken.
Ik hoopte dit omdat B. en W., van welk collegie
ik de eer en het groote genoegen had tijdelijk, als
hulp, deel uit te maken, reeds waren begonnen
met de uitvoering geheel overeenkomstig die be
doeling en de leden van den Raad derhalve nimmer
aan B. en W. zullen kunnen verwijten gij hebt
gehandeld in strijd met hetgeen wij wilden.
Maar, zal men wellicht vragen, waarom ik, de
de bedoeling van den Raad zoo goed kennende,
niet in de verordening eene bepaling in dien geest
heb opgenomen.
Dit is door mij niet geschied om de eenvoudige
reden dat dergelijke bepaling in de verordening
m. i. geheel onwettig zou zijn geweest.
Met opzet heb ik het spreken over die zaak
zooveel mogelijk vermeden, omdat ik meeude dat
dit tot niets anders kon leiden dan om B. en W.
in de uitvoering, welke zij wilden doen geheel
/overeenkomstig 's Raads bedoeling, te bemoeilijken.
Anderen zijn echter niet zoo angstvallig ge
weest. Toen ik dan ook vernam dat er veel over
werd gesproken in herbergen enz. en ik zelfs een
voorstel onder de oogen kreeg van een raadslid,
een voorstel dat mij reeds bij oppervlakkige be-
schouwing geheel ontijdig toescheen toen kwam
er hoe zal ik het zeggen een zekere
onverschilligheid over mij. Laat ze dan maar
kletsen en wijzigen zooveel ze willen, dacht ik.
Want mijnheer de redacteur, ik heb zeker wel
vijf en twintig maal aan verschillende personen
inlichtingen verstrekt over doel en toepassing.
U zult dus begrijpen, dat de zaak mij wel wat is
gaan vervelen.
Nu er dit jaar geen loting zal plaats hebben,
maak ik geen bezwaar meer te zeggen wat er van
de zaak is.
Wat was de bedoeling van den Gemeenteraad
Eenvoudig deze
Dienstplichtig zouden zijn alle in de kom
wonende mannen van 30 tot 50 jaar
1. die voor 1 December '98 (en ik meen ook
daarna) dienst deden.
2. die volgens art. 13 oude verordening waren
vrijgesteld en aan wie onder de nieuwe
verordening geen vrijstelling meer kan
worden verleend.
3. die er geheel nieuw waren bijgekomen op
grond van in '98 bereikten 30jarigen leef-
tijd of vestiging.
Indien er loting moest plaats hebben, hetgeen,
ofschoon men niets zekers daaromtrent wist, een
voudig werd aangenomen, dan zouden d araan
deelnemen alleen de personen sub 2 en 3 bedoeld,
terwijl zij, die vroeger vrijgeloot hadden, ook
vrij zouden blijven.
M. a. w. de toestand zou dezelfde blijven, be
halve dat de sub 2 en 3 bedoelde personen (zoo
noodig na loting) er zouden bijkomen.
Het was dus de bedoeling dat de vroeger
dienenden zonder formaliteit zouden overgaan in
den dienst onder de nieuwe verordening en dat
zij, die vroeger een vrij nommer hadden getrokken
ook vrij zouden blijven.
Zoo was ook de bedoeling van het Bestuur der
brandweer, zoo was ook klaarblijkelijk de bedoeling
van het personeel, dat, geheel onverplicht, had
deelgenomen aan oefeningen.
Die bedoeling was rationeel.
Maar in de verordening uitgedrukt kan zij niet
worden, zooals ik reeds zeide.
Immers wat betreft hen die vroeger vrijgeloot
hebben de verordening kan niet bepaalde per
sonen of een bepaalde categorie van personen
eenvoudig vrijstellen.
De verordening geeft den grond voor de vrij
stelling aan en als grond kan niet wettig worden
aangenomen het feit dat iemand vroeger een vrij
nommer trok.
Ter opheldering het volgende.
Bij Koninklijk Besluit van 28 Februari 1883
Stbl. 27 is vernietigd de verordening der gemeente
Haarzuilens, waarin aan alle ambtenaren in's Rijks
dienst vrijstelling werd verleend.
Bij K. B. van 30 Oct. 1883 Stbl. 145 werd
vernietigd een artikel uit de verordening der
gemeente Loenen, waarbij van den dienst bij de
brandweer werden vrijgesteld de leden van den
Raad, de gemeente secretaris en ontvanger, de
Rijks- en gemeenteambtenaren,de notaris,deleeraren
van godsdienstige gezindheden, de onderwijzers
der openbare en bijzondere scholen, de genees-
kundigen en apothekers, de spoorwegbeambten
aan de stations werkzaam, de baan- en brugwachters
bij den spoorweg, de personen belast met het
ophalen der bruggen over publieke vaarten en de
sluiswachters.
Het art. 13 onzer oude verordening, bevattende
dergelijke vrijstellingen, was derhalve eveneens
nietig.
Bij arrest van den Hoogen Raad van 29 Juni
1885 werd beslist dat gemeenteverordeningen in
dine zitting moeten worden vastgesteld, daar zij
anders geene rechtskracht kunnen hebben.
Onze oude verordening nu was in twee zittingen
vastgesteld en derhalve was de geheele verordening
nietig, zooals ook ten vorigen jare door de Recht-
bank te Middelburg ten aanzien der politiever-
ordening is beslist op denzelfden grond. Wette-
lijk kan er dus niet worden gesproken van personen
vroeger vrijgeloot of dienstplichtig.
Wat nu deze dienstplichtig en betreft, zij konden
niet wettig eenvoudig worden ingelijfdwant
daardoor zouden zij hun recht om mee te loten,
indien loting plaats had, hebben verspeeld.
Plichten maar ook rechten moeten, volgens eene
verordening voor ieder gelijk zijn.
Toch waren die eenvoudige inlijving en vrij
stelling de bedoeling van alien, zooals ik hier-
boven aangaf.
Was het nu niet veel beter geweest om dat
geheel aan de uitvoerende macht, aan B. en W.
over te laten in plaats van daarover op alle moge-
lijke plaatsen allerlei wijsheid te verkondigen
De voorsteller zeide door zijn voorstel te willen
voorkomen dat er ieder jaar door alien zou
moeten worden geloot.
Op grond der verordenig kan men dit aannemen.
Zelfs was het in mijn oorspronkelijk concept
uitdrukkelijk opgenomenmaar ik heb het ge-
schrapt, met het voornemen daarop, wanneer de
verordening eenmaal in werking was, terug te
komen. Dan kon de zaak grondig wordenbehandeld.
Thans niet. Er was over die questie nog te weinig
nagedacht, naar 't mij voorkwam, en in ieder
geval was het nu den tijd niet om een voorstel,
ten doelhebbende die jaarlijksche loting van alien
te voorkomen, ter tafel te brengen.
Er kan toch m. i. geen quaestie van zijn
ik heb het trouwens ook gezegd indien loting
plaats had, de reeds dienende van die loting uit
te sluiten. De wijziging zooals ze werd voorge-
steld kon dan ook eerst in 1900 gaan werken.
Als ze eenige waarde had, hetgeen ook ik een
oogenblik heb geloofd.
Ik stelde toen voor er het woord vroeger"
intelasschen, in den zin van //voorheen", daarmede
willende aanduiden dat de wijziging alleen het
oog had op den toestand vddr 1 Dec. '98.
Welke waarde zij daardoor kreeg is duidelijk.
Yoor mij had bij slot van rekening de wijziging
geen anderen zin meer dan een uitdrukken,
ofschoon op een ongelukkige manier, van de
meeuing van den Raad om niet door alien te
doen deelnemen aan loten, als deze plaats heeft,
waarmede ik mij kon vereenigen, hoewel er voor
die loting door alien veel te zeggen is en het m. i.
volstrekt niet is uitgemaakt dat die loting van alien
niet behoeft plaats te hebben.
Nu de Raad zich hiertegen heeft verklaard,
dient het nader te worden onderzocht.
Yolgens het voorschrift van art. 5 der ver
ordening hebben B. en W. in de eerste heift van
December het doen van aangifte in herinnering
gebracht.
Met het oog op de bovenvermelde bedoeling
werden toen uitgezonderd zij d'e reeds dienden
en zij die hadden vrijgeloot.
Dit was een -begin van uitvoeren geheel in den
geest van den Raadmaar met de verordening
in de hand was de uitvoering op die wijze niet
te rechtvaardigen. Immers ieder, die in de termen
viel, heeft zich moeten aangeven.
Ieder lid van den Raad heeft van de met
opzet tweemaal geplaatste herinnering, kunnen
kennis nemen. Ieder lid van den Raad is dus
ook in de gelegenheid geweest, toen het nog tijd
was bezwaren in te brengen.
Niemand heeft dit echter gedaan.
Wat was nu het bezwaar
Volgens de verordening worden zij, die geen
aangifte doen, zonder loting ingelijfd.
A1 de vroeger dienenden en ook zij, die toen
het groote geluk hebben gehad een vrij nommer
te trekken, zouden dus zonder aan de loting te
mogen deelnemen in dienst zijn gesteld.
Hiertegen zouden zij wellicht bezwaren bebben
ingebracht, bewerende door de advertentie van
B. en W. op een dwaalspoor te zijn gebracht.
Ik laat nu de vraag rusten of men zich op
die kennisgeving van B. en W. in rechten zou
kunnen beroepen.
Werden zij wel tot de loting toegelaten, omdat
nu de zaak uit het spoor ging het billijk zou
zijn geweest, dat zij geacht werden aangifte te
hebben gedaan, dan zouden de nieuw bijgekomene
daartegen hebben kunnen protesteeren. Zeker
niet zonder grond.
Maar nu de loting dit jaar geen plaats behoeft
te hebben, is het bezwaar vervallen.
Uit de aangenomen wijziging kan men juist
het omgekeerde lezen van wat men heeft bedoeld.
Doch dit doet niets tar zake.
Men kan m. i. die wijziging gerust als niet
geschreven beschouwen. Ze heeft m. i. niet de
minste waarde.
En hiermede verklaar ik voorloopig meer dan
genoeg te hebben van deze zaak.
Achteud,
Uw. dw. dr.
Van der Moer.
Mijnheer de Redacteur I
Als antwoord op het schrijven van den heer
Van der Hooft, in uwe courant van 16 dezer,
dient, dat wij de beantwoording daarop in de eerst-
volgende openbare Raadsvergadering hopeu te be-
handelen.
Wij hopen dat de heer Van der Hooft dan niet
door familie-omstandigheden verhinderd zal zijn.
Bij voorbaat onzen dank voor de plaatsing.
Hoogachtend UEd8 dw. dm.,
A. Visser.
M. v. d. Hoek.
P. A. VAN DE VeLDE.
Ter Neuzen, 20 Febr. 1899.
Ter Neuzen, 20 Februari 1899.
Mijnheer de Redacteur
Ofschoon het m. i. geen aanbeveling verdient
dat Raadsleden na afloop der vergadering elkander
nog eens in couranten gaan bestrijden, geloof ik
toch dat op de vergadering van 9 Febr. jl. een
uitzondering mag gemaakt worden. Ten minste nu
de heer V. d. Moer om zijn padje schoon te maken
er geen been in vond om aanhalingen uit de
besloten vergadering van 5 Januari te doen, acht
ik het nu bepaald noodig en neem mitsdien de
vrijheid eens het voile licht over de meer en meer
besproken benoeming der Schoolcommissie te doen
opgaan.
Ten eerste moet ik er dan op wijzen dat de
benoeming dier f ommissie op de agenda niet.
alleen niet voorkwam, maar dat alles strikt geheim
gehouden was (althans voor de niet liberale leden)
tot op het oogenblik dat de heer V. d. Moer met
zijn lijst in de besloten vergadering voor den dag
kwain, waarbij nog de bescheiden bepaling gevoegd
werd dat de heeren met algemeene stemmen moesten
benoemd worden.
Na bekendmaking van bovenstaande was er
eenigen tijd stilte.
Wat mijzelve betreft, ik dacht dadelijk aan
Middelburg waar het vorige jaar het raadslid
erhage, naar ik meen voorzitter der vereeniging
voor Christelijk Onderwijs tot lid der plaatselijke
schoolcommissie aldaar gekozen is, zeer tot onge-
noegen van de Middelburgsche Courant. Als ik
het wel heb zit daar echter geen katholiek als
zoodanig in die Commissie. Hier was dacht ik zoo,
nu gelegenheid om eens een voor alien bevredigende
Schoolcommissie zamen te stellen. Intusschen
werden er dadelijk aanstalten gemaakt om spijkers
met koppen te slaan.
Hierop vroeg ik het woord en zeide geen bezwaar
te hebben om den heer Kerstens te stemmen, maar
dat dan ook de billijkheid en onpartijdigheid
gebood een orthodox protestant ten behoeve van
het bijzonder hristelijk onderwijs in de Commissie
op te nemen. Ik sprak opzettelijk van een orthodox
protestant omdat ik het gevaar wilde voorkomen,
waarover de heer Van Braband zich in uwe courant
van eergisteren vroolijk maakt door n. 1. te wijzen
op het verschil over kerkbegrip onder de geloovige
protestanten. Tevens vroeg ik den heer V. d. Moer
of hij bij al zijn getob ook niet aan iemand van
onze zijde gedacht had, doch zijn antwoord luidde
ontkenuend.
Nu volgde een aandoenlijk relaas over de moeiten
en zorgen welke ZE. gehad had om de Commissie
bij elkander te krijgen. Deze wilde niet met die
en gene niet met een ander zitten enz. enz. (zeker
geen groot bewijs van belangstelling in het openbaar
onderwijs zelf.) Bovendien zou het erg oubeleefd
zijn, nu een van de heeren te verzoeken zich terug
te trekken. Ik antwoordde daarop dat, als het
waar was, dat eenige dezer heeren zooveel tegenstand
geboden hadden, nu er aanmerking op de zamen-
stelling der Commissie gemaakt was, zij of liever
een van de heeren, die zich het meest „asjeblieft"
laten spelen hadden, nu deze gelegenheid zou te
baat nemen, om van de last ontslagen te zijn.
Ik althans zou zoo doen. Nu zeiden de wethouders
noem dan iemand van de uwen, en een lid van
den Raad wees mij zelf een persoon aan met de
van hem gewone lieftalligheden er bij, en zoo
ging dat vrij heftig voort.
Ik zeide daarop niet voorbereid te zijn en dat
ik evenzeer zekerheid van den aan te wijzen persoon
moest hebben of hij het aan wilde nemen, als de
heer Van der Moer, die zoo lang met de zijne
bezig geweest was.
Na nog wat geharrewar en sommatie om iemand
voor te dragen, nam ik de opdracht aan onder
voorwaarde de volgende vergadering een lid der
Commissie gereed te hebben wat met meerderheid
van stemmen aangenomen werd. Tot zooverre de
besloten vergadering.
Na de zaak 's avonds eens ernstig overwogen
te hebben, vielen inijne gedachten op den heer
Van Herp, voorzitter van de Commissie van de
Christelijke school alhier, een bekwaam en practisch
man met veel ervaring in schoolzaken ook op
financieel gebied. Overtuigd als ik was dat, al
ging er een van de vijf leden af, het intellect toch
nog overvloedig zou vertegenwoordigd blijven.
Den volgenden dag decide ik mijn voornemen,
voor zooverre ze te bereiken waren, aan mijne
geestverwanten mede, welke de keuze alien goed
vonden. Nu deelde ik den heer Van Herp de
zaak onder geheimhouding mede. Ik verzocht van
hem geen dadelijk antwoord maar gaf hem eenige
dagen tijd van beraad, waarop hij zelf ook stond.
Den tijd daartoe gekomen achtende vroeg ik hem
bescheid en hij verklaarde mij de benoeming te
zullen aanvaarden. Bij brief van 23 Januari gaf
personen, komt het er m. i. niet op aan wie
gestaan, al onderteekent hij zich niet met zijn
waren naam. Trouwens bij een zakelijk twist-
geschrijf, waaronder ik ook reken kritiek op de
openbare woorden en handelingen van openbare
ik daarvan kennis aan Burg, en Weth. In de
Raadsvergadering van 26 Januari waarbij de heer
Van der Moer „verhinderd" was, stelde de Voor
zitter voor, de benoeming der Commissie aan te
houden wegens afwezigheid van den heer Van der
Moer. Wij namen daarmee genoegen. In de
besloten vergadering van 9 Februari werd over
de zaak niets meer gezegd en terstond na heropening
werden ons briefjes voorgelegd, met de bekende
6 namen. Wat toen volgde is bekend.
Dankend voor de plaatsing
P. MOES.
Mijnheer de Redacteur!
Mag ik u nog eens lastig vallen met het
verzoek, de volgende regels wel te willen over-
nemen in uw blad van heden Bij voorbaat
mijnen dank.
Had Argus (uit het »Ter Neuzensch Volksblad
d.d. 18 dezer) met mij eene zakelijke polemiek
willen voeren, ik zou hem gaarne te woord hebben
schrijft, maar wat geschreven wordt; terwijl het
een eisch is van eerlijke en fatsoenlijke polemiek,
dat men zich onthoude van persoonlijke aanvallen.