BIJVOEGSEL Tsr Nsuzsnschs Courant Zaterdag 27 Augustus 1898. No. 3656. RECHTSZAKEN. Arrondissements-reclitbank te Middelburg. Bij bevelschrift van bovengenoemde rechtbank is naar de openbare terechtzitting dier rechthank verwezen J. O., oud 54 j., onderwijzer, geboren te Zaandam, wonende te Waarde, thans gedetineerd te Middel burg, ter zake, dat hij tusschen 1 Januari 1887 en 31 December 1897 te Waarde, tijdens hij aldaar onderwijzer en hoofd der openbare lagere school was, op verscheidene tijdstippen in het schoollokaal aldaar, met aan zijn zorg of opleiding toevertrouwde minderjarigen, ontucht heeft gepleegd op de wijze als in bovenbedoeld bevelschrift is omschreven. Aan den beklaagde is Mr. A. A. de Veer Gz., advocaat te Middelburg, ambtshalve als verdediger toegevoegd. Gemeenteraad van Ter Neuzen. VAN DE VAN Vergadering van Donderdag 25 Ang. 1898. Aanwezig de heeren Van IJsselsteijn, De Eeijter, Moes, Wieland, Visser, Van der Hooft, De Koeijer, VanderMoer, Grenu, Van den Hoek en Dees. Voorzitter de heer Van IJsselsteijn. Na opening der vergadering wordt lezing gegeven van een schrijven van den oudsten wethouder, den heer Harte, waarin deze den wethouder Van IJsselsteijn verzoekt de vergadering te willen presideeren, daar hem dit door een lichte onge- steldheid in de keel raoeilijk valt. Aangenomen voor kennisgeving. Daarna leest de secretaris de notulen der voorgaande ver gadering, die worden goedgekeurd. Alsnu komt achtereenvolgens aan de orde 1. Ontwerp-brandweerverordening Dit ontwerp is ingediend door den heer Van der Moer, benevens de hiema onder 2 te noemen ontwerp-verordening. In zijne toelichting zegt de voorsteller dat de eerste alleen zal gelden voor de brandweer en de tweede voor het publiek wat z. i. duidelijker is dan de bestaande regeling. Volgens het voorstel staat de brandweer onder een bestuur, waartoe de brandmeesters behooren, daar de voorsteller het nut niet inzict van een collegie van brandmeesters naast het bestuur, zooala de bestaande verordening voorschrijft. Hij stelt verder voor de commissarissen te doen vervallen en den gemeente- bouwmeester buiten het bestuur te stellen, daar de laatste z. i. wat betreft zijne werkzaamheden bij de brandweer onder het bestuur moet staan, met daarnaast. Verder zal volgens het voort'el een lid van den Raad zitting hebben in het Bestuur, wat de voorsteller wenschelijk acht, omdat er dan eon zekere band zal bestaan tusschen de brandweer eu den j)e° stokken zijn als onderscheidingsteeken voor de brand meesters vervallen. Deze dagteekenen uit de vorige eeuw of wellicht nog vroeger, en kunnen niet anders dan tot last zijn voor personen die op een gegeven oogenblik zelf de handeu uit de mouw moeten steken j zij dienen hunne handen vrij te hebben. De heer Visser vraagt of door het Bestuur der Brandweer geen advies is uitgebracht. De heer Van der Moer geeft te kennen dat het zijne bedoeling niet is geweest om het advies van dat Bestuur te Moes meent dat het geen kwaad kon, daar het Bestuur toch in de brandweerzaken geroutineerd is en als deskundige op dat gebied mag worden beschouwd. De Voorzitter deelt mede dat door het Dag. Best, voor zichzelf aan het bestuur der brandweer om advies is ge- vraagd en hij de door dat college gemaakte opmerkingen bij de betrokken artikels zal te berde brenger.. Wordt overgegaan tot de artikelsgewijze behandeling der verordening. bepaalt dat tot dienen verplicht is ieder die den leeftijd van 30 jaren heeft bereikt, en ieder die zich na zijn 30' jaar in de kom heeft gevestigd, voor zoover hij zyu 46® iaar nog niet is ingetreden. De heer Van den Hoek stelt voor 46® te vervangen door 51® daar, wanneer het daarmee verbandhoudend tijdstip van ontslag op het 46® wordt bepaald onmiddelijk 78 bedienden uit het personeel zouden treden, wat op de 233 personen waaruit het thans bestaat een te groote vermindering zou ijeven dat met een lichting niet zou kunnen aangevuld worden, terwiji het ook onbillijk zou zijn om dit op de lichting van 1899 alleen te willen vinden. Spreker wil daarom een over- gangsbepaling voorstellen, waarbij men komt tot een dienst tot het 46* jaar, en waarvan alleen de dienst van het 30® tot het 40® iaar effectief zal zijn en tot deelname aan de oefeningen verplicht, terwiji de dienstplichtigen voor den ovengen dienst- tijd alleen zullen worden opgeroepen ingeval van brand. De heer Van der Moer U wil dus invoeren het inrichten van een reserve. Daar ben ik absoluut tegenin plaats van vereenvoudiging, die ik met het doen van mijn voorstel heb betracht, veroorzaakt dit grooten omslag voor de administrate en geeft geen nut, terwyl men dan voor de reserve-manschappen de oefeningen mist, hoewel ik aan de oefeningen geen waarde liecht. Ik zie er ook geen bezwaar in om op een jaar het te kort aan manschappen aan te vullen. Wat kan men daar tegen doen, als het noodig is? De heer Moes is toch wel voor oefeningen en acht deze nuttig. De heer Van der Moer Het hangt er maar van af hoe men deze houdt. Zie maar eens hoe het er met de oefeningen van de schntterij naar toe gaat. Het eenige gebrek is dat dwangmiddelen en discipline daar ontbreken en zoo is het ook gesteld met de brandweer. Men kan de prachtigste verorileningen maken maar als er geen dwangmaatregelen bestaan helpen deze niets. De Voorzitter merkt op dat men veel van den goedenwil afhangt en dat die weer afhankelijk is van den persoon der brandmeesters. Nog deelt de Voorzitter mede dat het Bestuur der brandweer op de door den heer Van den Hoek aangevoerde gronden bezwaar maakt om het ontslag te doen ingaan met het vol- brengen van het 46® jaar en dit op het 50® jaar wenschte bepaald te zien. De beer Van der Moer Als het bestuur er bezwaar in ziet om op het 46. jaar den diensttijd te doen eindigen, dan wordt het wat andersdan heb ik er ook geen bezwaar in om er 51 jaar van te maken, dat is mij gelijk; al wilde men er 75 jaar van maken, maar ik meende dat er wel wat personeel kon gemist worden. Na nog eenige bespreking wordt het voorstel-Van den Hoek tot inrichtig van een reserve met overgangsbepaling, om te komen tot een eindigen van den dienst na het 46e jaar, ver- worpen met 9 tegen 2 stemmen, die van de heeren Grenu en Van den Hoek. Het voorgestelde art. wordt daarna beschouwd te zijn aangenomen, met bepaling dat de diensttijd eindigt op het 51® jaar Om dezelfde reden is ook de vorige vergadering door den heer Van IJsselsteijn gepresideerd, doch werd door oub verzuimd dit te vermelden. Art. 4 bepaalt dat zij die verzuimen zich voor de loting aan te geven, behoudens toepassing van boete, zonder loting worden ingelijfd. De heer Van den Hoek vindt de straf van inlijving al zwaar genoeg en stelt daarom voor de boete te doen ver vallen. Dit voorstel wordt aangenomen. De Voorzitter wijst er op dat volgens art. 10 vrijgesteld worden zij, die plichten in het openbaar belang te vervullen hebben. Voor al de in de vroegere verordening opgenomen categorien, zooals geestelijken, loodsen, onderwijzers, ambte- naren in dienst van rijk en provincie wordt nu geen vrijstel- ling bepaalt. Hij is niet tegen de bepaling, maar wenschte er toch de aandacht op te vestigen, teneinde er eene bespre king over uit te lokken. De heer Van der Moer zegt, dat deze bepaling reeds in 1896 is vastgesteld. Volgens een arrest van den Hoogen Raad is het ook een uitgemaakte zaak, dat men in de verordening geen bepaalde categorie van personen als vrijge steld mag aanwijzen, men moet alien oproepen en alleen mogen alsdan vrijgesteld worden zij die andere plichten in het open baar belang te vervullen hebben. De heer Wieland vindt het ook niet goed dat die vrij- stellingen verleend worden want wie blijft er ten slotte weer over om den dienst te doen voornamelijk de werkman. De Voorzitter stemt dat nu niet precies toe, daar er buiten de in de oude verordening opgenomen categorien neveus de werklieden nog genoeg anderen voor den dienst overblijven. Hij is daarom niet tegen de nu voorgestelde regeling, het was zijn doel alleen de aandacht van den Raad op de be paling te vestigen, daar de Raad in het vervolg ook pre- dikaDten enz. kan laten dienen. De heer Wieland meent dat de geest onder het personeel zou verbeteren als de vrijstellingen vervielen. Predikanten, loodsen, onderwijzers, 't zijn alien menschen met een vast bezol- digde betrekkingdeze zijn vrij en die staan er op te kijken dat een ander, die uit ziju werk wordt geroepen, voor hen deu dienst verricht. De heer Moes zou het wel plezierig vinden als de domine's en pastoors er bij waren. De heer WielandAls die niet willen dienen moeten ze zich maar vrijkoopen, ik zie in de remplaceering geen bezwaar, want er is niemand die gedwongen wordt om voor een ander te dienen, en dan betalen zc er voor om van den dienst vrij te zijn. De Voorzitter merkt op dat het met de onderwijzers moei- lijkheden zou opleveren, daar dan bij brand de school zou moeten uitgaan. Een lid maakt de opmerking dat dit niet geven zou. De heer Van der Moer: Die zou men kunnen beschouwen als in het openbaar belang werkzaam, ofschoon die bepaling rekbaar is, daar we ten slotte alien voor het openbaar belang werken. En als een oefening of brand buiten schooltijd valt, kan een onderwijzer er zich ook niet op beroepen in het open baar belang te werken. Evenmin kan een loods die geen dienst heeft zich daarop beroepen. De heer Van den Hoek: En een predikant kan dit bniten den Zondag ook niet. De heer Van der Moer had in plaats van de zeer vage bepaling liever die der oude verordening behouden, om de vrij te stellen personen aan te wijzen dit staat de wet nu even- wel niet toe. Hij kon ook geen andere redactie bedenken in ieder geval beslist de Raad dan toch telkens over de vrijstelling. De bepaling wordt daarna goedgekeurd. De heer Visser verzoekt den Voorzitter te willen zorgen dat zoo weinig mogelijk vrijstellingen worden verleend. De Voorzitter kan dit niet toezeggen, daar het Dag. Best, alleen de lijst moet opmaken en de Raad daarover beslist. Art. 12 stelt voor hen die meenen ten onrechte te zijn inge lijfd de gelegenheid van hooger beroep op den Raad open. De heer Van der Moer deelt mede dat ook nog de wensche- lijkheid werd bctoogd om voor belanghebbenden het recht tot hooger beroep open te stellen wanneer zij vermeenen dat door den Raad ten onrechte eene vrijstelling is verleend. Hij is echter huiverig om ook in deze revisie toe te laten daar het te verwachten is dat dan velen zullen reclameeren. De Raad stemt daurmede in. Art. 14 bepaalt dat ieder die tot den dienst wordt opge roepen een plnatsvervanger kan stellen, ten genoege van het bestuur der brandweer, ot zich van den dienst kan vrij koopen door elk jaar 20 in de gemeentekas te storten. De Voorzitter deelt mede dat het bestuur der brandweer het wenschelijk acht bij de brandweer het stelsel van per- soonlijken dienstplicht in te voeren met afschaffing van het recht van afkoopen en plaatsvervanging. Dit kan natuurlijk niet, daar de bevoegheid van den ge meenteraad niet zoover strekt dat zij daarin verandering kan brengen, omdat de gemeentewet voorschrijft dat do gelegen heid tot afkoop moet worden opengesteld. De heer Van den Hoek: Ik zou de som van afkoop willen stellen op 40, opdat zoo min mogelijk gebruik van de gelegenheid zal worden gemaakt, en ieder zelf zal trachten een plaatsvervanger te krijgen, en de gemeente geen admi nistrateur voor een ander behoeft te zijn, daar het billijk zou zijn dat, wanneer iemand afkocht, de gemeente dan een remplayant zou trachten te krijgen. De heer Moes komt het voor dat 20 hoog genoeg is daar men voor dat geld toch wel een plaatsvervanger krijgen kan voor vier oefeningen in het jaar verdienen zij dan toch genoeg. De heer Van den Hoek wijst er op dat de gelegenheid be staat om zelf een persoon te stellen en dat iemand die voor minder geld zelf een remphujant kan vinden, van die bevoegd- heid ook wel gebruik zal maken daar is het hem nu juist om te doen, daar de gemeente dan ontslagen blijft an de moeito om een remplayant te zoeken, want spreker zou wenschen dat een bepaling werd opgenomen, dat dit bij afkoop geschiedt, omdat het onbillijk is te achten dat de gemeente de gelden opstrijkt en er anderen voor laat dienen. De Voorzitter zegt dat zulks niet geschiedt want bij afkoop, waarvan weinig gebruik wordt gemaakt, werden de plaatsen opengelaten. De heer Van den HoekDaar het contingent jaarlijka be paald wordt bezit men dan toch de bevoegdheid om een volgend jaar door het contingent hooger te stellen de open plaatsen aan te vullen. De heer Van der Moer ziet er toch bezwaar in om te be- palen dat bij afkoop, voor 20, voor deze gelden een ander zal aangesteld worden van gemeentewege. Het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat een particulier voor minder geld geen remplayant zou kunnen krijgen, omdat de liefhebbers voor het baantje er dan op zouden rekenen dat de belanghebbende voor minder niet bij de gemeente terecht kan en zij dat bedrag dan van de gemeente kunnen krijgen als die persoon zich afkoopt De heer Moes voorziet ook dat zich zoo iets zou kunnen voordoen, terwiji de heer Wieland te kennen geeft 20 's jaars hoog genoeg te achtenals voorbeeld haalt hij aan dat aan hem indertijd werd aangeboden om hem te vervangen voor 25 voor den geheelen diensttijd. Na nog eenige opmerkingen wordt de bepaling overeen komstig het voorstel behouden. De heer Harte komt ter vergadering. Art. 18 bepaalt uit welke personen het bestuur is samen gesteld. Het verscliil van het voorstel met de bestaande bepalingen is reeds vermeld in de toelichting van den voorsteller. De Voorzitter deelt mede dat het bestuur der brandweer daarop een aanmerking heeft. Het wenscht het bestuur onver anderd te behouden, daar deze organisatie steeds goed bleek te werken. De heer Van der MoerBy mijn voorstel heb ik getracht naar vereenvoudiging van de administratie. Ik begrijp niet waar het voor noodig is, dat er voor een brandweer als de onze een bestuur is en daarnaast nog een college van brandmeesters, ik heb daarom de brandmeesters in het bestuur opgenomen daar in de brandmeesters toch eigenlijk de kern van het bestuur zit. Tegen het vervallen van de commissarissen bestaat bij het bestuur der brandweer wel het grootste bezwaar. Ik heb er dan ook niets tegen dat deze behouden blijven, zooals ik trouwens in de bijlage reeds te kennen gaf, maar ik zie het nut dat zij kunnen stichten niet in in de oude verorde ning is niet eens hun werkkring omschreven. Ik heb hun taak, voor het geval dat de Raad hen wenschte te behouden, althans nog omschreven. Dat een raadslid als voorzitter zou fungeeren heb ik voorgesteld om een band te hebben tusschen het bestuur en den Raad. De heer De Koeijer is van meening dat ze het wel zullen afkunnen zonder een lid van den Raad. De heer Van der Moer is daarvoor ook niet bevreesd, maar dat is dan ook zijne bedoeling niet. Dat lid zou dan echter in den Raad kunnen optreden als woordvoerder voor de brandweer, wat nu niemand der leden verplicht is. De heer Moes vindt het idee goed. Ook in andere college's werkt dit goedhij weet dit bij ondervinding van het armbestuur. De heer De Koeijer vreest dat het bij de brandweer niet goed zou werken. De heer Van der MoerDat zou dan toeh maar aan de personen liggen. De heer Van den Hoek acht aan het voorstel nog een tweede bezwaar verbonden, daar dan de opperbrandmeester ineens optreedt als chef. De commissarissen zijn toch mannen van 't vak, daar ze gewoonlijk regelmatig tot die functie zijn opgeklommen. Thans kan de opperbrandmeester met hen raadplegen, dan zijn ze met drie personen, terwiji hij daaren- tegen volgens het voorstel alleen zou te beslissen hebben. Hij begrijpt niet dat de heer Van der Moer zoo iets heeft voorgesteld, waar deze zich meermalen tegen centralisatie van macht verklaarde, terwiji die toch juist hier zou ontstaan. T)e heer Van der MoerDat betrof andere zaken, maar voor discipline en bevel moet er centralisatie zijn en u heeft vroeger zelf al eens gezegd dat de commissarissen eigenlijk niets uitrichten. Ik weet ook niet waarom er aan 't hoofd van zoo'n kleine brandweer twee colleges moeten staan. De heer MoesDe ondervinding heeft toch bewezen dat de regeling goed werkt. De heer Van der Moer: Ik weet niet of dat wel zoo juist werkt, daar er toch vela klachtcn over de brandweer inkwamen. Ik wilde alleen een lid van den Raad er bij hebben als band met den Raad. De heer Harte herinnert aan vroegere raadsleden die tevens commissaris waren die konden het ten slotte niet kroppen. Het werkte niet goed en daarom is hij er nu tegen. De heer Van der Moer gelooft dat de hoofdgrief bestaat tegen het vervallen der commissarissen. Hij heeft geen be zwaar deze te behouden, maar handhaaft toch een raads lid als voorzitter. De heer Moes zou het bestuur der brandweer maar zoo- veel mogelijk zijn zin willen geven. De heer Wieland is het daarmede eens en zegt dat ze liefst geen dwarskijker, in dit geval een raadslid, in hun midden hebben. De heer Van der Moer wijzigt ten slotte zijn voorstel zoodanig dat het raadslid-voorzitter vervalt, de commissarissen behouden blijven en de brandmeesters ook bij het bestuur behooren. De bouwmeester wordt er buiten gelaten, omdat deze naar zijn meening naast het bestuur behoort te staan, en de onderbrandnieesters worden er niet bij opgenomen daar hij dien graad meer als een opleidingstijd beschouwt. Aldus gewijzigd wordt het voorstel met algemeene stem- men aangenomen. Volgens art. 24 van het voorstel zouden andere onder- scheidingsteekens dan de bestaande moeten worden gedragen en de stokken vervallen. Naar aanleiding daarvan zegt het bestuur der brandweer het wenschelijk te achten dat de petten on lantaarns behouden blijven zooals ze nu zijn. Wat de stokken aangaat, dat ze uit de vorige eeuw of vroeger dagteekenen, is geen zaak om ze te doen vervallen. l)e stokken hebben hun nut om signalen te geven, om by duisternis de stappen te leiden, het terrein te onderzoeken, xelfs wanneer men eenige uren bij een brand staat of loopt, kan voor sommige personen een stok steun geven, vooral aan bejaarde en zwakke lieden. Zij zijn voor hetbehoud der stokken, die echter bij oefeningen wel minder nut schijnen te hebben. Het beste ware de heeren brand- en onderbrandmeesters in het gebruik van stokken vrij te laten. De heer Van der Moer verklaart er niet aan te hechten dat de petten worden gemaakt zooals door hem is voor gesteld, als de verschillende rangen maar uit elkaar te kennen zyu. De bepaling wordt alsnu zoodanig gewijzigd. dat Burg, en Weth. de onderscheidingsteekens zullen bepalen in overleg met het bestuur der brandweer. De heer Van der Moer vindt de verdediging van de stokken curieus. Hij kan het nut nog maar niet inzien. Voor seinen te geven zijn er nu hoornblazers en ouden en zwakken die op een stok moeten leunen zijn er niet bij de brandweer. Bovendien behooren de brandmeesters toch zelf op een gegeven oogenblik ook te kunnen aanpakken, dan zit de stok hun in den weg en wanneer ze hem ergens neerleggen raakt hij kwijt. Vrij laten in 't gebruik gaat heelemaal niet. De heer Moes is het met dit laatste eens doch zou ze de stokken maar laten behouden. Aldus wordt besloten. Volgens art. 30 zal aan iedere bediende een exemplaar dezer verordening worden uitgereikt. De heer Wieland vindt dit nogal kostbaar, doch andere leden voeren hiertegen aan dat de bedienden toch wel goed op de hoogte mogen zijn van de verordening, daar over trading van verschillende bepalingen hen met straf bedreigt. Z. h. s. wordt dit artikel goedgekeurd. De oefeningen worden volgens het voorstel in art. 37 bepaald op zes. Het bestuur der brandweer acht 4 voldoende en dus verzwaring van den dienst onnoodig wat ook andere leden genoeg achten, terwiji meerdere oefeningen grootere kosten na zich sleepen. De heer Van der Moer heeft tegen de wijziging geen bezwaar; het was ook niet zijn bedoeling om 6 maal in 'tjaar het geheele personeel op te roepen. Art. 45 bepaalt dat door het gemeentebestuur uitkeering kan worden gedaan aan iemand van het personeel die door het verrichten van den dienst een ongeval overkomt, of bij overlijden aan zijn weduwe of aan zyne minderjarige kinderen een jaarlijksche onderstand kan worden uitgekeerd, welke understand evenwel door den Raad ten alien tijde kan worden ingetrokken. Door het bestuur der brandweer wordt wenschelijk geacht dat de Raad niet bevoegd zij ten alien tijde te doen eindigen den jaarlijkschen onderstandverstrekt aan weduwen of minder jarige kinderen van beambten of bedienden der brandweer, aan wie in dienst een ongeluk overkomt. Naar de meening van het bestuur is de gemeente voort durend verplicht aan deze lieden onderstand te verleenen, ook aan de personen, beambten of bedienden bij de brandweer, in dienst gekwetst of verminkt, en zoolang onbekwaamheid tot werken bestaat. Het bestuur is zoo vrij aan te bevelen eene verzekering tegen ongevatlen bij den dienst voor de brand weer, ten behoeve van beambten en bedienden. De heer Van der Moer is van meening dat die bevoegd heid aan den Raad moet worden gelaten, er zal natuurlijk niet willekeurig mede worden gehandeld, maar er kunnen zich toch om standi gheden voordoen dat het verleenen van onderstand onnoodig wordt. Verschillende leden verklaren die meening te deelen. De heer Visser vraagt of het denkbeeld van verzekering niet voor uitvoering vatbaar is. De heer Van der Moer en de Voorzitter zijn van meening dat dit te veel zou kosten en de gemeente voordeeliger zelf in het gelukkig hoogst zelden voorkomend geval een uitkeering kan geven, waarmede ook de heer Wieland instemt. De verdere bepalingen worden zonder aanmerkingen goedge keurd en daarna de geheele verordening met algemeene stemmen aangenomen. 3. Ontwerp-verordening tot regeling van bijzondere rechten en verplichtingen bij brand en tot regeling der verplichtingen ter voorkoming van brand en brandgevaar. Deze verordening, uitsluitend geldend voor het publiek, is hoofdzakelijk getrokken uit bepalingen der oude brandweer- verordening en de politieverordening, terwiji er ook enkele bepalingen der bouwverordening in zijn opgenomen. Zij bevat bepalingen van bijzondere rechten en verplichtingen bij brandomtrent het schoonhouden van en toezicht op schoorsteenen en andere rookgeleidingen en stookplaatsen ea andere voorzorgen tegen brand of brandgevaar (o. a. omtrent het bergen en vervoeren van lichtontvlambare en ontplofbare stoffen). Op eenige punten gewijzigd, wordt deze verordening met algemeene stemmen aangenomen. O. m. wordt op voorstel van den heer De Koeijer besloten, de bepalingen omtrent het branden van varkens en het op last van Burg, en Weth. uiteenhalen van broeiend hooi en stroo, alleen te doen gelden voor de kom. (Onder «kom" wordt verstaan dat gedeelte der gemeente, dat bij raadsbesluit als zoodanig is aangewezen.) 3. Ontwerp instructie gemeente-ontvanger. De heer Van der Moer zegt dat toen de instructie voor den secretaris is vastgesteld, ook besloten is een instructie voor den ontvanger vast te stellen, en door den voorzitter werd de indiening toegezegd. Daar dit steeds uitbleef is het ontwerpen daarvan door hem zelf ter hand genomen. Er is toen evenwel niet gezegd dat er een instructie bestond, want dan zou hij natuurlijk de moeite niet gedaan hebben om er een op te stellen. Nu is men ten laatste met een instructie voor den dag gekomen van 1853 dagteekenende, waarin heel goede bepalingen staan, maar nu heeft hij eenmaal het werk gedaan en dan zal de instructie toch aanvulling behoeven. Den heer Visser komt het voor dat de heer Van der Moer niet ongenegen zou zijn het voorstel in te trekken. De heer Van der Moer deelt mede dat er hoofdzakelijk dezelfde bepalingen instaan, alleen is er verandering in de wijze van boekhouden en de kantooruren. Daar staat hij evenwel ook niet op. Het is echter vreemd dat men niet meer weet dat er een instructie bestaat, dien indruk heeft hij althans van de indertijd gegeven toezegging opgedaan. Verschillende leden beamen dit. De heer Van der Moer ziet niet in waarom het kantoor van den ontvanger niet even goed om 9 ure moet geopend zijn als de secretarie. De Voorzitter voert hiertegen aan dat nu voor de werk lieden tusschen 12 en 1 uur gelegenheid tot betaling bestaat, welk uur volgens het voorstel zou vervallen. De heer Harte betoogt dat er nog meer gelegenheid is tot betaling dan ten kantore van den Rijksontvanger. De heer Van der Moer ziet de bezwaren tegen zijn voor stel niet in, want in de oude instructie staat hoofdzakelijk 't zelfde, 't spijt hem 't werk verricht te hebben, maar de Raad had tot vaststelling besloten. Nu 't werk gedaan is, zeggen Burg, en Weth. 'tis niet noodig, er is er een. De vraag is of er wel ooit de hand aangehouden is. De Voorzittor vraagt of de heer Van der Moer feiten kan opnoemen waaruit blijkt dat dit niet 't geval is. Waar de heer Van der Moer meent dat de ontvanger gespaard is kan met evenveel recht aanvoeren dat deze handelt uit een persoonlijk veete tegen den ontvanger. De heer Moes zou dat zaakje nog maar wat laten rusten. De ontvanger is een man van jaren en fortuin en 't zal wel zoo lang niet meer duren. Met het oog daarop acht hij het ook onnoodig om voor hem nog andere bepalingen te maken. De heer Van der Moer wijst er op dat men begonnen is met alles in orde te brengen. Er is een instructie voor den secretaris vastgesteld, voor de beambten ter secretarie, die er ook geen hadden, die van den bouwmeester is gewijzigd en waarom moet nu die van den ontvanger uitgesteld worden De kwestie is dat men nu niet tegen meneer Sturm durft optreden. De heer Wieland werpt die beschuldiging verre van zich hij staat geheel vrij. Hij acht het echter onnoodig 't nu te doenals er eens een ander in de plaats komt, dan acht hij die bepalingen uitstekend, maar hij wil 't nu maar zoo laten. De heer Moes is het daarmede eens. De heer Van der Moer verklaart dat de ontvanger er volgens zijn voorstel niet slechter aan toe is, daar hem daarbij de bevoegdheid wordt gegeven onder zijne verantwoording een klerk voor de belastingen te laten afteekenen. Miischien gebeurt dat nu toch wel eens, maar dan is het toch buiten de instructie. Na nog eenige opmerkingen trekt de heer Van der Moer zyn voorstel in, nogmaals zijn spijt betuigende niet eerder met het bestaan der oude instructie te zijn bekend geweest, die toch in hoofdzaak op 't zelfde neerkomt. De heer Moes verklaart dat hij het werk van den heer Van der Moer ten zeerste apprecieert, terwiji de heer Wieland zegt dat men het ontwerp maar moet bewaren, daar het wel eens zal kunnen te pas komen. 4. Aanbieding gemeente-begrooting voor 1899. De Voorzitter biedt de begrooting aan, maar moet daaraan de opmerking toevoegen dat ze niet in orde is, daar de mcmorie van toelichting niet kan afgewerkt worden, omdat de opgaven van den bouwmeester over het gewoon onderhoud niet afgewerkt zijn. De heer Visser meent dat het toch wel voorloopig zou kunnen opgemaakt worden daar de begrooting toch later behandeld moet worden. De heer Van der MoerDe begrooting kan dan niet aangeboden worden, want die moet met de memorie van toelichting voor het publiek ter inzage liggen. De heer Van den HoekZou de post voor onvoorziene uitgaven niet met een f 500 kunnen verhoogd worden De heer Van der Moer meent dat toch behoord te worden gezorgd dat de begrooting op tijd en in orde wordt aangeboden. Hij vraagt nadere uitlegging waarom dit niet kan geschieden De Voorzitter wil daarover straks in geheime zitting spreken. De heer Visser is daartegen. Wanneer men bezwaren heeft tegen een of ander persoon moeten deze z. i. in het opbaar worden uitgesproken. De Voorzitter Welnu, de oorzaak is dat het Dag. Best, niet langer met den bouwmeester kan samenwerken, daar de mau onverschillig en onbekwaam voor zijn taak is. De heer Wieland Het spijt me, om er over te spreken, daar ik een beetje bloedverwant van hem ben. maar ik geloof dat u toch wel een beetje te ver gaat met den bouwmeester zoo voortdurend te bestraffen. U heeft zeker nooit de woorden gelezen van vader Cats: »Er is nooit een zoo'n vetten hoen Of hij heeft zijn buurmans gunst van doen." Als u dat wat meer in het oog hield zou u er wel anders over denken. De Voorzilter: Het geldt hier heel wat anders. Toende bouwmeester hier gekomen is heb ik aangeboden hem te helpen, maar hij verklaarde geen hulp noodig te hebben later evenwel verklaarde hij het niet af te kunnen en wfcl hulp noodig te hebben. Ik moet protesteeren tegen de be schuldiging dat wij den bouwmeester bemoeilijken. Wij willen echter niet door hem in de luren worden gelegd en daarvoor is hij gewaarschuwd. Iedere aanvraag om te bouwen wordt door het Dag. Best, behandeld met overlegging van een advies van den bouwmeester en in twee gevallen was door hem gunstig advies uitgebracht, niettegenstaande er grove fouten in de plannen waren. In het eene geval was er een privaat ontworpen op een riool, terwiji in het andere geval twee meter binnen de rooilijn werd ingesprongen. Wij zijn er later heengeloopen en hebben de zaken nog kunnen regelen. Verder heeft hij in strijd met zijne instructie, die dat verbiedt zonder vergunning van den Raad, particulier werk voor anderen verricht. En van de door hem gemaakte bestekken kan ieder die er over oordeelen kan toch zien dat ze niet deugen. De heer Wieland blijft van meening dat men tegen den bouwmeestor ingenomen is en dat dit de oorzaak van de kwestie's is. Hij kan niet aannemen dat het door hem ver- richte werk zoo slecht is. Was de heer Van der Hooft, de vader van den bouwmeester een koeloebakker, dan was er wel wat van aan te uemen, maar deze als aannemer grijs ge- worden weet er toch ook wel wat van en zal zijn zoon er toch niet in laten loopen. De heer Van der Hooft verklaart dat er altijd kleine aan merkingen te maken zijn, die had hij vroeger in het werk van den heer Bertel ook wel kunnen maken.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1898 | | pagina 1