Algemeen
Nieuws- en Advertentieblad
voor
Zeeuwsch-Vlaanderen.
MNBESTEDIM.
i
No. 3118.
Dinsdag 26 Februari 1895
35' Jaargang.
aanbesteden
Het uitdiepen der haven in de
gemeente.
GRAANRECHTEN.
II
ABONNEMENT:
Per drie maanden biunen Ter Neuzen f 1,Franco per postVoor
Nederland 1,10. Voor Belgie 1,40. Voor Amerika 1,32£.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirecteuren en Brieven-
bushouders.
ADVERTENTlENi
Van 1 tot 4 regels f 0,40. oor elken regel meer ^0,10. Grootere letters
worden naar plaatsruimte berekend.
Men kan zich abonneeren tot het plaatsen van 500 regels en meer per
jaar, tot veel verminderden prijs.
Jfrizending van advertentien voor 3 uren op den dag der uitgave.
Burgemeester en Wethouders van PHILIPPINE
zullen op Woensdag den (>den Maart 1895, des
namiddags te 3 uur, op het gemeentehuis in
het openbaar
De aanwijzing zal plaats hebben op Woensdag
den 27 Februari 1895, des voormiddags te 10 uur.
De inschrijviugsbiljetten kunnen tot op het
oogenblik der besteding in de daartoe bestemde
bus geworpen worden.
Bestekken zijn verkriigbaar bij den secretaris
tegen 0,60.
Philippine, 9 Februari 1895.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. B. DHOOGE, Burgemeester.
L. N. STUBBY, Secretaris.
INGEZOND E N.
Vervolg en Slot.)
Vele staathuishoudkundigen zijn van oordeel,
dat er een nauwe betrekking bestaat tusschen den
invoer en den uitvoer van een land, dat de eerste
niet willekeurig kan worden verminderd, zonder
dat de laatste een even groote vermindering onder-
gaat. Hooge invoerrechten nu belemmeren den
invoeranders toch zonden de prijzen der be-
schermde artikelen, die, onverschillig of er invoer
rechten geheven worden of niet, alleen bepaald
worden door de vraag en de behoefte in verband
met de ten verkoop aangeboden hoeveelheid,
in het binnenland niet stijgen.
Benadeeld zullen dus, indien deze stelling juist
is, worden industrien, die goederen voor uitvoer
bestemd plegen te vervaardigen, zonder dat met
zekerheid kan worden voorspeld, welke dit zijn zullen.
Benadeeld zullen zeker worden zijj die tot nog
toe lxun bestaan vonden in bet vervoeren van de
minder in- (en nit-) gevoerd wordende goederen.
Benadeeld zullen ook worden die takken van
nijverheid, die de beschermde granen als grond-
stoffen gebruiken, daar zij de prijzen hunner
artikelen zullen moeten verhoogen en dus minder
afzet zullen vinden, alsmede de veeteelt, die granen
bezigt voor veevoeder en de zuivelbereiding. Het
is om deze laatste reden, dat reeds zoo menigmaal
landbouwvereenigingen in bet midden en het
noorden van ons land zich tegen beschermende
graanrechten hebben verklaard. Zoo deed in 1885
de Hollandsche Maatscbappij van landbouw onder
meer op grond, dat het voordeel voor de graan-
bouwers op verrena niet opweegt tegen het groote
nadeel, dat de belangrijke meerderheid van vee-
fokkers en ^uivelbereiders zou te lijden hebben,
zoo in 1886 het Nederlandsche landbouwcomite,
terwijl nog onlangs het hoofdbestuur der Hollandsche
Maatscbappij met algemeene stemmen op eene na
op een vraag van een der afdeelingen heeft te
kennen gegeven, dat bet beslnit in 1885 door de
Maatschappij genomen nog steeds als juist be-
schouwt. Bedenkt men, dat meer dan de helft
der in ons land bebouwde gronden wordt gebezigd
voor de veeteelt, dan strekt het zeker niet ter
aanbeveling van graanrechten, dat zij sehade toe-
brengen aan een zoo belangrijke brou van bestaan,
allerminst nu de Nederlandsche zuivelproducten
langzamerhand hunne vroegere plaats op den
Engelschen markt schijnen te herwinnen.
Er moeten inderdaad wel groote indirecte voor-
deelen voor de maatschappij te wachten zijn van
de gevraagde beschermende rechten op granen,
willen deze na al de schade, die zij blijken te
zullen berokkenen, ten slotte nog kunnen worden
aangewezen ter bevordering van het algemeen belang.
Maar daarin gelooft de protectionist dan ook.
Zijn levemlige verbeeldingskracht, die hem in onze
tegenwoordige samenleving niets anders meer doet
zien dan ,-/een groot armenhuis", toovert hem een
maatschappij voor den geest, waar gebrek en werke-
loosheid onbekend zullen zijn en zelfs de armste
duur brood zal kunnen koopen. Yraagt een
twijfelaar naar de oorzaken van dien wondervollen
ommekeer, dan heeft de verdediger der beschermende
rechten meer dan een antwoord gereed. De betere
belooning van de graanteelt zal het mogelijk maken
het wegens de lage graanprijzen tot weiland ge-
maakte bouwland wederom in bouwland te ver-
anderen, tengevolge waarvan de vraag naar arbeids-
krachten ten platten lande zal toenemen en een
eind zal komen aan de daar en in de steden
heerschende werkeloosheid, de ruimere inkomsten
der landbouwers zullen ten goede komen aan de
neringdoenden en de industrie en eindelijk, door
de vele millioenen, die de schatkist zal ontvangen,
zal invoering van nieuwe belastingen voor langen
tijd kunnen worden tegengehouden, zullen zelfs
bestaande belastingen kunnen worden verminderd
of afgeschaft.
Het loont de moeite dit alles wat van naderbij
te beschouwen.
Zal inderdaad de werkeloosheid bij heffing van
invoerechten op granen in eenigzins belangrijke
mate afnemen
In het voren aangehaald verslag van het hoofd
bestuur der Holl. M'j. van Landb. wordt vermeld,
dat in de laatste tien jaren volgens de statistiek
het weiland in ons land is vermeerderd met
20,000 hectaren. Dit alles is niet bouwland ge-
weester is in dat tijdvak ook land ingedijkt en
ontgonnen. Men nerrife evenwel eens aan, dat de
geheele vermeerdering van bet weiland is toe te
schrijven aan omlegging van bouwland, men ver-
trouwe met de Nederl. Protect. Landbouwver-
eeniging, dat al het in weiland veranderde bouwland
wederom tot bouwland zal worden gemaakt, nog
liever men stelle anders dan die vereeniging
graanrechten nadeelig achtende voor de veeteelt,
gelijk de belanghebbenden doen, die bet niet
onwaarschijnlijk beter zullen kunnen beoordeelen
dan die vereeniging dat omgekeerd nog 20,000
hectaren van wat reeds vroeger weiland was, in
bouwland zal worden veranderd, dan nog zou,
indien men de meerdere uitgaven voor bearbeiding
van bouwland schat op 60 per hectare, de te
verwachten omzetting van wei- in bouwland een
meerdere uitgave aan arbeidsloon ten gevolge
hebben van slechts twee en een half millioen
gulden 'sjaars.
Daartegenover staat, dat in hetzelfde tienjarig
tijdvak, gelijk in het bedoelde verslag wordt
medegedeeld, de cultuur van snikerbieten, aard-
appelen, uien en voedergewassen is vermeerderd
met ongeveer 24,000 hectaren. Het is zeker niet
gewaagd te onderstellen, dat die vermeerdering
voor een groot gedeelte is toe te schrijven aan de
daling der graanprijzen, die het verbouwen dier
andere producteu voordeeliger maakte. En evenmin
ongegrond schijnt de gevolgtrekking, dat wanneer
de prijzen dier granen, waarvoor thans bescherming
wordt gevraagd, wederom zullen zijn gestegen, ook
zal afnemen de vermeerderde cultuur van sniker
bieten en de verdere genoemde gewassen, die zelf
door het heffen van invoerrechten niet beschermd
kunnen worden en, vooral wat de eerste aangaat,
reeds thans niet zeer loonend meer zijn. Neemt
men met het verslag aan ,/dat een hectare
suikerbieten, aardappelen en uien wel 75 gulden
meer aan werk- en rijloon, transport en andere
bewerking vereischt dan een hectare beteelt met
tarwe, rogge of boekweit" dan bijkt, dat met
eenige reden mag worden verwacht, dat de be
scherming van den graanbouw door invoerrechten
ook zijne schaduwzijden voor den van den landbouw
levenden arbeider heeft.
Vergeten mag ook niet worden, dat, gelijk
hiervoren reeds is aangestipt, door de verlangde
stijging der graanprijzen benadeeld zullen worden
die industrien, welke die granen als grondstof
gebruiken, de handel, die zich met vervoer der
vreemde granen bezig hondt en, zoo de reeds ge
noemde staathuishoudkundige stelling juist is,
menige industrieele onderneming, die uTtvoer-
artikelen vervaardigt, wat alles eveneens vermindering
van vraag naar arbeiders zal mede brengen.
Het zou inderdaad wel het schoonste argument
voor den protectionist zijn, indien bij er zicli op
kon beroemen, dat de verwezenlijking zijner theorien
een inachtig iniddel zou zijn ter bestrijding der
steeds toenemende werkeloosheid. Het is mogelijk,
dat hij het recht daartoe heeftgeen onderdeel
van het vraagstuk der bescherming is ingewikkelder
en leent zich minder tot besliste uitspraken dan
dat, wat over de indirecte gevolgen daarvan handelt.
Maar wie in de protectionistische geheimen niet is
ingewijd en zijn leering moet putten uit de statis-
tieke opgaven, schijnt voorhands bet recht te
hebben om van beschermende graanrechten geen
noemenswaardig voordeel voor de arbeidersklasse
in Jiaar geheel te gemoet te zien.
Even twijfelachtig is het of de verhoogde welvaart
van den landbouwersstand, die bet gevolg zal zijn
van werkelijk beschermende rechten, een eenigszins
belangrijk voordeel zal verschaffen aan de nering
doenden.
Dit ware wellicht voor sommige streken te
verwachten, indien de daling der graanprijzen
oorzaak was geweest, dat daar veel grond braak was
blijven liggen en door het wederom in cultuur
brengen daarvan nieuwe ingezetenen en meerkapitaal
naar dergelijke streken kwamen. Nu dit echter
niet het geval is, zullen de rechtstreeksche voor-
deelen der graanrechten' toevallen aan de overal
reeds gevestigde boeren, die ook thans reeds in
limine omgeving hunne levensbehoeften, werktnigen
en wat ook te koopen hebben, hunne aan het
landbouwbedrijf noodzakelijk verbonden uitgaven
te doen hebben.
Bij de beoordeeling der voordeelen, die voor
anderen het gevolg zonden kunnen zijn van een
weelderiger of, zoo men wil, een minder bekrompen
levenswijze der boeren, verlieze men voorts niet
uit het oog, dat het door het heffen van graanrechten
niet gelukken zal de rijke jaren, toen de tarwe
12 gulden per hectoliter gold, terug te tooveren.
Worden graanrechten ingevoerd, dan zal bet zijn
om den graanbouwer een behoorlijk bestaan te
verzekeren, geenszins om zijn bedrijf tot een geld-
winning te maken. Ongetwijfeld zal menig land-
bouwer, indien hij, wat men zegt dat thans met
velen het geval is, in de opbrengst van zijn arbeid
slechts noode zijn kosten vergoed vindt of zelfs
met verlies werkt, wanneer zijn bedrijf hem een
behoorlijk bestaan oplevert wel verteringen maken,
werkt uigen koopen en herstellingen doen verrichten,
die bij anders moet achterwege laten, maar zoolang
bij geen rnime winsten kan behalen, zal hij,
wanneer zijn eigen toekomst en die zijner naast-
bestaanden hem ter liarte gaat, al wat een zuinig
leven en beheer hem van zijne verhoogde inkomsten
kan doen overhouden, besparen en opleggen.
En al mag daarom niet ontkend worden, dat de
neringdoenden in streken, waar de graanbouw de
hoofdtak van het landbouwbedrijf vormt, wel degelijk
eenigermate bevoordeeld zouden worden, omgekeerd
mag met evenveel recht worden voorspeld, dat de
te verwachten benadeeling van de veeteelt hare
ongunstige gevolgen zou medebrengen voor de
winkeliers en ambachtslieden ten plattenlande in
die provincien, waar het meeste weiland wordt
gevonden en ook na de onderstelde omlegging van
wei- in bouwland zal blijven bestaan.
Zoo schijnt het dns eveneens minst genomen
twijfelachtig of de neringdoenden, de kleine onder-
nemersstand ten platten lande in liaar geheel ge
nomen en daarmede de grootere industrien, van
wie zij de afnemers zijn, bij het heffen van inko-
mende rechten op graan veel baat zullen vinden.
In de derde plaats zijn als een voordeel van
beschermende graanrechten genoemd de gevolgen
voor de belastingschuldigen van de daaruit voort-
vloeiende meerdere inkomsten van den Staat, ver
mindering van belastingdruk of altlians de zekerheid
van in den eerstvolgenden tijd niet nog zwaarder
belast te zullen worden.
Hierboven is reeds gewezen op de nadeelige
werking dier rechten voor de gebruikers der belaste
granen, inzonderheid op hun invloed op de brood-
prijzen. Het gaat niet aan dat nadeel, reeds
tegen bescherming aangevoerd, thans wederom te
gebruiken ter betwisting van wat als een voordeel
daarvan wordt aangehaald.
Ontkend mag daarom hier niet worden, dat de
in de schatkist vloeiende opbrengst der invoer
rechten op zich zelf een voordeel voor het algemeen
oplevert, altlians indien die rechten niet zoo zwaar
worden gesteld, dat zij de prijzen der granen
opdrijven tot een hoogte, die het verbruik zoo zeer
doet afnemen, dat de binnenlandsche voortbrenging
voldoende in de behoefte voorziet, maar wel mag
dat voordeel met het bedoelde nadeel vergeleken
worden en mag er op gewezen worden, hoe dat
voordeel een minder groot voordeel dan dat nadeel
een nadeel voor het algemeen, de bevolking in
haar geheel genomen, daarstelt. En dat wel om
twee redenen in de eerste plaats, omdat de Staat
alleen belasting ontvangt van het van buitenslands
binnenkomende graan, maar de prijzen stijgen
zoowel van dat aangevoerde als ook van het in
het binnenland voortgebrachte, zoodat de geheele
bevolking, de gezamenlijke verbruikers, te zamen
meer zullen betalen aan verhoogde prijzen, dan zij
mindere zullen hebben op te brengen aan belasting
in de tweede plaats, omdat nieuw in te voeren
belastingen waarschijnlijk wel zoo over de bevol
king zullen worden omgeslagen, dat zij zooveel
mogelijk op ieder drukken naar gelang zijner
draagkracht, omtrent af te schaffen of te ver-
minderen reeds bestaande belastingen ten minste
de mogelijkheid bestaat, dat zij zoo werken, maar
van graanrechten, altlians van de voornaamste, die
op tarwe, met zekerheid kan worden voorspeld,
dat zij het niet zullen doen.
Is het. vorengeschrevene juist, dan kan het
oordeel over de gevraagde beschermende rechten
op granen niet gunstig zijn. Men ziet dan, dat
het vooralsnog niet is bewezen, zelfs onwaarschijnlijk
is, dat de arbeidersstand en die der neringdoenden
daarbij noemenswaardig baat zullen vinden; dat
zij de graanbouwende boeren bevoordeelen, maar
volgens onbillijken maatstaf en de inkomsten ver
hoogen der grondeigenaars, die hoe nuttig men ze
ook voor de maatschappij inoge achten, als zoodanig
toch zeker tegenwoordig niet in de eerste plaats
voor bevoordeeling van staatswege in aanmerking
komendat de lasten, die van die bevoordeeling
het noodzakelijk gevolg zijn, niet gedragen worden
door den buitenlander, altlians niet in een land,
dat voor den wereldhandel van zoo geringe bctee-
kenis is als het kleine Nederland, maar neer zullen
komen op de niet bevoordeelde bewoners van het
eigen land, alweder zonder dat bij de verdeeling
over dezen onderling eenige billijke regel zal
gevolgd worden.
Of een maatregel, die zoo onrechtvaardig werkt,
die wel schoon, naar de ondervinding elders volgens
velen schijnt te leeren, niet altijd in de verwachte
mate, het bevoorrechte bedrijf helpt, maar daartegen
menig ander bedrijf benadeelt, sommigen wellicht
zal te gronde richten, ooit kan geaclit worden in
het algemeen belang te zijn, mag ernstig betwijfeld
worden. Maar zeker is het, dat op die vraag
thans het antwoord nog niet belweft gegeven te
worden. Eerst dan toch mag van zulk een maat
regel sprake zijn, wanneer te voorzien is, dat de
graanbouw zal ten onder gaan of niet dan met
groot nadeel voor het algemeen door de teelt van
andere gewassen kan vervangen worden en wanneer
geen andere middelen ter voorkoming van dien
ondergang of die verandering meer kunnen worden
aangewend.
Geen van deze voorwaarden is vooralsnog vervuld.
Zoolang geen paclitgrond ongebruikt blijft liggen,
mag worden aangenomen, dat de bebouwing
daarvan, zoo zij ook niet winstgevend meer is,
toch nog de bestede moeite beloout, wijl niet is
aan te nemen, dat de boeren, die thans nieuwe
paclit maken, bereid zullen zijn met schade te
werken. En de statistieke opgaven, die aantoonen,
dat de oppervlakte van den als bouwland gebruikten
grond weinig of niet is veranderd in de laatste
tien of vijftien jaren en een niet onbelangrijke
toeneming aanwijzen van de teelt van suikerbieten
en andere veel arbeid vereischende producteu,
bewijzen voldoende, dat de vercindering in de
cultuur tot stand gekomen voor het algemeen
belang tot nog toe niet zeer nadeelig is geweest.
Is alzoo de eerste voorwaarde niet vervuld, de
TER HIEIIZEISCHE (OIRAVT.
I»i< bind verscliijnt tlaanilaa-. Wciensilas:- en Vrijilatravond bij den uitgever P. J. V A H D E S A W U E te Ter St
Zulke elementaire staathuishoudkundige waarheden
schijnen nog wel uit het oog verloren te worden. Zoo kon
men onlangs lezen o. a. ook in de Scheldobode, dat wanneer
al het graan, dat nu in Nederland wordt ingevoerd, in ons
land zelf werd voortgebracht, daardoor 60,000 arbeiders meer
gevoed zouden kunnen worden. Alsof in dat geval de prijzen
van het graan niet even laag zouden zijn als thans en dhn
wel gewerkt zou kunnen worden bij prijzen, die nu te laag
heeten.