BIJVOEGSEL
Ter Neuzensche Courant
Zaterdag 4 December 1897. No. 3544.
Gemengde berichten.
Gemeenteraad van Ter Neuzen.
VAN Dll
VAN
In Frankrijk en Belgie zijn de negen leden
eener valsche muntersfirma gevangen genomen, die
te Parijs valsche Napoleons van 186467 inaakte
en dezen te Brnssel in omloop bracht.
Dat de^heeren achter slot zitten is gelukkig.
Maarzij hebben, natr men zegt, voor een
kleine f 25,000 aan valsche goudstukken uitge-
gcven, die rondwandelen.
Een slangenverhaal uit ^De Boerenvriend",
een Zuid-Afrikaansch blad, luidt als volgt.
De heer Schlaefli bericht mij, dat een groote
slang met twee hoorns weer voor den dag is
gekomen op zijn vroegere verblijfplaatg in 1881,
nl. op den rand bij Mashow's Kop. De kaffers,
die er zeer bang voor zijn, zeggen dat zij licht
groen van kleur is en doorgaans gezien wordt in
de bosschen op rotsgrond. De Bavendas noemen
haar Schememmi, de Magwambas Mdemble. De
slang springt van den eenen boom of rots naar den
andereo en de kaffers beweren, dat zij zich daarbij
opdraait als een springveer en gemakkelijk 50 tot 60
voet springt. Zij valt vee aan tussclien de hoorns
en bij de buiging van den nek. De oogen zijn
zooals die van een verrekijker. De krop of hoorns
zijn voortdurend in beweging. Het monster kan
zichzelven oplichten tot eene hoogte van 5 of 6
voet en blaat als een bok. Men zegt dat er ook
een is in Sheewaasland en het pad vroeger in
gebruik naar Jellelis, en dat deze al omtrent 18
slachtoffers, mannen en vrouwen, heeft geeischt.
De slang houdt veel van marmotten en konijnen,
die er in overvloed zijn. Yerleden week gaf
Shewaas order, dat sommigen van zijn volk moesten
probeeren om hem uit te branden door het hooge
gras in brand steken en om haar kop en vel te
krijgen voor het museum te Pretoria. Ik denk
dat ik nog meer zal moeten betalen als mijn
eerste aanbod, dat 50s was. De kaffers schijnen
bang te zijn, haar aan te vallen.
Vijf en twintig goudzoekers, uit Klondike
teruggekeerd, zijn dezer dagen te Victoria (Britsch
Columbia) aangekomen. Zij brachten voor
f 120,000 stofgoud mee en wissels voor een
bedrag von 2,500,000. Men schat wat zij
bezitten op f 37,500,000.
Zij verhalen, dat 700 goudzoekers uit Dawson
de rivier zijn afgezakt naar Port Yukon, om den
hongerdood te ontgaan, en dat nog 200 anderen
over land naar de kust wilden trekken.
Te Dawson-Citj werden twee mannen dood-
geschoten, die men betrapte op het stelen van
meel. Eeeds vroeger, weet men, waren er een
paar gevlucht, die meel vervalscht hadden met
goudstof.
Het meel was er 15 Oct. al zoo hoog in prijs,
dat het niet voor 50 dollars 125) per zak
was te krijgen.
De som van f 120,000 is onlangs in
Louisville, in den Noord-Amerikaanschen staat
Kentuckj voor een muggebeet betaald geworden.
Daar had een zekere meneer Amberg zich verzekerd
voor ongelukken, invaliditeit enz., voor bovenge-
noemde som. Voor eenige maanden stierf hij,
tengevolge van een beet van een muskiet. De
verzekeringsmaatschappij weigerde eerst om de
som uit te betalen, bewerende, dat een muggebeet
geen ongeluk was in den gewonen zin des woords.
Mrs. Amberg echter bracht de zaak voor den
rechterin twee instanties werd zij in haar eisch
afgewezen, maar voor het hoogste gerechtshof werd
deze toegewezen en de maatschappij veroordeeld
om de f 120,000 uit te betalen.
Vergadering van Donderdag 2 Dec. 1897.
Voorzitter de heer J. A. van Boven.
Aanwezig de heeren Harte, Van IJsselsteijn, De Feijter,
Moes, Tazelaar, Wieland, Visser, De Koeijer, Van der Moer,
Grenu, Van den Hoek en Dees.
Afwezig de heer Van der Hooft.
Na opening der vergadering wordt lezing gegeven van het
laatste gedeelte der notulen van de voorlaatste vergadering.
De heer Van der Moer merkt naar aanleiding daarvan op
dat het zyn aandacht getrokken heeft, dat in het rapport van
den bouwnieester, over de kwestie der woning van L. Hame-
link, staat dat deze geen verder onderzoek heeft ingesteld,
daar, naar hy meende, de Raad zich in deze zaak nist kon
mengen. Spreker meent dat het niet te pas komt dat de
bouwmeester beoordeelt wat al of niet tot de bemoeiingen
van den Raad behoort, dat moet de Raad zelf doen.
De Voorzitter weet niet of dat wel zoo precies in het
rapport stond, doch de bouwraeester zal er zeker wel geen
verkeerde bedoeling mee gehad hebben, daar hij zich altijd
gepast uitdrukt.
De heer Van IJsselsteijn merkt op, dat er staat »naar hij
meent", dat is dus niet zoo erg.
De heer Van der Moer vindt dit gelijk, het is altijd een
meening. Het komt niet te pas dat een ambtenaar, aan wien
een opdracht wordt gegeven, zegtverder ga ik niet, want
daarmede heb je niets te maken. Spreker beweert echter
niet dat de bouwmeester er iets verkeerds mee bedoeld zou
hebben. Hij wil er dan ook niet verder op doorgaan, maar
zou willen dat gezorgd werd dat zoo iets in het vervolg niet
meer voorkwam.
De Voorzitter zegt dat het alleen de bedoeling van den
bouwmeester is geweest dat een nader onderzoek moeilijk-
heden zou opleveren. Om nauwkeurig te onderzoeken zou
hij opgravingen hebben moeten doen, waardoor de gemeente
in moeilijkheden zou hebben kunnen koinen.
Ilierna worden deze notulen goedgekeurd.
Daarna worden gelezen de notulen der voorgaande ver
gadering.
De heer Wieland merkt op dat daarin, evenals in het ver-
slag der courant stond, dat hij niets wist van het ter visie
leggen der stukken van de sollicitanten voor gemeente-secretaris.
Hij meent dit niet gezegd te hebben. Daar het echter een
zaak van minder gewicht betreft, hecht hij er weinig aan. (f)
Na eenige opmerkingen hierover worden de notulen goed
gekeurd.
De openbare vergadering wordt geschorst en gaat over in
eene met gesloten deuren.
De zitting weder openbaar geworden zijnde komt achter -
eenvolgens aan de orde
1. Instructie ambtenaren ter secretarie.
De heer Van der Moer vraagt, waar gesproken wordt van
eene instructie van ambtenaren en bedienden, wat onder
laatstgenoemden verstaan wordt.
De Voorzitter antwoordt dat dit onbestemd is, doch de
uitdrukking in bijna alle verordeningen en wetten voorkomt.
De heer Visser verlaat de vergadering.
De heer Van der Moer stelt voor aan art. 1, waar wordt
voorgeschreven dat de ambtenaren bij het aanvaarden hunner
bediening een eed of belofie zullen afleggen, aan den eed toe
te voegen »en dat ik niets zal verrichten wat strijdig is met,
of door den gemeenteraad strijdig wordt geacht met de belangen
der gemeente.
Verder geeft de heer Van der Moer ook in overweging de
eed in een raadszitting af te leggen, in plaats van in de
zitting van Burg, en Weth., daar dit toch met eenige plechtigheid
dient te geschieden. Hij staat er evenwel niet op dat dit
wordt voorgeschreven.
De heer Van den Hoek acht dit onnoodig, waar de ambte
naren door Burg, en Weth. worden benoemd, kunnen zij ook
voor dat college de eed of belofte afleggen.
Besloten wordt art. 1 onveranderd te behouden en de door
den heer Van der Moer voorgestelde toevoeging in een der
volgende artikels in te lasschen, daar de eed de geheele in
structie omvat.
Voorgesteld wordt de diensturen te bepalen als volgtvan
912, 25 en 5^7 nre.
De heer Wieland stelt voor te bepalen dat de ambtenaren
des Zaterdags om 5 uur klaar zijn, voor zoover de Voorzitter
'tniet noodig oordeelt, dat ze blijven.
De heer Van der Moer: Indien de bepaling zoo wordt
gemaakt hebben ze niet "t recht om na 5 uur weg te blijven.
De heer Van den Hoek zou hun eenvoudig dat recht willen
geven en voorschrijven dat hun diensttijd V Zaterdags om 5
uur geeindigd is.
Z. h. s. wordt hiertoe besloten.
Aan de bepaling dat bij brand of andere bijzondere voor-
vallen de ambtenaren zich moeten begeven naar het stadhuis
en zich ten dienste stellen van den burgemeester en secretaris
wordt op voorstel van den heer Van der Moer toegevoegd
»voor zoover zij niet bij de gemeente-brandweer zijn ingedeeld."
Dit omdat het oorspronkelijk voorstel een vrijstelling van
de brandweer zou inhouden.
Nadat ook enkele bepalingen worden geschrapt, als onnoodig
in de instructie, wordt deze z. h. s. aangenomen.
Mede wordt z. h. s. goedgevonden de instructie van den
secretaris te wijzigen wat betreft de diensturen, en die, evenals
die der ambtenaren des Zaterdags te doen eindigen om 5 ure.
3. Wijziging begrootingen 1897 en 1898.
Ontvangen is een brief van Ged. Staten waarbij het College
te kennen geeft zijne goedkeuring te moeten onthouden aan
het Raadsbesluit waarbij f 150 werd overgeschreven uit den
post voor onvoorziene uitgaven, voor verhooging der jaar-
wedde van den bode en pensioen aan den ontslagen bode.
Het College is van gevoelen dat dit niet door overschryving
op de begrooting kon gebracht worden, maar deze daarvoor
moet wordem gewyzigd, waarom zy den Raad verzoekt hiertoe
over te gaan.
De Voorzitter stelt namens hat Dag. Best, voor te handelen
overeenkomstig het verlangen van Ged. Staten. Hij merkt
op dat het slechts een gebrek in den vorm betreft, en dat
Ged. Staten het goed voor hebben voor wat betreft het pen
sioen voor den gewezen bode, daar dit jeen nieuwe post is,
maar niet voor wat de verhooging betreft, daar de post salaris
voor den bode op de begrooting voorkomt.
De heer Van der Moer zou daar dan Ged. Staten eveneens
op willen wyzen.
Da Voorzitter heeft daar niets op tegen, maar zou toch
maar willen toegeven, dan is de zaak afgedaan.
De heer Van den Hoek zou niet willen toegeven als het
gemeentebestuur gelijk geeft.
De heer Van der Moer wijst er op dat men kans loopt
het besluit weer terug te krijgen als het niet goed is.
De Voorzitter treedt niet gaarne tegen een hoogere autoriteit
op, waar de heer Van der Moer echter zegt niet zoo erg
tegen op te zien.
De Voorzitter herhaalt dat het, wat 't pensioen betrof,
wijziging van de begrooting moest zijn, niet evenwel de ver
hooging der jaarwedde. Hij wil echter maar toegeven.
De heer Van der Moer vindt dit goed, maar zou dan toch
aan Ged. Staten willen opmerken dat hunne opmerking ten
deele onjuist is.
Besloten wordt aan het verlangen van Ged. Staten te voldoen,
onder mededeeling van de gemaakte opmerking.
Verder maken Ged. Staten de opmerking dat in de be
grooting voor 1898 van het Burg. Armbestuur niet is opge-
nomen het kwaad slot der rekening van 1896 ten bedrage
van f 148. Er op wijzende, dat een voldoende buitengewone
subsidieaanvrage aan het einde van dat jaar het kwaad slot
had kunnen voorkomen, geven Ged. Staten in overweging het
kwaad slot in de begrooting voor 1898 op te nemen, er
bijvoegende dat zij er geen bezwaar tegen hebben dat de
vanwege de gemeente toegestane subsidie wordt verhoogd met
150 en gebracht op f 5000.
Den Voorzitter bevreemdt het dat Ged. Staten nu zoo
royaal zijn.
De heer Van der Moer Het is gemakkelijk riemen snijden
van een andermans leer.
De Voorzitter: Ja, maar vroeger was er toch bijna niets
voor los te branden. Spreker haalt voor dit beweren eenige
voorbeelden aan.
Besloten wordt de subsidie voor het armbestuur uit te
trekken op f 5000.
3* Concessie electrische verlichting.
De Voorzitter herinnert aan de ingekomen aanvraag van
de heeren Hofstede Crull en Willink.
Verschillende besprekingen zyn daarover reeds gehouden,
maar men is er niets verder door gekomen. Teneinde aan
de zaak een oplossing te geven, stellen Burg, en Weth. voor
de gevraagde concessie te verleenen, onder voorwaarde, dat
geen werken mogen worden uitgevoerd dan met voorkennis
en toestemming van Burg, en Weth.
De heer Van der Moer zou gaarne de voorwaarden weten
waarop men de electrische verlichting zou willen tot stand
brengen.
De heer Van IJsselsteijn zegt dat daarvan nog niets kan
medegedeeld worden. Het is alleen maar een voorloopige
concessie die men vraagt om de zekerheid te hebben dat de
concessie aan geen ander zal worden verleend, taneinde de
gelegenheid te hebben een onderzoek in te stellen. Het is
toch zeer goed te begrijpen dat men voor een jaar geen pal en
zal slaan en geleidingen aanleggen. Daarom stellen Burg,
en Weth. voor het verzoek in te willigen, teneinde de heeren
met hunne werkzaamheden zouden kunnen beginnen.
De heer Van den Hoek zou het uitvoeren van werken
willen stellen onder toezicht van den Raad en niet van
Burg, en Weth.
De heer Van IJsselsteijn acht de toevoeging in het gtheel
niet noodig, daar geen werken zullen worden uitgevoerd
Uit het eerste gedeelte van het verzoek blijkt dat het slechts
een voorloopige aanvraag is.
De VoorzitterZe vragen toch positief vergunning voor
het maken en hebben van geleidingen in of boven de
(f) Onze verslaggever handhaaft het daaromtront door
hem vermelde.
straten, pleinen, enz., der gemeente. Dat is iets dat men
zoo maar niet voetstoots kan toestaan, daar het van alge-
metne bekendheid is, dat electrische geleidingen boven de
huizen gevaar opleveren.
D« heer Van der Moer zou er bezwaar tegen hebben dat
ze zoo maar begonnen met palen in de grond te slaan en
later de straten weer niet in orde brachten.
Den heer Van IJsselsteijn zou het spijten als het besluit
werd genomen zooals het is voorgesteld door den Voorzitter.
Hij zou eenvoudig het verzoek willen inwilligen. Zij zullen
geen werken uitvoerenhet is maar alleen om te onderzoeken
en dat zal zoo min mogelijk mogen kosten.
De heer Wieland ziet er ook bezwaar in om 't zoo maar
toe te staan. Juist omdat er zoo weinig gevraagd wordt zou
er wat achter kunnen zitten dat de Raad niet weet.
De heer Van der Moer voert daarbij nog aan dat nu
voetstools toegeven en later bezwaren maken zelfs zou kunnen
leiden tot processen.
De Voorzitter is van meening dat als er niets in het adres
schuilt, en het alleen om voorloopige onderzoekingen te doen
is, men het dan anders had moeten schrijven. Het is voor
de gemeente het beste het heft in lianden te houden.
Bij nader inzien heeft de heer Van der Moer er ook zoo
geen bezwaar tegen om het verzoek eenvoudig in te willigen.
Hij voor zich denkt dat er toch niets van komen zal.
De heer Wieland is het daarmede niet eens en denkt dat
de tijd, waarop Ter Neuzen electrisch zal worden verlicht,
niet ver meer af is.
Met 10 tegen 1 stem, die van den heer Van IJsselsteijn,
wordt alsnu aangenomen het voorstel van het Dag. Best., om
conform het verzoek concessie te verleenen, onder voorwaarde
echter dat geen werken mogen worden begonnen dan met
voorkennis en toestemming van den Raad.
Benoemen leden Burgerlijk Armbestuur.
Aan de beurt van aftreding zijn de heeren E van der
Bent en R. J. Scheele. Door het college werden daarvoor
aanbevolen de aftredenden en de heeren F. Walraven en
H. de Jonge.
Met algemeene stemmen worden de aftredenden herbenoemd.
Van den heer J. Wieland is een verzoek ingekomen om
hem wegens hoogen leeftijd ontslag te willen verleenen als
lid van het Armbestuur.
Z. h. s. wordt besloten dit ontslag eervol te verleenen
onder dankbetuiging voor de vele en langdurige diensten als
zoodanig bewezen.
Teneinde de benoeming gelijktijdig met die voor de peri-
odieke aftreding te kunnen doen plaats hebben, is vanwege
het Armbestuur reeds eene aanbeveling ingezonden, waarop
voorkomen de heeren A. Wieland en D. E. Wolfert.
Met algemeene stemmen wordt de heer D. E. Wolfert
benoemd.
Benoemen Voorzitter Niewwjaars-commissie.
De heer Van IJsselsteijn stelt voor het jongste lid, de
heer Dees als zoodanig te benoemen, welk voorstel door
verschillende leden gesteund wordt.
De heer Dees verklaart eene benoeming niet te kunnen
aannemen, omdat hij buiten de kom woont.
Verschillende leden dringen er bij den heer Dees op aan
de benoeming aan te nemen, waarbij wordt opgemerkt dat
er toch zooveel werk niet aan verbonden is.
De heer Dees blijft verklaren, 't niet te kunnen doen, en
vraagt, als er dan zoo weinig werk aan verbonden is, waarom
het dan een bezwaar is voor de andere leden om het te doen.
De heer Wieland zegt dat, als een Voorzitter eenigejaren
gefungeerd heeft, de menschen weer eens iemand anders
willen hebben en maar 't liefst zien dat je weggaat. Spreker
weet dit bij ondervinding.
De heer Dees merkt op dat er toch nog meer leden zijn
die 'tnog niet geweest zijn, en hij vraagt of het ook niet
iemand buiten den Raad kan doen.
De heer Harte verklaart dat dit eenmaal aangenomen is
als regel, terwyl ook andere leden verklaren dit gewenscht
te achten.
Nog wordt opgemerkt dat de voorzitter als de commissie
eenmaal gevormd is, er weinig meer aan te doen heeft, daar er
flinke personen voor vice-voorzitter en secretaris te vinden zijn.
Bij blij venden algemeenen aandrang verklaart de heer Dees
ten slotte de benoeming aan te nemen.
C». Adres bewoners Sluiskil, over brug.
Namens de Sluiskillenaars en vele omwonende uit andere
gemeenten, is van de heeren J. Lijbaart, A. Scheffelaar Klots
en Joz. Dees een adres ontvangen waarin zij den Raad
verzoeken adhaesie te willen verleenen aan het door hen
aan Z Exc. den Minister van waterstaat, handel en nijverheid
gerichte adres, waar van zij den Raad een kopie toezenden.
Tevens verzoeken zij ook de gemeentebesturen van Hoek en
Axel op te wekken ook van hunne belangstelling bij genoemden
Minister aan te dringen.
In het adres aan Z.Exc. den Minister van waterstaat,
handel en nijverheid wijzen adressanten op de nadeelen die
voor Sluiskil zullen ontstaan, als de sedert 1827, dus reeds
70 jaar, bestaande brug, uit de kom van 't gehucht verwijderd
wordt, terwijl over 't geheele land voor goed verkeer en
telkens betere gemeenschapsmiddelen wordt gezorgd in het
belang van landbouw, handel en nijverheid.
In de eerste plaats wordt gewezen op de verplaatsing van
het rijtuigverkeer, tot nadeel van vele neringdoenden. De
arbeiders en werklieden zullen schade lijden daar de land-
bouwers in den drukken tijd van 't vervoer geen tijd kunnen
vinden om aardappelen die op hunnen grond zijn gegroeid
langs omwegen te transporteeren naar de belanghebbenden.
De weg naar Axel wordt, van uit Sluiskil gerekend, te
veel verlengd.
Eenige vlaskoopers, landbouwers enz. die aan beide zijden
van 't kanaal land bebouwen en den oogst naar de schuren
voeren, zullen door den ontworpen nieuwen toestand onbereken-
baar veel tijdverlies en dientengevolge groote schade onder-
vinden.
Nog wordt als bezwaar aangevoerd dat een 30tal school-
kinderen dagelijks viermaal het kanaal moeten passeeren, en
dus by overvaren met een pont aan het gevaar van ver-
drinken zijn blootgesteld, daar de meest vertrouwde veerman
op al die kinderen 't oog niet kan houden. Vooral door de
moeders wordt, en niet ten onrechte, hiertegen geprotesteerd.
In het belang eener nijvere bevolking verzoeken adressanten
beleefd Zijner Excellence's aandacht daaraan te willen wijden,
dat in den herfst door veel drukker scheepvaart, tijdens de
beetwortelsuikerfabricage en in den winter bij felle koude
een pont niet voldoen kan en dat er zoo mogelijk een brug
worde gelegd naast of nabij de spoorbrug, dus in de kom
van 't gehucht.
Nu de Regeering bezig is met de naasting der spoorbanen
van Belgische maatschappij en, voor zooverre die zich op
Nederlandsch grondgebied bevinden, zou een spoor- en tevens
rijbrug, gelijk er in andere gemeenten zijn, allicht door edn
persoon bediend kunnen worden.
Met den meesten eerbied bevelen zij deze belangen bij
Zijne Excellence aan en drukken den wensch uit, dat de
particuliere Nederlandscbe belangen boven die van't Buitenland
mogen gaan.
Was geteekend door ongeveer 180 belanghebbenden.
Betreffende deze zaak is vanwege den Ingenieur van den
Rijks waterstaat alhier een schrijven ontvangen, waarin deze
herinnert uitvoerig aan Burg, en Weth. te hebben gewezen
op de verandering, die de toestand te Sluiskil vermoedelijk
zoude ondergaan door de verplaatsing der draaibrug voor
gewoon verkeer naar de zuidzijde van de Axelsche rlakte.
Volgens de toen door Burg, en Weth. te kennen gegeven
zienswijze zou in de ontworpen verandering kunnen worden
berust, indien een weinig benoorden Sluiskil een pontveer
kon worden gemaakt tot herstel van de verbinding tusschen
de buurt Driewegen met Sluiskil en Hoek.
Zijnerzijds deed hij de toezegging een voorstel te zullen
doen om aan het door het College te kennen gegeven ver
langen tegemoet te komen.
Voorloopig werd door hem als meest geschikte plaats voor
het pontveer aangenomen de Blikstraat in den Coegorspolder,
omdat dit de voornaamste toegangsweg is van het gedeelte
der gemeente Ter Neuzen, beoosten het kanaal in de richting
naar Sluiskil.
Daar na deze bespreking van deze zaak niet9 meer werd
vernomen, meende de ingenieur te mogen aannemen, dat door
rekening te houden met de door het college te kennen ge
geven zienswijze op de belangen van het verkeer, wat dit
punt betreft, voldoende zal zijn gelet.
In het door de bewoners van Sluiskil en omgeving inge
zonden adres, strekkende om de brug te behouden aan de
kom van het gehucht, vindt de ingenieur geen aanleiding
om op het met het college gehouden overleg terug te komen.
Van andere zijde werd er evenwel zijne aandacht op gevestigd,
dat het, ingeval verplaatsing der brug onvermijdelijk is, ge
wenscht zoude zijn om het pontveer niet benoorden Sluiskil
doch zoo dicht mogelijk aan de kom van het gehucht in te
richten.
Daar 'zulks voor de uitvoering een vrij onverschillige zaak
zal zijn, zou de ingenieur gaarne worden ingelicht omtrent
de wenschelijke plaats van het pontveer, in de onderstelling
dat eene aanmerkelijke verplaatsing der brug onvermijdelijk is.
Indien de Raad daartoe den wensch te kennen geeft, zal het
misschien mogelijk zijn om behalve een pontveer aan de
Blikstraat nog een voetveer te Sluiskil in te richten.
Hoewel misschien onnoodig te melden merkt de ingenieur
nog op dat van het pontveer evenals van het eventueel te
maken voetveer kosteloos gebruik zal kunnen worden gemaakt.
Bij dezen brief is gevoegd een schetskaartje, waarop de
bestaande en ontworpen verbindingen mtt uitzondering van
het pontveer zijn aangegeven.
Dit kaartje wordt aan leden ter inzage gegeven, waaruit
blijkt dat de brug, die de bestaande brug te Sluiskil zou
vervangen, ontworpen is aan Papeschor.
De Voorzitter deelt mede dat de ingenieur zooals in het
schrijven staat alles breedvoerig besprak, en dat Burg, en
Weth. ineenden dat op de wijze zooals deze aangaf voldoende
voor de belangen van het verkeer te land gezorgd was. Het
trof hem zelfs dat de ingenieur zoo welwillend was.
De heer De Koeijer vraagt wat den Voorzitter in die
welwillendheid trof, waarop de Voorzitter antwoordtdat er
overal ponten zouden worden gelegd om in het verkeer te
voorzien.
De heer WielandTegen de pontveeren zijn de bezwaren
juist gericht.
De Voorzitter: Maar op andere plaatsen dan, waar men
zich met ponten moet behelpen
De heer Van der Moer merkt op dat het hier een bestaande
toestand is, die men slechter gaat maken. Dat is dus een
groot verschil.
Verschillende leden stemmen hiermede in.
De heer Wieland zou het wenschelijk achten dat de spoorbrug
tevens werd ingericht voor voertuigen en voetgangers.
De heer Van IJsselsteijn: Dat zou veel kosten!
Daartegen wordt aangevoerd dat de Raad daar niets mede
te maken heeft, daar Belgie het moet betalen, wat niet meer
dan billijk is, daar het ten behoeve van Belgie veranderd
moet worden.
De heer De Feijter merkt op dat men niets anders verlangt
dan den bestaanden toestand te behouden.
De heer Dees noemt al wat Sluiskil minder krijgt dan het
thans bezit, dit gehucht verkorten in zijne rechten ten behoeve
van Belgische belangen.
De heer Van der Moer merkt op dat tegen een spoor- en
rijbrug het bezwaar bestaat dat volgens het in Nederland
geldende reglement een spoorbrug altijd open moet staan
wanneer er geen trein moet passeeren. Er zou echter voor
deze brug wel een uitzondering te maken zijn en dan was
het voor de 9cheepvaart ook gemakkelijk. Dan moesten de
sehepen maar een brug passeeren.
De Voorzitter, alle9 overdacht hebbende, is van meening dat
het noodig is dat de brug te Sluiskil blijft. Verder is het
ook wenschelijk dat een brug gelegd wordt tegenover de
Zevenaarsche straathem is bekend dat daarop bij het leggen
van het kanaal reeds is aangedrongenwanneer die daar
kwam dan kon men er mede volstaan.
De heer Van der Moer Het is noodig dat de brug te
Sluiskil blijft; meer wordt niet gevraagd.
De VoorzitterEn dan verderop ook een
De heer Van der Moer: Die aan Papeschor kan dan
vervallen. Daar is Sluiskil niets mee gebaat. Het heeft
zich juist door de daar bestaande brug ontwikkeld. Ik zou
het ten hoogste treurig vinden dat men haar wegnam.
De Voorzitter dit beamende, wijst er op dat een brug aan
de Zevenaar toch ook hoogst nuttig zou zijn, hij heeft goede
hoop op een gunstig besluit, omdat daar vroeger ook reeds
op gewezen is en omdat de kom der gemeente zich tot daar
uitstrekt. De Ministers van Binnenlandsche zaken enFinan-
cien hebben zelf tot daar de kom der gemeente gerekend,
waarop men in het adres kan wijzen. Daar wordt voortdurend
gebouwd en naar dien kant breidt de plaats zich uit.
Sluiskil moet zijn brug behouden, dat breidt ook uit. Wordt
dan een brug over het sluishoofd der nieuwe sluis gelegd,
waartegen bij den Minister geen bezwaar schijnt te bestaan,
en de over den nieuwen kanaalarm geprojecteerde brug
gelegd aan de Zevenaar dan biedt dit ook voorziening voor
de toekomst.
De heer De Feijter oppert het denkbeeld of het niet
wenschelijk zou zijn eene commissie naar den Minister af te
vaardigen. Hij zou wel willen dat de Raad aan het adres
adhaesie verleende maar het zenden van een commissie was
misschien toch nog beter.
De heer Van der Moer is geen vooratander van commissie's
maar meent dat het in dit bijzondere geval toch noodig zon kunnen
zijn een of ander punt van het adres nader toe te lichten
men kan in een adres niet zoo alles zetten.
Verschillende leden verklaren in te stemmen met het denk
beeld eene commissie af te vaardigen.
De heer Dees acht het denkbeeld zooals de Voorzitter het
opperde de beste oplossing; waarop de heer Van der Moer
herhaalt, dat, of de brag er blijft, of er een spoor- en rijbrug
wordt gemaakt, hoe dan ook, gelegenheid moet blijven bestaan
om aan het gehucht te kunnen passeeren. De brug aan Pape
schor kan dan vervallen.
De heer Visser komt ter vergadering.
Aan Burg, en Weth wordt opgedragen zoo spoedig mogelijk
een adres te ontwerpen waarin voorziening in de communicatie
verzocht wordt overeenkomstig de door den Voorzitter aange-
duide plaatsen, en dit aan den Minister te verzenden, teneinde
Z.Exc. er voor de komst der commissie mede in kennis is gesteld.
De heer Tazelaar verlaat de vergadering.
De heer De Feijter noemt als af te vaardigen leden de Voor
zitter en de heer Van IJsselsteijn, terwijl ook worden genoemd
de heeren De Koeijer en Dees, als zijnde goed bekend met de
toestanden te Sluiskil.
De heer Van dm Hoek zegt dat men hem misschien wel
wat scherp zal vinden, maar hij meent er toch op te moeten
wijzen dat de landbouwbelangen, die bij deze kwestie in hooge
mate betrokken zijn, een slechten verdediger in den heer Van
IJsselsteijn zullen vinden, daar deze toch uiteraard meer op de
belangen van de zeevaart zal lettcn.
De heer De Feijter meent hiertegen te moeten protesteeren.
Ook de heer Van IJsselsteijn doet dit; hij is afgevaardigd
om de algemeene belangen te behartigen en meent dit ook
steeds te hebben gedaande landbouwbelangen kunnen, waar
noodig in hem evengoed als de haodelsbelangen een verdediger
vinden.
De heer De Koeijer komt liever niet in aanmerking voor de
commissie en zou den heer Dees als derde commissielid willen
aan wijzen.
Z. h s. worden alsnu aangewezen de Voorzitter en de heeren
Van IJsselsteijn en Dees.
2. Adres J. L. Koole toepassing bouwverordening.
De Voorzitter geeft lezing van diem adres, waarin adressant
verzocht het laatste gedeelte van art. 13 der bouwverordening
toe te passen op den heer Grenu, daar deze hem vergunning
had gegeven om een riool te leggen onder zijn grond naar
het hoofdriool in de straat achter de Grenulaan, doch nu
van den heer Greuu den last te hebben ontvangen dat riool
op te broken. Daar de grond waarop adressants woning is
gebouwd vroeger aan dezen heer behoorde vermeent hij dat
deze volgens de bouwverordening in uitwatering voor het huis
moet voorzien.
De Voorzitter zegt dat deze kwestie niet bij den Raad
tliuis behoort en het eene burgelijke kwestie is tusschen den
heer Grenu en adressant.
De heer Grenu deelt mede dat hij indertijd mondeling
tot weder opzeggens vergunning gaf voor het leggen van dat