Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen, No. 3016. Woensdag 4 April 1894. 34e Jaargang. Bijvoegsel van de Ter ITeusensclie Conrant. TER i\EIJ/EX, 3 April 1894. De Minister van Financien bieeft op het adres van het bestunr der afdeeling Ter Neuzen van de schippersvereeniging „Schuttevaer"verzoekende dat schepen die alhier ziju geiaden met bestemmmg orn langs de Wester-Sehelde naar Belgie te varen, inplaats vau ter uiterste wacht Bath te Ter Neuzen mogen worden uitgeklaard, gunstig beschikt en wel bij schrijven van 30 Maart luidende als volgt „Gelet op het bericht van den Provincialen Inspecteur der directe belastingen enz. te Middelburg dd° 8 Maart jl., n°. 25*2, en op de artikelen 87f en 87 van het koninklijk besluit van 26 Maart 1872 (Staatsblad n°. 19), gewijzigd bij dat van 12 Maart 1876 (Staatsblad n°. 53) Heeft goedgevonden en verstaan 1°. Den Provincialen Inspecteur voornoemd, bij afschrift. dezer, te machtigen om tot wederopzeg- gings toe aan het verzoek gunstig gevoly: te doen geven, doch alleen ten aanzien van zeilschepeu, die geen accijnsgoederen onder afschrijviug of ten doorvoer geiaden hebbeu, en voorts onder de vol- gende voorwaarden en bepalingen a. dat bij elke inlading te Ter Neuzen aan de ambtenaren aldaar worde iugeleverd eeu aangifte tot uitvoer in duplo, die na conformbevinding, door die ambtenaren zal worden afgeteekend b. dat een exemplaar dier aangitte worde uitge- reikt aan den scbipper om hem te dienen tot dekking zijner lading tot aan het Belgisch groud- gebied, terwijl het tweede exemplaar door de ge- noemde ambtenaren zal worden gezonden aan den kommies-outvanger te Bath, ten einde de daarin vermelde vaartuigen en goederen in de statistieke staten op te uemen c. dat de vergunuing bij gebleken misbruik of poging daartoe oumiddellijk zal worden ingetrokken.' 'T waren met recht yfijne beschuiten"die onze jeugdige tooneelvereeniging Cremerons 11. Yrijdagavond in de bovenzaal van hetNederlandsch logement toediende met de opvoering van het stuk van dien naam van Van Maurikin den arristocratischen advocaat vanburgerlijke afkomst en zonder fortuin, Van Balen, met zijn hoog- adelijke echtgenoote, eene dame, die het reeds op de zenuwen kreeg alleen maar bij de ver- melding dat hare gouvernante, braaf en deugd- zaam maar arm, die als eene uit genadebrood etende, in haar huis werd geduld en geexploi- teerd, een verre nicht van haren man was, doch die dat meisje kolossaal begon te vemichtentoen het haar was ter oore gekomen dat het meisje was rijk gewordenin den fijnen ouderling Klingelmandie zich o zoo welwillend belaste met het beheeren der fondsen eener weldadigheidsvereeniging voor de zending onder de heidenen, doch zijne uitgaafboekingen, ter bevordering der goede zaak en tot vulling zijner eigene beurs met dubbel krijt deed en in diens niet minder brave echtgenoote, eene ware type van' moederzorg, en hun zoon Nicudemus sukkelcandidaat in de theologie in die adelijke freule Van Wagenbeek, die zoo zachtkens de huwbare jaren voorbij had zien gaan, toch nog zoo graag gehuwd was geweest en daarom nu afleiding zocht in goede werken ten bate der heidenen in dien vromen broeder Blomdie met een zalvend maar zeer verdacht gezicht het bode- schap van philantropische vereenigingen vervulde en liefdegiften inzamelde voor de stichting van een eigen tabernakeltje voor oefeningen, om eindelijk met de contribution en bijdragen er van door te gaan naar Amerika in Aafjehet vrome kwezeltje, dat in haar goed vertrouwen en in haren goedgeloovigen eenvoud deerlijk door dien dierbaren broeder werd een hlik werpen in maatschappelijke toestanden die ons onwillekeurig deden zeggen ja waarlijk *zoo zijn er" Wij vonden weinig intrige in het stuk maar eene meesterlijke typeschildering die door keurig spel veel tot haar recht kwam. Het nastukje »Verloofd" werd niet minder juist gespeeld en vooral de hoofdrol, die van den rentmeester Langenlians, zoo aardig, dat wij hoorden zeggen: zelfs Reuterkon zijn inspector »Oom Brasig" niet beter schilderen dan de dilettant dezen grammaticus teruggaf. En nu hulde aan het streven van Cremer". Moge die vereeniging groeien en bloeien Hulde aan de dilettanten, die zich zoo ijverig van hunne taak kweten. Jammer dat hunne narnen op het programma niet achter de rollen vermeld stondenwant waarom Zij waren daar goed geplaatst geweest. Thans zagen wij er geen anderen naam op dau dien van den Eerevoorzitter. Een geanimeerd bal, na afloop der voorstelling, waaraan ook veel van het auditorium deelnamen, zal zeker voor de werkende leden eene kleine vergoeding geweest zijn voor hunne vele moeite. Ingevolge de gedane vraag van het Bestuur der kiesvereeniging Burgerplicht heeft de heer P. C. J. Hennequin te Aardenburg een schrijven ge zonden, hetwelk wij op verzoek van het Bestuur der vereeeniging hier woordelijk laten volgen Al klinkt het in deze dagen wellicht eenigszins vermetel, toch wil het mij nog voorkomen, dat aan geleidelijke uitbreidiug van het kiesrecht, waarbij de verandering in maatschappelijke toestanden en verhoudiugen als gevolg vau den iuvloed vau de uitbreiding van het kiezerscorps langs geleide- lijken en ordelijken weg plaats vindt de voorkeur dient te worden gegeven boven eene plotseliuge uitbreiding op eenmaal, welke het valt niet te ontkenneu erustig gevaar medebrengen kan, zoo bedrogenen niet het minst in den fijnen wulpschen, lichtzinnigen en karakterloozen ade- lijken jonker. Gelukkig dat de tegenstellingen der overige spelers, niet het minst van den rijken planter Bos, de ruwe maar edele woudbewoner en de genoemde gouvernante, de opene en eer- gevoelige Frits, zoon van Van Balen, en de lieve onschuld van enkele kinderen, een schoonen tegenhanger vormden tegenover zooveel naarheid en karakterloosheid. En de wijze waarop het stuk werd opgevoerd was, vooral in aanmerking genomen het kort hestaan der vereeniging, uitnemend. Wij willen geene bijzondere rolvervullingen beoordeelen, waaraan wij ons niet alleen niet durven wagen, maar waardoor we ook niet het gevaar wenschen te loopen iemand te prikkelen, maar wij weten zeker te spreken uit veler mond, wanneer we zeggen, dat het keurige en fijne spel van verschillende leden velen medesleepte en bijna alien uitnemend genoegen deed. Men speelde beschaafd en liet ons bovendien dat „in den geregelden gang der Staatsmachine stoornis ontstaau zal." Voor deze meening in 1888 en 1891 reeds door mij bij soortgelijke omstandigheden als waarbij ik die hier uitspreek, geuit, werd nog oidangs een warm pleidooi geleverd in de brochure van het lid der Eerste Kamer Mr. Cremers, die zich op het gezag van niemand minder dan Thorbecke beroepen kon tot verdediging van dit gevoelen. Na de indiening en behandeliug vau een wets- ontwerp waarvan de strekking zoover ging als dat van den Minister Tak vau Poortvliet, en ua wat men in de laatste maunden als gevolg van de bespreking en behaudeling daarvau in en buiten de Kamer heeft ervaren, is de toestand echter zoodanig gewijzigd dat naar mijne meening tegen over de thans bestaande omstandigheden de toe- passing vau de boven aangestipte stelling niet langer raadzaam mag heeteu. Vooral wij, bewoners van een deel van het plattelaud, waar de bevolking zich kenmerkt door zin voor orde en eenen goeden geest als in weinig ere streken van ons land valt aan te wijzeu mogen niet voorbijzien dat in de groote steden en in het Noorden des lands, waar de zucht naar uitbreiding van het kiesrecht sinds langeu tijd onder allerlei vortneu zich heeft geopeubaard, door de gebeurtenissen van de laatste maanden ver- wachtingen zijn opgewekt ten opzichte van deze uitbreiding van het kiesrecht, waarmede rekening moet gehouden worden. Eene regeling van het kiesrecht op breeden grondslag en wel zonder verwijl komt mij dan ook voor thans de eisch van het oogenblik te zijn ook voor hen die aan eene geleidelijke uitbreidiug de voorkeur zouden geven. Eene regeling die niet tracht door pkleine middelen'' (als waaronder ik bijv. reken de ver- hooging van den leeftijd gevorderd voor het kiezersschap) enkele duizenden kiezers te weren, maar die van den anderen kant ook geene „kunst- middeleti" gebruikt om aan de stelhge bepalingen van de grondwet te ontkomen. Naar mijne meening staat de vereeniging voor welke ik mij hier verklaar te hoog, dan dat ik haar zoude mogen verdeuken van aan hem aan wien zij haar vertrouwen zal schenken, eene bindende opdracht te willen geven. Eene zoodanige zoude ik niet kunnen aanvaarden omdat ik meeneu zoude alsdan in strijd te handelen met de voorschriften vau de Grondwet en tevens prijs te geven de vrijheid voor het vorraen van eene overtuiging die zich eerst vestigen kan, wanneer het nieuwe ontwerp eener kieswetregeling in haar geheel zal kunnen worden overwogen. Aan den anderen kaDt er prijs op stellende om eenige inlichtiugen te verschalfen voor wat betreft mijne houding tegenover het ingetrokkene kieswet- ontwerp neem ik deze gelegenheid te baat om verklaring te geven van mijne stem ten opzichte van het amendement De Meijier. Ik sta zeer beslist aan de zijde van hen, die meenen dat met deze regeering en met de thans ontbondene Kamer de behaudeling van het wets- ontwerp tot een goed resultaat in den zin van zeer groote uitbreiding van het kiesrecht ware te brengeu geweest en dat de schuld der mislukking niet aan de Kamer alleen moet worden ten laste gelegd. Wanneer eerlijkheid in de politiek niet onbestaan- baar is, dan houd ik mij overtuigd dat hetgeen tegenspraak zal wekken wanneer ik zeg dat alle Kamerleden bij het sluiten der beraadslagiugen op Douderdag 8 Maart de overtuiging hadden dat het amendement van den heer De Meijier in de wet eene plaats zoude vinden en dat dus de heer De Meijier na zijne herhaalde betuiging dat het amendement doo; hem zoude worden ingetrokken, wanneer de Minister zulks verlangde geheel zijns ondanks de zondebok geworden is. Ik veroorloof mij hier eene eenigszins breedere uitweiding omdat de alleszins scheeve voorstelliugen o. a. in de Middelburgsche courant van 14 Maart gegeven, nog wel door iemand die naar het heette „een politiek persoon" was »die de jongste gebeur tenissen op pariementair gebied van nabij keude" mij steeds gehiuderd hebben. Waarom ik dan tegen het amendement-De Meijer heb gestemd is met een enkel woord gezegd. Naar mijne meening konde de goede bedoeliug van den voorsteller, bij mij boven alien twijfel verheven, niet doen voorbijzien het bezwaar dat de late indiening en de herhaalde wijziging van het amen dement een voldoend onderzoek van de strekking en de gevolgen onmogelijk maakten, terwijl de afgevaardigde uit Amsterdam de heer Heldt zeker de meest bevoegde tot oordeelen in dezen, naar het mij voorkwam, overtuigend aautoonde dat in de groote steden bij aanneming van het amendement De Meijier velen vau het kiesrecht zouden uitge- sloten blijven, die minstens even veel welstand genoten als zij die op het platteland met den ge- stelden eisch kondeu worden toegelaten. Aan deze oubillijkheid wilde ik niet medewerken. Volledig- heidshalve voeg ik bier nog bij dat ik tegen het amendement Roell (geneeskundige hulp als hedeeling te beschouwen) zoude hebben gestemd en dat het behoud van den eisch ten opzichte van de betaling der verschuldigde belasting mij gebiedeud noodza- kelijk en die van de zoogenaamde schrijfproef mij mede zeer wenschelijk voorkwam. Ten slotte kan ik niet nalaten, mijne verbazing uit te spreken over de leus die bij deze verkiezing gehoord wordt, waar men het ingetrokkene wets- ontwerp Tak, nog wel in de vooruaamste kiesver- eeuigingen vau ons land, als programma heeft gesteld. Zouden zij die in de Kamer of daarbuiten de behandeling van het ontwerp van nabij hebben gevolgd, inderdaad meeneu dat zij den betrokken Staatsman eenen dienst bewijzen, door hem zdo nauw te binden aan een wetsartikel als artikel 4 waarover zooveel en zdo velerlei, maar zdo weinig goeds is gezegd Want in artikel 4 toch zit de kern der voor dracht, de heer Goeman Borgesius heeft het in de zitting van 21 Februari jl. zdo duidelijk bij de beraadslagiug over artikel 3 uitgesproken. uDe strijd moet worden uitgestreden bij artikel 4 al heeft men later de beteekenis van de stemming over art. 3 willen in een ander licht brengen, het staat vrij wel vast dat de meening van den heer Goeman Borgesius ook meerendeels bij de audere leden heeft gegolden, toeu art. 3 in stemming werd gebracht. Mij komt het voor dat eene kiesrecht-uitbreiding op breeden grondslag uitnemend tot stand te brengen is en de kans op het tot stand brengen daarvan er zelfs in menig opzicht bij wiunen zal, wanneer het ingetrokkene wetsontwerp voor goed van de baan blijft. Met warme belangstelling en onverdeelde aan- dacht de behandeling van dit bovenal gewichtig wetsontwerp gevolgd hebbende, verklaar ik mi thans opuieuw beschikbaar te stellen voor eene candidaluur, omdat ik er prijs op zoude stellen in de gelegenheid te worden gebracht mede te werken tot de oplossing van het vraagstuk dat thans onzen staatkundigeu toestand geheel beheerscht, Op de twee gestelde vragen door de R. K kiesvereeniging voor het district Hontenisse aan den heer Mr. F. Walter gedaan, is door hem het volgende geautwoord /Twee vragen worden mij door U gesteld bij uwen brief van 26/27 Maart j.l. 1°. hoe ik over het kiesrechtvraagstuk onder de tegenwoordige omstandigheden denk. 2°. of ik bereid ben wederom eene candidatuur voor het lidmaatschap der Tweede Kamer der Staten-Genteraal voor het district Hontenisse van owe vereeniging te aanvaarden. Mijn antwoord kan kort en zal, naar ik hoop, duidelijk zijn. Nu het kieswetontwerp van den heer Mr. Tak van Poortvliet is ingetrokken, en daarop ontbinding der Tweede Kamer der Staten-Generaal is gevolgd, ben ik van meening dat al verkreeg die Minister in de nieuwe Kamer geene meerderheid voor zijne ontwerpen over het kiesrecht, het kiesrecht vraagstuk daarmede niet zou zijn van de baan. Mijn inziens moet ingevolge art. 80 eerste lid der Grondwet tot herziening der bestaande regeling van het kiesrecht worden overgegaan. De vraag is echter in welken geest zal zij dienen te geschieden. Uitbreiding geloof ik is noodig, nuttig en noodzakelijk. Waar die uitbreiding en vroeger, ook nog zeer kort na de invoering der Grondwet van 1887, meer geleidelijk had kunnen zijn, geloof ik dat na de indiening van het kieswet ontwerp van den tegenwoordigen Minister van dinnenlandsche Zaken Mr. Tak van Poortvliet, eene zeer ruime uitbreiding noodzakelijk is uit een oogpunt van goede politiek. Zeker, het woord ruim heeft een onbestemde beteekenis en daaram zal ik mijne zienswijze nader toelichten. Ik zou het kiesrecht willen zien toegekend aan alien, die werkelijk geschiktheid daartoe en maatschappelijken welstand bezitten, edoch de kenteekencn van geschiktheid en maatschappelijken welstand moeten dan zijn uiterlijk waarneembare daadwerkelijke kenteekenen en geene fictieve of hersenschimmige. Het kieswetontwerp Tak, dat nu is ingetrokken, gaf niets dan herscheuschimmige kenteekenen van welstand en geschiktheid aan, die niet voldoen aan letter en geest der Grondwet. Waar ik dus bereid ben tot eene, binnen de grenzen der Grondwet blijvende, finale uitbreiding van het kiesrecht, voeg ik er in een adem bij, dat ik nog aan artikel 4 van het wetsontwerp Tak, noch aan dat ontwerp, ware artikel 4 ongewijzigd aangeuomen, mijne stem zou hebben gegeven omdat dat ontwerp dan in strijd zou zijn geweest en in strijd was met de Grondwet, waaraan ik trouw had gezworen. Waar dit naar mijn geweten het geval was mochl ik niet meewerken aan hetgeen ik acht schendiug der Grondwet. Nog eene opmerking ten slotte en wel deze een kieswetontwerp dat ter verkrijging van kiesrecht eene schriftelijke aanvrage zou eischen, dat zou eischen eene zoogenaamde schrijfproef, zooals die door Minister Tak was geformuleerd, zou nimrner op mijne instemming kunnen rekenen. Mocht uwe vereeniging van meening zijn dat eene kiesrechtuitbreidtng moet geschieden op de wijze en naar den geest van art. 4 vau het ingetrokken kiesontwerp Tak, dan zou ik op dien grondslag eene candidatuur noch kunnen noch mogen aanvaarden. Is dit echter niet het geval, en dit ter beautwoor- diug uwer tweede vraag, dan zal ik het mij tot eene eer rekenen, door uwe vereeniging, die mij reeds zooveel blijken vau vertrouwen schonk, tot candidaat te worden gesteld." Door de liberale kiesvereeniging Burgerplicht te Yerseke is met algemeene stemmen tot candidaat geproclameerd de heer Mr. J. G. van Deinse, lid der prov. staten, te Hulst, na keunis genomen te hebben van zijne verklaring, dat hij voor een kiesrecht was zoo ruim als de grondwet toelaat, en te meenen, dat het ontwerp-Tak dit geeft en niet in strijd is met de grondwet. Bij de Gereformeerde Kerk te Groningen is beroepen de heer H. J. Kouwenhoven, predikant bij die gemeente te Voorschoten c. a., bevorens te Zaamslag. In de Zaterdag te Middelburg gehouden vergadering van den Geneeskundigen raad voor Zeeland c. a. werd o. a. mededeeling gedaan, dat cholera voorkwam tusschen 10 Augustus en 2 November 1893 in de gemeenten Hansweert, Ter Neuzen, Hontenisse en Wissenkerke, respectievelijk met 14, 10, 4 en 1 zamen 29 gevallen. Van de aangetasten herstelden 7 patienten. Bovendien kwamen sporadische gevallen van cho- lera-uostras voor in de gemeenten Brouwershaven, Dreischor, Hoek, St. Maartensdijk, Sas van Gent en Wemeldinge. Hoek, 2 April. Gisteren was het eene gewich- tige dag voor onze gemeente. De beroepen leeraar den WelEerw. heer P. de Haas, werd door Ds. J. van der Hacht van Rotterdam, naar aauleiding van Joh. 21 27c, plechtig in het predikambt bevestigd. Des namiddags hield zijn Eerwaarde zijn intrede en had daartoe tot tekst gekozen 1 Corr. 1 24b. Een talrijke schare, waaronder velen ook van elders opgekomen waren, woonden de godsdienstoefeningen bij. Zaamslag. Gemeenteraad van Vrijdag 30 Maart. Tegenwoordig al de leden. De Voorzitter doet de mededeeling, dat de weg aan de Kraag slechts 175 M. lang is, zoodat over eene lengte van 350 M. de heining zou moeteu geplaatst worden.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1894 | | pagina 5