BIJVOEGSEL
Ter Heusensche Courant
Zatcrdag 19 Februari 1898. No. 3577.
Geinengde berichten.
Naar aanleiding van het bericht omtrent
het optreden van een typografe op de aanstaande
tentoonstelling van vrouwenarbeid, bracht de
Haarlemsche correspondent van de N. R. Ct.
eergistermiddag een bezoek bij den heer J. K.
t. d. Veer, uitgever van het blad Vrede te Haarlem,
vriens echtgenoote als typografe op de tentoon
stelling zal werkzaam zijn. Het trof bijzouder
dus schrijft hij want de heer Van der Veer
vertelde dadelijk, dat niet alleen zijn echtgenoote
reeds eenige maanden bezig is het vak te leereu.
doch dat hij nu ook twee jonge meisje uit goeden
stand opleidde voor typografe.
Niet zoo maar voor de aardigheid en om op
de tentoonstelling te kunnen pareeren zijn die
meisjes aan den arbeid gegaan, doch degelijk om
door het vak hun brood te verdienen. He een
is uit Utrecht, de ander uit Den Haag.
Nog slechts 10 dagen bezig kennen zij nu
reeds niet alleen de kast, doch zetten reeds vrij
goed platwerk.
Vo6r Juli als de tentoonstelling begint, denkt
de heer Van der Veer ze zoover te hebben dat
zij ook eenigszins aan smoutwerk kunnen doen.
Hij zelf gaat mede naar de tentoonstelling om te
distribueeren.
Het blad Vrede zal worden gedrukt op zijn
groote pers en zijn vrouw en de beide meisjes
zullen kleiu werk verrichten aan de kleiue pers.
De heer Van der Veer deelde voorts mede, dat
hij bijzonder reel aanvraag krijgt van meisjes om
opgeleid te worden, zelfs van onderwijzeressen
met de hoofdakte.
De daguren worden besteed voor de practijk,
de avonduren voor de theorie. De meisjes die
thans worden opgeleid, geven volgens den heer
Van der Veer liet bewijs dat de typografie aan
vrouwen een uitstekend arbeidsveld oplevert. De
vrouw is daar uitnemend voor geschikt.
Ten vorigen jare vestigde zich te Eelde bij
Assen de fabrikant Eppens, uit Zwolle, en begon
met eene geheimzinnige fabricage, waarin hij
niemand een kijkje guude. Alleen van de geuren
die zoo no en dan uit het steeds gesloten fa'oriekje
opstegen kon men genieten en die wareu niet van
de aangenaamste. Vooral in i de^warme zomer-
dagen ran het vorige jaar was't soms verschrikke-
en de buren wijd en zijd klaagden steen en
been. Natuurlijk deden ook allerlei verhalen de
ronde de een wilde weten dat hij kunstboter,
een ander dat hij melkmarmer, een derde zelfs
dat hij dynamiet fabriceerde. Nu is in den nacht
een der magazijnen, waar hij zijn fabrikaat bewaarde,
in brand geraakt, en bij't blusschen bleek, dat het
groote geheim zich oploste in Zwitsersche kaas
- Onder de geredde passagiers van de Veendam
was er een, aan wiens aanwezigheid men in vroegere
tijden van bijgeloof misschien de scheepsramp zou
hebben geweten.
Het was een Hongaarsch rechtsgeleerde, die,
pas getrouwd, ervan door was gegaan met den
bruidschat Tan zijn eigene en in gezelschap van
een andere vrouw. Aan boord gaf hij voor, op
de huwelijksreis te wezen. A1 zijn bagage, geld
en kostbaarheden zijn met het stoomschip gezonken
en hij kwam nu doodarm te New-York aan.
Betreffende de redding der opvarenden en de
schipbreuk van het stoomschip behelzen de
Engelsche bladen nog eenige bijzonderheden.
Toen de booten van de St. Louis langszijde
van het in nood verkeerende stoomschip kwameri,
was de eerste, die in de booten werd nedergelaten,
een kind van zes maanden. De gezagvoerder was
de laatste, die het zinkende vaartuig verliet, na
het vooraf te hebben doen in brand steken.
Nadat het stoomschip op het wrak had ge-
stooten, stelden de officieren onmiddelijk beneden
een onderzoek in, doch bevonden, dat de veroor-
zaakte beschadiging zoo groot was en er zooveel
water het stoomschip binnendrong, dat aan herstel
der schade niet te denken viel. De stoompompen
werden onmiddellijk aangezet,de booten van proviand
en het noodige voorzien en aanhoudend vuurpijlen
afgestoken. De emigranten waren zeer verschrikt
en schreeuwden en baden om hulp. De gezag
voerder biacht hen spoedig tot bedaren, door hen
aan te manen om aan de handpompen te werken
en het binnendringende water met putsen te helpen
verwijderen. Acht uren duurde de strijd tegen
het water dat tegen alle pogingen in steeds hooger
in het schip kwam, zoodat de machinekamer half
vol water liep.
De werkende passagiers en de bemanning raakten
uitgeput en het schip was zinkende, toen gelukkig
de St. Louis in het gezicht kwam, de noodseinen
van het stoomschip beantwoordde en spoedig de
booten tot hunne redding zond.
Den Haag is toch niet de eenige plaats in
Europa waar gevangenen ontsuappen. Te Dort
mund heeft iets soortgelijks plaats gehad. Vier,
die opgesloten waren in een eel, schelden Zondag
tegen het aanbreken van den dag den cipier.
Nauwelijks was deze binnengekomen, of zij gingen
hem te lijf, knevelden hem en namen hem zijn
sleutels af. In het magazijn zochten zij ieder
een stel kleeren uit, openden vervolgens de
buitendeur en namen de vlucht.
Op het Kulmser meer bij Marienwerder
(West-Pruisen) zijn Zondag vijf kinderen door
het ijs gezakt en verdronken.
Te Konstantinopel heeft het voortdurend ge-
sneeuwd, en Maandag-naeht zijn op de Galata-brug
twee schildwachten bevroren. Te Hamburg
daarentegen heeft zich een consortium gevormd
dat uit Skandinavie groote hoeveelheden natuur
lijk ijs naar Noord-Duitschland wil laten brengeu.
Door den buitengewoon zachten winter vreest
men voor vele bedrijven geen ijs genoeg te
zullen krijgen voor dezen zomer.
Londen zal binnen kort het bezoek ontvangen
van een zeer belangwekkend onderdaan der
Koningin, in den persoon van een volbloed
Indiaansch opperhoofd. De verwachte bezoeker
is Nohitekuhonwake (Lodewijk twee Kanoes), het
opperhoofd van den stam der Irokeezen in de
provincie Quebec. Het doe! zijner kornst is in
persoon een beroep te doen op de Koningin, ten
einde voor zijn stam de vernieuwing te verkrijgen
van eene vervallen overeeukomst met de Vereenigde
Staten, ten gevolge waarvan de stam, thans nog
omstreeks 2000 personen sterk, gelijk vroeger de
grens zal kunnen overtrekken, zonder van hunne
goederen en bagage rechten te betalen.
Lodewijk is een man van hooge gestalte en
waardige houding, die er in zijne nationale kleeder-
dracht zeer schilderachtig uitziet en het beroep
uitoefent van loods op de rivier St. Laurens. Hij
is 68 jaren oud en werd geboren op korten
afstand van de plaats, waar hij nu woont. Zijn
grootvader is reeds opperhoofd van den stam ge-
weest en heeft indertijd aan de regeering van
Canada gewichtige diensten bewezen. Lodewijk
was de eerste, die als loods zijne hulp verleende
op de Ottawa-rivier en was gedurende de laatste
twintig jaren eene bekende fliguur op den St.
Laurensstroom. Hij is sehrander en ernstig en
komt, omdat hij gehoord heeft, dat hem een
onderhoud kan worden toegestaan met de Koningin,
bij welke hij de belangen van zijn stam kan
bepleiten. Hij is trotsch op zijn Irokeesch bloed
en beweert, dat de Koningin geene trouwer onder-
danen heeft dan de mannen van zijn stam.
Gemeenteraad van Ter Neuzen.
TAN Dli
TAN
Vergadering van Donderdag 17 Febr. 1898.
Voorzitter de heer J. A. van Boven.
Aanwezig de heoren Harte, Van IJsielsteijn, De Fey ter,
Wieland, Van der Hooft, De Koeyer, Van der Moer, Grenu,
Van den Hoek en Dees.
Afwezig de heer Visser wegens ambtsbezigheid en de heeren
Moes en Tazelaar wegeni ongesteldheid.
Na opening der vergadering leest de secretaris de notulen
der voorgaande, die worden goedgekeurd.
De openbare zitting wordt geschorst en gaat over in eene
met gesloten deuren.
1. De zitling weder openbaar geworden zynde, deelt de
Voorzitter mede, dat in de geheime zitting de volgende be-
schikkingen zijn genomen op bezwaarschriften tegen het
suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag. Verminderd
zijn Aug. Audenaerd van 500 naar 400 en A. L. J.
van der Maden van f 1000 naar f 500.
Daarna komt aan de orde
2. Brief van Ged. Staten regeling herhalingsonderwijs en
brief van den heer Van der Moernie-uw voor stel idem.
De Voorzitter stelt voor deze stukken ter visie te leggen.
De heer Van der Moer vindt dat de zaak al zoo lang
hangende is het schrijven van Ged. Staten heeft reeds voor
de leden ter inzage gelegen en zijn voorstel is zeer eenvoudig
hij ziet dus niet in, waarom de zaak nog langer moetblijven
wachten. In Augustus reeds heeft hy zyn voorstel ingediend
en nu is het nog niet afgedaan.
Daar de Raad de zaak wil afhandelen, wordt lecture gege-
ven van het schrijven van Ged. Staten, naar aanleiding van
de aangenomen wijziging en het door het college aan den
districts-schoolopziener gevraagde en verkregen advies.
Ged. Staten geven te kennen het oordeel van den districts-
schoolopziener te hebben ingewonnen, wiens advies tevens
wordt ingezonden.
Zij vestigen de aandacht op de wijziging die de schoolop
ziener voorstelt voor art. 3 van verordening A. Zij geven
toe dat het vaststellen eener vaste jaarweddo op het her-
halingsonderwijs niet van toepassing geacht wordt, anderzijds
de stijging en daling van het aantal leerlingen h. i. niet alleen
beheerscht wordt door omstandigheden, onafhankelijk van
den wil des onderwijzers, die daarop ontegenzeggelijk zeer
grooten invloed kan uitoefenen en met name waar het geldt
bet herhalingsonderwijs, bestaat bij het college geen bezwaar
tegen de bepalingen van de eerste, tweede en derde alinea's
van het nieuwe artikel, maar schijnt haar die van de vierde
alinea, waar deze vermindering bedoelt van de toelage bij
stijging van het aantal leerlingen, daarmede al zeer weinig
in overeenstemming. Daarbij schijnt hun de regeling van de
jaarlijksche toelage onvoldoende, waar het intreden van de
vermindering, overgelaten aan het oordeel van Burg, en We b.
geheel willekeurig is. Wijziging dier vierde alinea korat hun
dus in ieder geval noodig voor.
In zijn advies geeft de schoolopziener te kennen bezwaar
te maken tegen de toevoeging aan verordening A, art. 3
»blijkens eene verklaring af te geven door het hoofd der
school, waar de leerling onderwijs genoten heeft."
Deze toevoeging schijnt zeer rationed en zou dit ook zijn,
als de grens tusschcn avondschool en herhalingsschool scherp
getrokken was, als het hoofd van school C kan verplicht
worden de leerlingen zijner school niet op zijne avondschool
te houden, zoodra ze voor het herhalingsonderwijs rijp zijn,
en als verzekerd was, dat de verhouding tusschen de hoofden
der scholen A en C altijd goed zou zijn en beider handelingen
uitsluitend bepaald zouden worden door het belang der
leerlingen.
Het komt hem voor dat het beter ware, de ouders volkomen
vrij te laten in de keus tusschen avond- en herhalingsschool
en eene verklaring van geschiktheid door andere hoofden van
scholen niet te eischen, maar aan het hoofd van het
herhalingsonderwijs het oordeel over de geschiktheid om het
onderwijs te volgen over te laten.
Uit een wettelijk oogpunt maakt hij bezwaar tegen de
toevoeging: »dat het herhalings-onderwijs niet wordt gegeven,
als daarvan niet minstens vier leerlingen gebruik maken,"
daar hij het niet zonder bedenking acht, dat eene plaatselijke
verordening eene wetsbepaling kan opheffen en aan een ge
meenteraad eene bevoegdheid wordt gegeven, die hem niet
toekomt. Mocht zijn gevoelen daaromtrent niet worden ge-
deeld dan geeft hij in overweging de toevoeging te doen
luiden«Het herhalings-onderwijs wordt niet gegeven, als
minder dan 4 leerlingen zich bij het begin van den cursus
daarvoor aanmelden."
Hy acht het geen juist beginsel de bezoldiging afhankelijk
te maken van het aantal leerlingen, daar binnen zekere grenzen
de arb 'id van den onderwijzer door het aantal leerlingen
noch vermeerdert nog verminderthet onderwijs van 6, 8 of
If leerlingen vordert evenveel tijd, dezelfde krachtsinspanning.
De stijging en daling van het aantal leerlingen wordt boven-
dien door allerlei omstandigheden beheerscht, onafhankelijk
van den wil des onderwijzers. Hem in geval van daling
daarvoor doen boeten of in geval van stijging verplichten tot
uitkeering van een derde der bezoldiging, als volgens het
oordeel van Burg, en Weth. hulp noodig is, dit kan hij niet
met den eisch der billijkheid in overeenstemming brengen.
Wanneer de tegenwoordige jaarlijksche toelage van 75
niet gehandhaafd wordt, zou hij de bepaling wenschen te
redigeeren als volgt: Wanneer het aantal leerlingen meer
dan 20 bedraagt wordt aan het hoofd der herhalingsschool
een onderwijzer toegevoegd, die als zoodanig eene vaste
jaarlijksche toelage uit de gemeentekas geniet, benevens de
helft van het schoolgeld van het aantal leerlingen boven
da 20."
De schoolopziener verklaart weinig op te hebben met een
jaarlijksch examen, zooals voor de leerlingen der drie hoogste
klassen der scholen is bepaald en zegt, dat deze geheel over-
bodig mogen heeten.
Uit een en ander blijkt genoegzaam zijne geringe inge-
nomenheid met de voorgestelde wijzigingenhij vindt dan
ook geen vrijheid aan Ged. Staten goedkeuring in overweging
te geven.
Daarna wordt lezing gegeven van een naar aanleiding dezer
brieven door den heer Van den Hoek ingediend schrijven,
over de opmerking aan den distriots-schoolopziener over de
toevoeging aan art. 8: «Blijkeus eene verklaring af te geven
door het hoofd der school waar de leerling onderwijs genoten
heeft."
Ten eerste. De heer schoolopziener begint met te erkennen
dat dit voorstel zeer rationeel schijnt en dit ook zou zijn
als de grens tusschen avond- en herhalingsschool scherp ge
trokken was.
Ik erken dat die lijn niet zoo scherp getrokken is als eene
kadastrale lijn, maar toch zeker wel zoo na mogelijk te
bepalen is, adres aan het begin der privaatlessen in de vakken
waarin op de lagere school geen onderwijs gegeven wordt.
Ten tweedeAls het hoofd van school C kan verplicht
worden de leerlingen zijner school niet op zijne avondschool
te houden zoodra zij voor het herhalings-onderwijs rijp zijn.
Die opmerking is m. i. niet van spitsvondigheid vrij te
pleiten.
Ten derde. En als men verzekerd was, dat de verhouding
tusschen de hoofden der scholen A en C altijd goed zal zijn
en beider handelingen uitsluitend bepaald zouden worden door
het belang der leerlingen.
Hier komt m. i. de heer schoolopziener op een zeer glibberig
terrein. Op school C wordt geen herhalings-onderwijs ge
geven, dus zou de schuld van geene tijdige afgiften van
bewijzen daar gezocht moeten worden.
Ik meen dat de heer schoolopziener het recht niet heeft
om den heer Jurrij, hoofd van school C, in dezen van kwade
praktijken te verdenken, ik meen dan ook dat de raad in
dezen verplicht is aan de bevoegde autoriteiten zijn leedwezen
te kennen te geven over de verdachtmaking van een hoofd
der school van wie bij den raad niet alleen nooit geen enkele
klacht, hoe klein ook, is ingekomen, maar integendeel vele
verzoeken van ouders om hunne kinderen op die school ge-
plaatst te krijgen.
Ten vierde. De grens tusschen avond- en herhalingsschool
is door velerlei oorzaken in den regel uiterst flauw.
Het is ons alien bekend dat het vorige jaar door het hoofd
van school A beweerd werd dat er 37 leerlingen van het
herhalingi-onderwijs gebruik maakten en bij onderzoek bleek
het slechts 3 te zijn. Dat, waar er 34 van de 37 leerlingen
tot de avondschool behooren, die grens zeer flauw is zal wel
niemand betwisten, maar aan wien de schuld.
Ten laatste wordt lezing gegeven van het schrijven van
den heer Van der Moer.
Deze wijst ar in de eerste plaats op dat ook Ged. Staten
de belooning per kind rationeel achten, juist ook omdat de
lust tot deelname aan het herhalingsonderwijs in groote mate
afkangt van het hoofd.
Ged. Staten raeenen echter dat een vaste bepaling moet
worden gemaakt, wanneer er hulp aan het hoofd der school
zal worden toegevoegd, daar volgens de gemaakte regeling
Burg, en Weth. willekeurig zouden kunnen ingrijpen, en dus
doende de toelage van het hoofd al te zeer zou kunnen ver
min deren.
Schryver acht dat bezwaar z. i. meer schijn dan werkelijk-
heid. Althans wanneer men voorop stelt, dat ook de onder
wijzer moet worden bezoldigd naarmate van den door hem
verrichten arbeid en dat de bezoldiging in deze niet is de
hoofdzaak.
Maar en dit is nu juist het groote bezwaar dan
heeft het hoofd er belang bij om nooit meer dan 25 leerlingen
te hebben en derhalve wordt afbreuk gedaan aan de bedoeling
om door betaling per kind den yver om meer leerlingen te
krijgen te prikkelen.
Schrijver heeft ook reeds bij het indienen van zijn oor-
spronkelijk voorstel ingezien, dat er een bezwaar tegen die
regeling beatond, toen meende hij echter de kosten voor de
gemeente niet hooger te moeten opvoeren.
Om het bezwaar op te lossen, is door hem een nieuw
voorstel ingediend, waardoor z. i. de kosten voor de gemeente
niet overwegend zouden worden vergroot.
Wat de beschouwingen betreft van den schoolopziener, deze
komen in hoofdzaak overeen met zijn vroeger schrijven aan
Burg, en Weth., waartegen de bedenkingen van schrijver aan
den Raad bekend zijn.
Naar aanleiding der opmerking over de (oevoeging aan
art. 3 der verordening A, geeft de heer Van der Moer te
kennen dat de daartegen aangevoerde motieven hem het
verkeerde er van niet doen inzien. Die motieven zijn z. i.
verre van vleiend voor het hoofd van school C.
Hij meent dat de gemeenteraad tegen de voorstelling van
den schoolopziener moet protesteeren en uitdrnkkelijk moet
verklaren overtuigd te zijn dat de handelingeu van het hoofd
van school C wel degelyk, voor zoover dat hiertoe is gebleken,
worden bepaald door de belangen van het onderwijs en dat
der leerlingen, terwijl uit het gesprokene in tal van raads-
vergederingen blijkt, dat die overtuiging ten opzichte van het
hoofd van school A niet bestaat.
Wat de bevoegdheid betreft om aan het herhalings-onder
wijs te worden toegelaten is door de verordening de grens
wel degelijk scherp gesteld. En hierop komt het aan.
Waar de schoolopziener een wettelijk bezwaar maakt tegen
de bepaling dat het herhalings-onderwijs niet wordt gegeven
als daarvan niet minstens 4 leerlingen gebruik maken, dringt
zich bij den heer Van der Moer de vraag op of de school
opziener art. 17 der wet op het onderwijs wel begrijpt, en
of hij kennis heeft genomen van de aanschrijving van den
Minister van binnenl. zaken d.d. 27 September 1881 no. 3256,
afd. O, waarin de Minister te kennen gaf
»Waar de wet bepaalt, dat herhalingsonderwijs slechts voor
zooveel doenlijk moet gegeven worden, strekt de verplichting
der gemeentebesturen zich niet zoover uit, dat zij eene
herhalingsschool zouden moeten oprichten, hoe klein ook het
aantal dergenen zij, die zich daarvoor aanmelden. Zij mogen
een minimum stellen
Het komt schrijver voor dat deze interpretatie zoo natuur
lijk is, dat ze geen toelichting behoeft.
Het nieuwe voorstel van don heer Van der Moer luidt
als volgt:
art. 3 van verordening A toe te voegen een nieuw
artikel 4.
Het Hoofd van school A is belast met het geven van het
herhalings-onderwijs.
Aan hem zullen tot hulp worden toegevoegd een onder
wijzer, indien meer dan 20, twee onderwijzers indien meer
dan 40, drie onderwijzers indien meer dan 60 leerlingen van
het herhalings-onderwijs gebruik maken enz.
De onderwijzers worden aangewezen onder goedkeuring
van Burg, en Weth., door het Hoofd, telken jare voor een
geheelen cursus.
Bij verschil over die aanwijzing tusschen Burg, en Weth.
en het Hoofd, zal de Raad beslissen.
Verordening B, art. 3 aldus te wijzigen
Het Hoofd, belast met het herhalings-onderw\js en de
onderwijzers, welke daarbij hulp verleenen, genieten een
jaarlijksche toelage uit de gemeentekas, berekend naar het
aantal kinderen, welke van dat onderwijs gebruik maken en
alleen van den tijd, gedurende welken dit onderwyi aan een
kind wordt gegevenzullende een deel van eene maand voor
een voile worden gerekend.
De toelage van het Hoofd bedraagt per maand en per kind
Van de eerste 20 kinderen 75 cent, van ieder kind boven
de 20 tot en met het 408te 50 cent, en voor ieder kind boven
het 40"u 40 cent.
De toelage van het hoofd zal minstens f 30 bedragen.
De toelage der onderwijzers van het herhalings onderwijs
aan het hoofd toegevoegd zal bedragen 3,per maand
vast en boVendien van den eerst aangewezen onderwijzer 20
cent per kind en per maand van ieder kind boven de 20 tot
en met het 40,te. van den tweeden onderwijzer JO cent per
kind en per maand van ieder kind boven de 40 tot en met
het 60,te enz.
De heer Van der Moer zegt dat dit voorstel in zich sluit
zooveel mogelijk aan de bezwaren van Ged. Staten tegemoet
te komen. Het zal echter wat meer kosten. Hij heeft een
berekening gemaakt gebaseerd op 35 leerlingen. Volgens de
thans aangenomen regeling zou ieder kind aan de gemeente
ongeveer 2 per kind kosten, volgens het nieuwe voorstel
ruim 2,30.
Hij heeft later kennis genomen van eene aanschrijving
waarbij werd te kennen gegeven dat van een minimum jaar-
wedde niets mag worden in mindering gebracht. Geldt dit
ook voor het onderhavige geval en dit weet spreker niet
met zekerheid te zeggen dan zou het minimum van f 30
moeten betaald worden boven en behalve de toelage per kind
en zou het dan f 3 per kind kosten.
De heer WielandWe moeten eens beginnen met het
begin. Er werd voor uitgegeven f 75, daartegen werd bezwaar
gemaakt en gevraagd geeft het ook nut, want als het geen
nut geeft waarom moeten we er dan geld voor geven. Nie
mand zou daar iets op tegen hebben, als het maar good
gedaan werd. Spreker zou nu daarom op geen dubbeltje
willen zien als hij maar de zekerheid bezit dat er werk van
gemaakt zal worden.
De heer Van der Moer stemt toe dat het ontstaan der kwestie
haren oorsprong vindt in het door den heer Wieland aange-
haalde. Hij merkt nog op het vreemd te vinden dat er,
nadat hij in Aug. j.l. zijn voorstel had ingediend, nu direct
23 leerlingen voor de herhalings-klasse waren, terwijl er een
vorig jaar slechts 4 waren. Toen koitte ieder kind aan de
gemeente 10. wat te veel is.
De heer Wieland acht het geen wonder dat Ged. Staten
en de schoolopziener zeggen »jelui zitten daar te harrewarren,"
maar ze weten niet hoe de vork in de steel zit en waarom
wij zoo moeten handelen.
De heer Van der Moer zou het ook den plicht achten
van den schoolopziener om naar hier te komen en de zaak
te onderzoeken.
De heer Van IJsselsteijnDie heeft ook weer zijne
minderen om hem in te lichten hij gaat af op het rapport
van den onderwijzer en is daardoor misleid.
De heer Van der Moer vindt het opmerkelijk, dat de
schoolopziener den heer Vooren zoo de hand boven het hoofd
houdt.
De heer Van IJsselsteijn is van meening, dat men persoon-
lijkheden er buiten moet laten en deze van zaken onderscheiden.
De heer Van der Moer meent het recht te hebben zoo te
spreken, waar de schoolopziener een persoonlijken aanval
doet op het hoofd van school C. Dat is alleszins ongepast.
De liter Van den Hoek: Daar zullen we 'tstrakjes nog
wel eens over hebben
Allereerst wordt thans behandeld de bepaling wanneer aan
het hoofd hulp zal worden toegevoegd.
De heer Van der Moer heeft het getal twintig genomen
omdat ook de schoolopziener dit schreef, maar vindt dit toch
wel wat weinig.
De Voorzitter meent dat er voor 20 kinderen wel 2 onder
wijzers mogen zijn.
De heer WielandDan krijgt hij er geen 6en. Maar
ik heb er niets op tegen om voor boven de 20 of 25 een
onderwijzer toe te voegen.
De heer Van den Hoek gelooft, dat men nog maar 'tbest
zou doen met 't op een vaste som te laten.
De heeren Wieland en Van der Moer betoogen, dat men
dan weer dezelfde toestand terug krijgt. Hoe zal men dan
contrdle houden
De heer Van IJsselsteijn Als dat werd aangenomen, zou
ik voorstellen om de schoolcommissie weer saam te stellen
en de heeren Van der Moer en Van don Hoek, die toonen
zooveel belang in het onderwijs te stellen, met den heer
Wieland, uitnoodigen deze te vormen.
Genoemde heeren bedanken.
De heer Wieland zou zich niet gaarne aan een onheusche
ontvangst, en die zou zeker volgen, willen blootstellen.
De heer Van der Moer zegt nu als vrij man te kunnen
oordeelen, maar als lid eener schoolcommissie staat men ook
onder de school-autoriteiten en is men aan voorschriften ge-
bonden.
Spreker betreurt het zoo'n voorstel te moeten doen. Hij
zou liever zien, dat 't niet noodig was om 'tzoo in te kleeden
en dat men in den ijver van den onderwijzer een waarborg
vond voor den goeden gang der zaak.
De Voorzitter: Men kan verordeningen maken, zooveel
men wil, maar van den goeden wil en ijver der arabtenaren
hangt alles af.
De heer Van der Moer: Het schooltoezicht streeft er naar
om de onderwijzers te maken tot onafhankelijke ambtenaren;
wat deze zelf ook willen, waarover de Raad niets zou te
zeggen hebben, ofschoon de gemeente ze moet betalen.
Zou niet eerst aan Ged. Staten kunnen gevraagd worden
of er bezwaar bestaat om het voorstel goed te keuren zooals
het. thans door mij is ingediend
De Voorzitter zou dat wel kunnen doen en het zooals het
thans is geredigeerd verdedigen.
De heer Van IJsselsteijn maakt de opmerking dat men
wel eerst een stemming zou mogen houden om te weten of
de Raad het goedkeurt was dat niet het geval dan is schrijven
overbodig.
Eenige discussie wordt gehouden naar aanleiding der
opmerking van den heer Van der Moer dat het niet vaststaat
of de minimum-toelage boven de toelage per kind wordt
berekend, en daarom de belooning hooger zou worden dan
oorspronkelijk zijn bedoeliog was.
De heer Van den Hoek geeft aan, de belooning per kind
in plaats van op 75 op 50 cent te stellen.
Ten slotte wordt het voorstel-Van der Moer, bevattende
een n- uw artikel 4, verordering A en nieuw artikel 3, ver
ordening B en strekkende tot handhaving van alle overige
aangenomen wijzigingen met algemeene stemmen aangenomen.
Alsnu komt in behandeling het voorstel van den heer Van
den Hoek ook door den heer Van den Moer in zijn
brief besproken om te protesteeren tegen de uitdrukking
van den heer schoolopziener betrekkelijk het hoofd van
school C.
De heer Van den Hoek meent dat dit de plicht van den
Raad is, daar de heer Jurrij, in deze anngevallen, machte-
loos staat en niets kan doen.
Met algemeene stemmen wordt eene motie aangenomen,
waarbij de Raad, gelezen den brief van den districts-school-
opziener met kracht meent te moeten protesteeren tegen de
uitlating over het hoofd van school C en daarover ten zeerste
zijn afkeuring te kennen geeft.
De redactie der motie wordt overgelaten aan Burg, en Weth.
3. Wijziging begrooting 1898.
Van Ged. Staten is onder dagteekening van 29 Jan.
ontvangen de begrooting voor 1898 met een nota van
opmerkingen.
Het college geeft in overweging de hoofdelijken omslag
thans uitgetrokken op 16,700 evenals het vorige jaar
te verhoogen, daar de opcenten op het personeel ongeveer
f 2000 minder opbrengen. Hoewel Ged. Staten erkennen
dat dit een gevolg is van omstandigheden buiten den wil der
gemeente, meenen zij er toch niet in te mogen berusten, dat
de belasting verminderd wordt daar het niet meer dan billijk
is, dat de gemeente die door die som i9 ontlast haar op
andere wijze opbrengt. Zij geven dus in overweging om de
hoofdelijken omslag uit te trekken op het maximum bedrag