In de Woensdag te Amsterdam gehouden
buitengewone algemeene vergadering van afgevaar-
digden van afdeelingeu der Maatschappij van
\\reldadigheid te Frederiksoord gevestigd, werd, in
plaats van den heer Hauken, wien eervol ontslag
werd verleend wegens 'overgang in eene andere
betrekking tot directeur der Maatschappij benoemd
de heer Job van der Have, landbouwer te Nieuwer-
kerk, in Duiveland, met 108 stemmen, tegeu 4
op den heer Berends.
TER NEUZEN, 19 Januari 1894.
De societeit Philanthropie et Agrement gaf
gisteren avond in het Ned. Logement haar tweede
soiree d'hiver, die door een talrijk publiek, ook
uit den vreemde, werd bijgewoond. De werkende
leden vertoondenLa vengeance d'un traitre en
als nastukje Un jeune homme presse. Alles werkte
mede, om den avond geuoeglijk te maken de
gezellige geest onder de aanwezigen, de keurige
zaal, het prachtige decoratief en zeker aller-
meest het schoone spel.
Het past ons niet een oordeel uit te spreken
trouwens de executanten zijn boven onzen lof
verheven. Maar toch met zoo'n traitre moet
het voor elken graaf moeilijk wezen op den duur
huis te houden, al wordt hij ook gesteund door
bandieten als die van gister avond. Maar ook zulke
bandieten, zeker anderen dan Comte Reginald,
zouden onder hunne bekoring geraken, al ware de
justitie nog deftiger en nog strenger dan die te
Napels, en de gendarmerie nog flinker gediscipli-
neerd
En die gepresseerde jongeman uit het nastukje 1
Met zijn handschoenenman en diens schoonzoon
heeft hij ons doen zien, hoe men uit niets iets kan
maken, als de bedoeling is den lever te doen
schudden van 't lachen. Zeker hebben alien ge-
noten en bij het scheiden gedacht aan tot de
volgende maal.
Wij vestigen de aandacht op de stances te
geven door den heer L. Wasch, a. s. Maandag en
Dinsdag in het Hotel Donze." Naar wij vernemen
is de heer Wasch in vele steden met succes werk-
zaam geweest. Wij bevelen hem daarom bij onze
stadgenooten aan en te meer daar Leendert Johannes
Wasch een Ter Neuzenaar is.
De ingevallen dooi heeft uit alle Zeeuwsche
stroomen het ijs of geheel of bijna geheel verdwenen.
Op de rivier voor Rotterdam tot aan zee over bijna
de geheele breedte was blank water. Noord en
Kil zijn nog niet te passeeren, terwijl op het
Hollandsch Diep ook nog veel ijs is. Heden,
Vrijdag, zon de schroefstoomboot Schelde den
dienst van Rotterdam binnendoor naar Zierikzee
hervatten zoo ook vertrekt Zondag de stoomboot
Koophandel van Zierikzee naar Rotterdam, Gouda
en Amsterdam.
Ilulst. Het feest van den 16 Januari 11. alhier
eindigde met een prachtig vuurwerk. Behalve de
verlichting der torens, slaagde het vuurwerk naar
wensch. De laatste stukken hiervan waren zoo
sterk, dat door het dreunen niet minder dan een
twintig ruiten der O. L. school sprongen. Het
Marktplein stond zoo vol menschen, dat men als
't ware op de hoofden kon loopen. Ofschoon het
vuurwerk om 9 nur reeds was afgeloopen, bleef
men toch tot middernacht nog pret maken.
//Dat is een grootsche uitvinding. die den uitvinder
eeuwig tot roem zal strekken, verzekerde hij. Yoor
zeelieden, krijgslieden en sterrekundigen zullen
zulke kijkbuizen voortaan van groot nut zijn. De
beroemde Tycho Brahe is acht jaar geleden gestorven
als die dit instrument gekend had, zou hij de ge-
heimen van het uitspansel nog veebbeter doorgrond
hebben. Zacharias Jansen, gij hebt aanspraak op
eeen belooning van wege de regeeringik zal die
bij de Algemeene Staten voor u aanvragen. Voor
de officieren van de land— en zeemacht bestel ik
voorloopig vijfhonderd van deze kijkbuizen. Deze
uitvinding zal u niet alleeD beroemd, maar ook
rijk maken."
Zacharias dankte den Stadhouder eerbiedig
en verliet met het gevoel van een overwinnaar den
toren van het raadhuis, in gezelschap van Jan
Lippersheijm en diens vrouw,
Spoedig was de watervloed bedwongen het land
weer droog. Justine kwam te Middelbuag terug
en werd de gelukkige vrouw van den gelukkigen
Zacharias.
Lippersheijm en Jansen trokken samen veel
voordeel uit de gewichtige uitvinding, zij werden
door het vervaardigen en verkoopen van hunne
verrekijkers rijk.
De eerste kijkbuis van Zacharias Jansen, uit
bordpapier en staaldraad gemaakt, wordt als een
aandenken nog heden op het raadhuis te Middelburg
bewaard.
i: i n i> e.
Kantongereclit te Ter Neuzen.
I X G E Z 0 II E S T I R R E V
Mijnheer de Redacteur
Het in uw blad van den IB11™ dezer, ter
weerlegging van het door mij geschrevene,
ingezonden stuk van een Particulier enz. noopt
mij, zij 't ook ongaarne, terug te komen op mijn
schrijven en nogmaals uwe gastvrijheid in te
roepen, naar ik wil hopen voor het laatst.
Ten onrechte beweert de Particulier enz., dat
bet regel is, dat tegen een vonnis van het
Kantongerecht geen hooger beroep openstaat,
daar dit met zeer vele, blijkens de statistiek
ruim de helft van het aantal behandelde zaken
wel het geval is, terwijl hij ook van de cassatie
ten onrechte zegt voor zoover toegelaten, daar
deze steeds is toegelaten. De Kantonrechter
beslist dus nimmer in laatste instantie. Ook
worden ter verzekering eener behoorlijke rechts-
spraak, ieder strafvonnis nagezien door het 0. M.
bij rechtbank en H. R., 't welk een even goede
waarborg voor de belangen der gemeente op-
levert, als wanneer het gemeentebestuur in
hooger beroep kon komen.
Dat de critiek van rechterlijke vonnissen
gewoonlijk achterwege blijft, kan ik maar
moeielijk aannemen, wanneer ik zoo dagelijks
de soms lang niet malsche critiek lees, waaraan
die vonnissen, niet alleen in de vakbladen, maar
ook in de gewone dagbladen om strijd bloot
staan. Ik vind dit ook volstrekt niet te be-
treuren, daar rechters ook maar menschen zijn
en hun werk en oordeel derhalve niet volmaakt
is. Hunne vonnissen nemeu, dunkt mij, iu
dat opzicht dezelfde plaats in als de debatten
en besluiten der wetgevende machten en in
't openbaar uitgesproken wordende, moeten zij
ook 't licht der openbaarheid niet schuwen.
Ook kan die critiek den rechters slechts tot
aansporing zijn om nimmer, zelfs niet over
de oogenscliijnlijk meest beuzelachtige zaken
vluchtig heen te loopen, waartoe zij,als menschen,
uit gewoonte, allicht geneigd zouden kunnen
zijn.
Waar ik sprak van willekeur van gemeente-
besturen, bedoelde ik daarmede niet de onrecht-
vaardigheid of onbillijkheid, maar wel de onwet-
tigheid hunner verordeningende vrij talrijke
gevaflen, dat die verordeningen vernietigd, of
buiten toepassing gelaten worden, doen allicht
iemand denken, dat er aan die wettigheid wel
eens iets hapert. Ik geef echter gaarne toe,
dat het door mij gebezigde woord minder juist
was en tot niet door mij bedoelde gevolgtrek-
kingen kan leiden. Ik bezigde het woord,
omdat de Volksman waar liij het Kantongerecht
zonder eenig motief, alzoo ten onrecht verdacht
maakt, iets wat hij in anderen zoo zeer afkeurt,
mij daarvan schijnt te verdenken. Doch tot
verdediging van welke verwerpelijke handelingen,
heb ik een gemeentebestuur willekeur toe-
gedicht
Dat de zaak, wat betreft het vernietigen van
gemeente-verordeningen, nu zoo uitstekend is
geregeld, kan ik ook maar moeielijk toegeven,
wanneer ik naga, hoe het indertijd met de
Neuzensche bouwverordening gegaan is. Door
Gedeputeerde Staten is deze op, in den breede
ontwikkelde m. i. zeer zwaar wegende gronden,
ter vernietiging voorgedragen aan het Koninklijk
gezag, doch als eenig antwoord daarop, of op
de van particuliere zijde tegen die verordening
ingebrachte bezwaren, is bericht gekomen niet
van het genoemde gezag, doch van den Minister
van B. Z., dat hij geen termen.vond de verorde
ning ter vernietiging voor te dragen, zonder
dat in 't minst de bezwaren van Gedeputeerde
Staten of van particulieren worden ontzenuwd
of weerlegd. En toch wordt de op deze wijze
gegeven beslissing door alien geeerbiedigd, d. i.
daarin berustvan het tegendeel is mij althans
nimmer iets ter ooren gekomen, tenzij de parti
culier mocht verlangen, dat de door die beslissing
in hunne belangen gekrenkte personen nu nog
den lof van die wijze van handelen behoorden
te verkondigen, wat toch wel wat veel van hen
gevergd zou zijn. Wat zouden Volksman en
Particulier wel zeggen, indien de rechters hunne
vonnissen zoo inrichten. Tegenover het drietal
door den Particulier enz. aangehaalde arresten,
beroep ik mij op die van 23 November 1841,
20 Juni 1848, 20 October 1854, 3 November
1863, 3 Februari 1864, 9 April 1865, 27 No
vember 1867, 8 Maart 1870, 17 Juli 1871 enz.
In 't kort, het is tegenwoordig geen vraag meer
onder de rechtsgeleerden, of art. 11 A. B., dat
tot de door den Particulier bedoelde kwestie
aanleiding gaf, behoort in dien zin te worden
opgevat, dat de rechter niet de doelmatigheid
deugdelijkheid, billijkheid of rechtvaardigheid
eener verordening mag beoordeelen, doch niet
alleen bevoegd, maar zelfs verplicht is hare
wettigheid te onderzoeken, daar hij verplicht is
de wet in de eerste plaats toe te passen en te
handhaven en hij, eene met de wet strijdende
verordening toepassend, de wet zou verkrachten.
Ik geloof, dat de Particulier, met zijne opinie
omtrent het verlaten goede pad, niet veel
aanhang meer zal vinden ik voor mij, schaar
mij liever aan de zijde dergenen, die meenen,
dat men thans tot den goeden weg is teruggekeerd.
De geachte Particulier vergete niet dat de
rechtswetenschap niet is stil blijven staan, doch
evenals iedere tak van weten schap zich heeft
ontwikkeld en den invloed heeft ondergaan van
de nieuwe denkbeelden en de veranderde levens-
beschouwing van onzen tijd. Dat mannen als
Thorbecke en Heemskerk ook als rechtsgeleerden
hebben uitgemunt, staat ook bij mij buiten
kijf.
Groote en algemeene kennis enz. enz. zijn
niet alleen voor Ministers, maar voor ieder
mensch in het maatschappelijk leven zeer ge-
wenschte eigenschappen, al vormen ze alleen juist
iemand niet tot rechtsgeleerde en daar de
Particulier enz. ze zonder onderscheid aan alle
Ministers schijnt toe te kennen, en ik toch maar
moeilijk kan aannemen, dat de tallooze personen,
die tot Ministers benoemd werden, ze steeds
van huis uit meebrachten, hunne wijze van
komen en gaan in aanmerking genomen, zoo
zou ik bijna geneigd zijn, te gelooven, dat men
bij zijne benoeming tot Minister al die deugden
in de Ministerieele portefeuille te zijner be-
schikking vindt, zoodat wanneer een Minister
ons wel eens het tegendeel van een der gezegde
deugden vertoont, men dit daaraan moet toe-
schrijven, dat hij ter juister tijd verzuimde, het
vereischte document uit de portefeuille te
halen.
Waarde Particulier, gij, die aan minder be-
voegden het schermen met het woord rechts-
geleerdheid verwijt, zijt ge hier ook niet een
weinig aan 't schermen, met al die ministerieele
deugden zooals ge later gaat schermen met
treurspel en blijspel, te dichten van de bouw
verordening. Of bedoelt ge soms te zeggen,
dat ik, tegen wien ge de pen hebt opgenomen,
al die voortreffelijke eigenschappen ten eenen
male mis
Laat mij u dan zeggen, dat het mij voorkomt,
dat, welke van die voortreffelijke eigenschappen
ook de uwe zijn, het juist niet die zijn, welke
u moesten weerhouden hebben om in 't open
baar op zoo besliste wijze uw oordeel uit te
spreken over iets dat wel eenigszins, doch niet
geheel binnen uwen gezichtskring schijnt te
liggen.
Art. 77 Grondwet, zooals dat in de praktijk
volgens de constitutioneele begrippen der parle-
lie Jen werd voor boveugeuoeind Kantongereclit bohandeld
de zaak tegen P. L., gep. marechaussee alhier, ter zake dat
hij in strijd met art. 16 der verordening op het bouwen enz.
in de gemeente Ter Neuzen, op grond van den heer Grenu,
aan de openbare straat een huis heeft laten bouwen en niet-
tegenstaande herhaalde waarschuwing, dien bouw met kracht
heeft laten doorzetten.
De beklaagde gehoord zijnde, verklaart in antwoord op
verschillende vragen. aan J. Scheele, aannemer alhier, order
te hebben gegeven om op den bewusten grond voor hem een
huis te zetten, dat het evenwel niet grenst aan eene openbare
straat, maar aan eene weg behooronde aan den heer Grenu
alhier, van wien hij den benoodigden grond gekoeht heeft, doch
die hem vergunniug tot uitweg over zijn grond heeft verleend,
waarvoor bekl. echter niets behoeft te betalen.
Daarna werden gehoord J. Scheele, aannemer en II. van
der Yelde, metselaar, uit wier verklaringen bleek, dat J.
Scheele was aannemer van het huis en Van det Velde hem
voor het metselwerk was behulpzaam geweest.
Na hen werd gehoord A. C. N. Grenu, die door antwoord
op verschillende vragen verklaarde, dat hij aan bekl. grond
heeft verkocht, dat hij eigenaar is van den daar liggenden
weg, doch deze nooit als openbare straat heeft verklaard.
De Kantonrechter vraagt of de gemeente van getuige niet
kan eischen dat deze den weg voor publiek verkeer openstelt
waarop getuige ontkennend antwoord. De bewoners der daar
staande huizen hebben van hetti vergunning om over den
weg te passeeren waarvoor zij niets betalen, door de bordjes
evenwel wordt de niet openbaarheid aangeduid en de gemeente
heeft hem nooit gesommeerd de bordjes weg te doen, verder
dateert de weg van voor de bouwverordening, naar getuige
meent van 23 Jan. 1890.
De heer Ambtenaar van het O. M. vraagt getuige of dfe
gemeente met hem geen contract heeft gemaakt om den
weg open te stellen.
Getuige antwoordt ontkennendde Burgemeester had hem
destijds wel den raad gegeven om den weg open te maken
en voegde er de belofte bij dat de gemeente die ten eenenmale
zou overnemen en dan bestraten en rioleeren verleden jaar
nog is beloofd dat opname van kosten zou geschieden vanwege
de gemeente doch tot heden heeft hij nog niets daarvan
vernomen,
De Ambt. van het O. M. zegt te hebben vernomen dat
wordt beweert dat bekl. een ondergeschoven persoon is, ge-
bruikt om voor een ander de kastanje's uit het vuur te halen.
Hij vraagt get. Grenu of deze daarvan iets bekend is.
Get. Grenu verklaart daarvan niets te wetenbekl. heeft
den grond gekoeht en betaald.
Bekl. verklaart voor den grond te hebben betaald f 249,60
daarop een huis te hebben laten bouwen en ;het plan te
hebben daarin te gaan wonen.
De Ambt. meent dat hieruit toch duidelijk is op te maken
dat bekl. voor eigen persoon gehandeld heeft.
Als laatste getuige wordt gehoord de burgemeester van
Ter Neuzen.
Op de desbetreffende vragen zegt deze dat de besproken
straat is eene openbare straat, hij grondt dit daarop dat het
volgt ait de verordening en meent dat de kwestie van al of
niet openbaarheid door niemand kan worden beslist dan door
den gemeenteraad.
Vraagis deze dan in onderhoud bij de gemeente of
bestaat er een contract waarbij ze is openbaar verklaard
Antwoord: Neen, het volgt uit de bestemming de grond
wordt voor huisjes nitgegeven en de openbare straat ontstaat
van zelf.
V. Het is u toch bekend dat er bordjes met het opschrift
verboden weg zijn geplaatst, waarom hebt u die dan niet
laten wegnemen?
A.£)ie leverden geen bezwaar op voor het verkeer.
V.Veronderstel dan dat een hek of dam was geplaatst
A.Dan had ik den Raad bijeengeroepen om te beslissen,
V.: Art. 427 van 'tW. van S. stelt toch strafbaar het
versperren van een openbaren weg, dus waarom dan hen, die
dat artikel overtreden niet vervolgd
Toen de bewoners van die straten om verlichting verzochten
maakte de Raad er zich van af door te verklaren, dat de
gemeente dat niet behoeft te doen.
A.Dat is op grond der verordening.
V.Het openbaar zijn doet dus niets ter zake
A.Het is, andere plaatsen in aanmerking genomen,
een goedlieid van de gemeente dat zij voor verlichting zorgt,
in andere gemeenten moeten de eigenaren dit ook doen.
Hier echter begint de gemeente met verlichten, zoodra de
straat is volgens de verordening.
Y. Door den heer Grenu is ook aan de politie verzocht
personen, die geen toestemming hadden dien grond te betreden,
daarvan te verwijderenwaarom is dit niet geschied
A.Door den inspecteur Klaassen werd mij daarover
gesproken, doch ik verzocht hem als hoofd van de politie om
niemand daarvoor te verbaliseeren.
V.Dat is een verkeerd standpunt.
A.Volgens mij kan alleen de raad die de verordening
maakt, die kwestie beslissen.
De A. van het O. M.De raad kan in zijn eigen ver
ordeningen toch geen rechtspreken. De bevoegdheid van den
raad is wel verordeningen maken, maar het toepassen daarvan
behoort bij den rechter.
V.Art. 16 der verordening spreekt van nieuw aangelegde
straten, maar die van den heer Grenu is geen nieuw aange
legde, en dus te beschouwen onder die in art. 52 bedoeld en
daar missen we de bepaling 2e alinea van art. 16 en moeten
dus naar de bedoeling raden.
A.Ik beschouw de straat als nieuw aangelegd en de
verordening glashelder.
V.: Ze geeft toch tot vele moeilijkheden aanleiding.
De A. van het 0. M. wenscht nog te hooren C. Klaassen,
inspecteur van politie alhier, en onbezoldigd rijks-veldwachter.
Deze getuige verklaart. op de hem gedane vraag wat hem
van het openbaar zijn der bewuste straat bekend is, dat hij
steeds van meening was, dat deze openbaar was en er is door
de gemeente zelfs nog een dwarsstraat naar aangelegd.
De A. van het O. M. Is u niet verzocht door den eigenaar
om personen van dien grond te verwijderen
A.Ja.
A. van het O. M.Waarom heeft u dat nagelaten
A.Omdat ik meende. dat het een openbare straat was.
A. van het O. M. Uit die omstandighedenmaar na het
verschijnen der bordjes
A.Die zijn na het in werking treden der verordening
geplaatst.
A. van het O. M.Als ik er door ging, zou u mij
verbaliseeren
A.: Neen.
A. van het O. M.Waarom niet
A.Omdat het naar mijn meening oen openbare straat is.
De Kantonrechter maakt getuige er opmerkzaam op, dat
hij ook is onbezoldigd rijksveldwachter en als zoodanig niets
uitstaande heeft met het hoofd der politie van Ter Neuzen
en waar hem nu door den heer Grenu of namens hem wordt
verzocht personen van zijn grond te verwijderen, is hij als
rijksveldwachter verplicht procesverbaal op te maken, daar
het loopen over eens anders grond zonder vergunning door
het W. van S. is strafbaar gesteld. Verder zegt spreker dat
de vraag aan wie de grond behoort niet aan de politie-
dienaren maar bij den rechter behoort en beveelt den getuige
in dezen zijn plicht te doen.
Alsnu kwam aan het woord de Ambtenaar van het 0. M.
Deze begon met te zeggen, dat hij als griffier bij het kanlon-
gerecht te Hulst werkzaam, door de Ter Neuzensche courant
kennis maakte met de bouwverordening dezer gemeente, maar
hij dacht niet, reeds zoo spoedig na het optreden, in zijn
nieuwe functie tot toepassing daarvan te zulllen worden geroepen.
Twee zaken hebben bij de vaststelling der verordening zijn
aandacht getrokken, ten eerste de snelhefd, waarmede deze
door den gemeenteraad is behandeld en ten tweede de vinnige
critiek, waaraan zij bloot stond in de Ter Neuzensche
courant van 26 Juni en volgende, van den scherpzinnigen
notaris Van der Moer.
Deze formuleerde daartegen n.l. twee bezwaren, ten eerste
dat er bepalingen in voorkomen, die onwettig zijn en ten
tweede, dat zij ongeoorloofde delegatie's bevat, doch niette-
genstaande dat, is zij toch door de hoogste administrative
macht tot wet verheven.
Hij heeft den beklaagde gedagvaard wegens overtreding van
art. 16. ZooalB het met vele verordeningen van kleine ge
meenten het geval is ontbreekt ook hier echter eene memorie
van toelichting en ook de advocaat-generaal bij den H. R.
Mr. Patijn heeft op de moeielijkheid daarvan gewezen, daar
de rechter niet de leidende gedachten weet, die den Raad hij
het vaststellen der verordening bezielde.
Zoo ook hier. De bouwverordening is voetstoots aange-
nomen en hij gelooft niet, dat dit zou gebcurd zijn als de
Raail was ovcrtuigd geweest van de gewichtige bezwaren en
nadeelen, die er voor de gemeentenaren uit voortvloeien.
Art. 16 der verordening wordt door den heer Van der Moor
bestreden op grond van een arrest van .den H. R. van 20
Mei 1890, opgenomen in het »Weekblad van het Recht" n°. 5720,
waarbij werd aangenomen, dat een verordening niet zoover
mag gaan, dat zij het verlies van eigendom tengevolge heeft.
Op gevaar af van door den heer V. d. M. voor oppervlakkig
te worden aangezien acht spreker de bepaling in de verordening
zeer zeker wettig. Zij moet beschouwd worden in verband
met art. 15, dat zegt: Het 1s verboden openbare straten
aan te leggen op minderen afstand van 20 M. enz.
Volgens art. 135 der gemeentewet kan de gemeenteraad
verordeningen vaststellen in het belang der gezondheid en
veiligheid en nu behelst art. 15 en ook het eerste lid van art.
16 zeer zeker een dergelijke bepaling.
De fout schuilt echter in het staartje van art. 16, want
waar art. 16 spreekt van nieuw aan te leggen straten en art.
52 van reeds in aanleg zijnde straten, missen we de 2e alinea
van art. 16 bij art. 52.
Nu zegt de heer Van der Moer, dat de eigenaars worden
gedwongen om een gedeelte van hun grond voor openbare
straat beschikbaar te stellen, want zoolang de daarstelling niet
is geschiedt is het bouwen verboden. Doch volgens spreker
is die bepaling niet onwettig daar er geen dwang in schuilt,
want waar zit die dwang
Hier geeft hij een voorbeeld voor zijn meening. Als men
tot iemand zegt»je moogt op reis gaan, maar dan moet ge
mij je portemonnaie geven" of men zegt»je moogt op reis
gaan als ge u fatspenlijk gedraagt met behoud van je porte
monnaie" is een groot verschil. En het laatste gezegde is hier
toepasselijk. Men mag straten aanleggen, maar als daaraan
huizen worden gebouwd moet de straat eerst aan art. 16
voldoen. Niemand wordt echter gedwongen een openbare
straat aan te leggen.
Verder acht hij het duidelijk bewezen dat is gebouwd op
last van Lamore en de getuigen Scheele en Van der Velde
waren slechts de leidelijke uitvoerders van diens last. Het
is echter maar de vraagis de weg openbaar of niet.
Uit het getuigenverhoor is gehleken dat de eigenaar van
den grond, de heer Grenu, deze straat als eigendom wenscht
te behouden. Nu staat wel in art. 1 der verordening»onder
de henaming van openbare straat worden verstaanalle
straten, trottoirs, kaden, stegen, gangen, sloppen, markten,
pleinen, wegen, lanen en paden welke ook voor zoover
die in den regel tot algemeenen dienst bestemd of voor alien
toegankelijk zijn," maar hier wordt weer niet nader aangeduid
hoe dit moet worden opgevat. Buitendien al geeft de heer
Grenu toegang aan al de Ter Neuzenaren of aan al de
bewoners van Zeeuwsch-Vlaanderen, dan nog is dat geen
bewijs om de straat openbaar te verklaren. Thans echter is
het door bordjes duidelijk te zien dat de straat niet openbaar
is en spreker zou zich wel wachten er door te gaan uit vrees
van in aanraking te komen met den wrekenden Nemesis van
Ter Neuzen, in den persoon van den inspecteur van politie
Klaassen.
Daar de straat dus niet openbaar is, zal hij tot vrijspraak
van den bekl. moeten concludeeren.
Spreker haalt verder nog als voorbeeld aan een vonnis
van de rechtbank te 's Gravenhage, n.l. dat door den Raad
eigenaren kunnen worden gedwongen om op eigen erven
riolen op te breken of te overkluizen en de raad de bevoegd
heid bezit om bouwvallige woningen te doen ontruimen.
Waar nu dergelijke voorbeelden kunnen worden aangchaald
die toch meer inbreuk maken op het eigendomsrecht dan de
bepalingen der bouwverordening alhier, kan hij niet twijfelen
en deze volkomen wettig verklaren.
Hij protesteert verder tegen een ingezonden stuk van een
Volksman die zich zoo gaarne volksvoorlichters noemenmaar
die hij aanraadt hun lamp met meer olie te vullen uit vrees
dat de katoen zal gaan branden en dus hun licht spoedig dooft
en drukt zijn spijt uit dat de Kantonrechter daarop heeft
geantwoord, daar aan de overzijde der Schelde zijn goede
rechtspraak buiten twijfel is en hij eindigt met te concludeeren
dat de beklaagde zal worden vrijgesproken, de kosten te
dragen door den Staat.
Uitspraak over 14 dagen.