In de Woensdag te Amsterdam gehouden buitengewone algemeene vergadering van afgevaar- digden van afdeelingeu der Maatschappij van \\reldadigheid te Frederiksoord gevestigd, werd, in plaats van den heer Hauken, wien eervol ontslag werd verleend wegens 'overgang in eene andere betrekking tot directeur der Maatschappij benoemd de heer Job van der Have, landbouwer te Nieuwer- kerk, in Duiveland, met 108 stemmen, tegeu 4 op den heer Berends. TER NEUZEN, 19 Januari 1894. De societeit Philanthropie et Agrement gaf gisteren avond in het Ned. Logement haar tweede soiree d'hiver, die door een talrijk publiek, ook uit den vreemde, werd bijgewoond. De werkende leden vertoondenLa vengeance d'un traitre en als nastukje Un jeune homme presse. Alles werkte mede, om den avond geuoeglijk te maken de gezellige geest onder de aanwezigen, de keurige zaal, het prachtige decoratief en zeker aller- meest het schoone spel. Het past ons niet een oordeel uit te spreken trouwens de executanten zijn boven onzen lof verheven. Maar toch met zoo'n traitre moet het voor elken graaf moeilijk wezen op den duur huis te houden, al wordt hij ook gesteund door bandieten als die van gister avond. Maar ook zulke bandieten, zeker anderen dan Comte Reginald, zouden onder hunne bekoring geraken, al ware de justitie nog deftiger en nog strenger dan die te Napels, en de gendarmerie nog flinker gediscipli- neerd En die gepresseerde jongeman uit het nastukje 1 Met zijn handschoenenman en diens schoonzoon heeft hij ons doen zien, hoe men uit niets iets kan maken, als de bedoeling is den lever te doen schudden van 't lachen. Zeker hebben alien ge- noten en bij het scheiden gedacht aan tot de volgende maal. Wij vestigen de aandacht op de stances te geven door den heer L. Wasch, a. s. Maandag en Dinsdag in het Hotel Donze." Naar wij vernemen is de heer Wasch in vele steden met succes werk- zaam geweest. Wij bevelen hem daarom bij onze stadgenooten aan en te meer daar Leendert Johannes Wasch een Ter Neuzenaar is. De ingevallen dooi heeft uit alle Zeeuwsche stroomen het ijs of geheel of bijna geheel verdwenen. Op de rivier voor Rotterdam tot aan zee over bijna de geheele breedte was blank water. Noord en Kil zijn nog niet te passeeren, terwijl op het Hollandsch Diep ook nog veel ijs is. Heden, Vrijdag, zon de schroefstoomboot Schelde den dienst van Rotterdam binnendoor naar Zierikzee hervatten zoo ook vertrekt Zondag de stoomboot Koophandel van Zierikzee naar Rotterdam, Gouda en Amsterdam. Ilulst. Het feest van den 16 Januari 11. alhier eindigde met een prachtig vuurwerk. Behalve de verlichting der torens, slaagde het vuurwerk naar wensch. De laatste stukken hiervan waren zoo sterk, dat door het dreunen niet minder dan een twintig ruiten der O. L. school sprongen. Het Marktplein stond zoo vol menschen, dat men als 't ware op de hoofden kon loopen. Ofschoon het vuurwerk om 9 nur reeds was afgeloopen, bleef men toch tot middernacht nog pret maken. //Dat is een grootsche uitvinding. die den uitvinder eeuwig tot roem zal strekken, verzekerde hij. Yoor zeelieden, krijgslieden en sterrekundigen zullen zulke kijkbuizen voortaan van groot nut zijn. De beroemde Tycho Brahe is acht jaar geleden gestorven als die dit instrument gekend had, zou hij de ge- heimen van het uitspansel nog veebbeter doorgrond hebben. Zacharias Jansen, gij hebt aanspraak op eeen belooning van wege de regeeringik zal die bij de Algemeene Staten voor u aanvragen. Voor de officieren van de land— en zeemacht bestel ik voorloopig vijfhonderd van deze kijkbuizen. Deze uitvinding zal u niet alleeD beroemd, maar ook rijk maken." Zacharias dankte den Stadhouder eerbiedig en verliet met het gevoel van een overwinnaar den toren van het raadhuis, in gezelschap van Jan Lippersheijm en diens vrouw, Spoedig was de watervloed bedwongen het land weer droog. Justine kwam te Middelbuag terug en werd de gelukkige vrouw van den gelukkigen Zacharias. Lippersheijm en Jansen trokken samen veel voordeel uit de gewichtige uitvinding, zij werden door het vervaardigen en verkoopen van hunne verrekijkers rijk. De eerste kijkbuis van Zacharias Jansen, uit bordpapier en staaldraad gemaakt, wordt als een aandenken nog heden op het raadhuis te Middelburg bewaard. i: i n i> e. Kantongereclit te Ter Neuzen. I X G E Z 0 II E S T I R R E V Mijnheer de Redacteur Het in uw blad van den IB11™ dezer, ter weerlegging van het door mij geschrevene, ingezonden stuk van een Particulier enz. noopt mij, zij 't ook ongaarne, terug te komen op mijn schrijven en nogmaals uwe gastvrijheid in te roepen, naar ik wil hopen voor het laatst. Ten onrechte beweert de Particulier enz., dat bet regel is, dat tegen een vonnis van het Kantongerecht geen hooger beroep openstaat, daar dit met zeer vele, blijkens de statistiek ruim de helft van het aantal behandelde zaken wel het geval is, terwijl hij ook van de cassatie ten onrechte zegt voor zoover toegelaten, daar deze steeds is toegelaten. De Kantonrechter beslist dus nimmer in laatste instantie. Ook worden ter verzekering eener behoorlijke rechts- spraak, ieder strafvonnis nagezien door het 0. M. bij rechtbank en H. R., 't welk een even goede waarborg voor de belangen der gemeente op- levert, als wanneer het gemeentebestuur in hooger beroep kon komen. Dat de critiek van rechterlijke vonnissen gewoonlijk achterwege blijft, kan ik maar moeielijk aannemen, wanneer ik zoo dagelijks de soms lang niet malsche critiek lees, waaraan die vonnissen, niet alleen in de vakbladen, maar ook in de gewone dagbladen om strijd bloot staan. Ik vind dit ook volstrekt niet te be- treuren, daar rechters ook maar menschen zijn en hun werk en oordeel derhalve niet volmaakt is. Hunne vonnissen nemeu, dunkt mij, iu dat opzicht dezelfde plaats in als de debatten en besluiten der wetgevende machten en in 't openbaar uitgesproken wordende, moeten zij ook 't licht der openbaarheid niet schuwen. Ook kan die critiek den rechters slechts tot aansporing zijn om nimmer, zelfs niet over de oogenscliijnlijk meest beuzelachtige zaken vluchtig heen te loopen, waartoe zij,als menschen, uit gewoonte, allicht geneigd zouden kunnen zijn. Waar ik sprak van willekeur van gemeente- besturen, bedoelde ik daarmede niet de onrecht- vaardigheid of onbillijkheid, maar wel de onwet- tigheid hunner verordeningende vrij talrijke gevaflen, dat die verordeningen vernietigd, of buiten toepassing gelaten worden, doen allicht iemand denken, dat er aan die wettigheid wel eens iets hapert. Ik geef echter gaarne toe, dat het door mij gebezigde woord minder juist was en tot niet door mij bedoelde gevolgtrek- kingen kan leiden. Ik bezigde het woord, omdat de Volksman waar liij het Kantongerecht zonder eenig motief, alzoo ten onrecht verdacht maakt, iets wat hij in anderen zoo zeer afkeurt, mij daarvan schijnt te verdenken. Doch tot verdediging van welke verwerpelijke handelingen, heb ik een gemeentebestuur willekeur toe- gedicht Dat de zaak, wat betreft het vernietigen van gemeente-verordeningen, nu zoo uitstekend is geregeld, kan ik ook maar moeielijk toegeven, wanneer ik naga, hoe het indertijd met de Neuzensche bouwverordening gegaan is. Door Gedeputeerde Staten is deze op, in den breede ontwikkelde m. i. zeer zwaar wegende gronden, ter vernietiging voorgedragen aan het Koninklijk gezag, doch als eenig antwoord daarop, of op de van particuliere zijde tegen die verordening ingebrachte bezwaren, is bericht gekomen niet van het genoemde gezag, doch van den Minister van B. Z., dat hij geen termen.vond de verorde ning ter vernietiging voor te dragen, zonder dat in 't minst de bezwaren van Gedeputeerde Staten of van particulieren worden ontzenuwd of weerlegd. En toch wordt de op deze wijze gegeven beslissing door alien geeerbiedigd, d. i. daarin berustvan het tegendeel is mij althans nimmer iets ter ooren gekomen, tenzij de parti culier mocht verlangen, dat de door die beslissing in hunne belangen gekrenkte personen nu nog den lof van die wijze van handelen behoorden te verkondigen, wat toch wel wat veel van hen gevergd zou zijn. Wat zouden Volksman en Particulier wel zeggen, indien de rechters hunne vonnissen zoo inrichten. Tegenover het drietal door den Particulier enz. aangehaalde arresten, beroep ik mij op die van 23 November 1841, 20 Juni 1848, 20 October 1854, 3 November 1863, 3 Februari 1864, 9 April 1865, 27 No vember 1867, 8 Maart 1870, 17 Juli 1871 enz. In 't kort, het is tegenwoordig geen vraag meer onder de rechtsgeleerden, of art. 11 A. B., dat tot de door den Particulier bedoelde kwestie aanleiding gaf, behoort in dien zin te worden opgevat, dat de rechter niet de doelmatigheid deugdelijkheid, billijkheid of rechtvaardigheid eener verordening mag beoordeelen, doch niet alleen bevoegd, maar zelfs verplicht is hare wettigheid te onderzoeken, daar hij verplicht is de wet in de eerste plaats toe te passen en te handhaven en hij, eene met de wet strijdende verordening toepassend, de wet zou verkrachten. Ik geloof, dat de Particulier, met zijne opinie omtrent het verlaten goede pad, niet veel aanhang meer zal vinden ik voor mij, schaar mij liever aan de zijde dergenen, die meenen, dat men thans tot den goeden weg is teruggekeerd. De geachte Particulier vergete niet dat de rechtswetenschap niet is stil blijven staan, doch evenals iedere tak van weten schap zich heeft ontwikkeld en den invloed heeft ondergaan van de nieuwe denkbeelden en de veranderde levens- beschouwing van onzen tijd. Dat mannen als Thorbecke en Heemskerk ook als rechtsgeleerden hebben uitgemunt, staat ook bij mij buiten kijf. Groote en algemeene kennis enz. enz. zijn niet alleen voor Ministers, maar voor ieder mensch in het maatschappelijk leven zeer ge- wenschte eigenschappen, al vormen ze alleen juist iemand niet tot rechtsgeleerde en daar de Particulier enz. ze zonder onderscheid aan alle Ministers schijnt toe te kennen, en ik toch maar moeilijk kan aannemen, dat de tallooze personen, die tot Ministers benoemd werden, ze steeds van huis uit meebrachten, hunne wijze van komen en gaan in aanmerking genomen, zoo zou ik bijna geneigd zijn, te gelooven, dat men bij zijne benoeming tot Minister al die deugden in de Ministerieele portefeuille te zijner be- schikking vindt, zoodat wanneer een Minister ons wel eens het tegendeel van een der gezegde deugden vertoont, men dit daaraan moet toe- schrijven, dat hij ter juister tijd verzuimde, het vereischte document uit de portefeuille te halen. Waarde Particulier, gij, die aan minder be- voegden het schermen met het woord rechts- geleerdheid verwijt, zijt ge hier ook niet een weinig aan 't schermen, met al die ministerieele deugden zooals ge later gaat schermen met treurspel en blijspel, te dichten van de bouw verordening. Of bedoelt ge soms te zeggen, dat ik, tegen wien ge de pen hebt opgenomen, al die voortreffelijke eigenschappen ten eenen male mis Laat mij u dan zeggen, dat het mij voorkomt, dat, welke van die voortreffelijke eigenschappen ook de uwe zijn, het juist niet die zijn, welke u moesten weerhouden hebben om in 't open baar op zoo besliste wijze uw oordeel uit te spreken over iets dat wel eenigszins, doch niet geheel binnen uwen gezichtskring schijnt te liggen. Art. 77 Grondwet, zooals dat in de praktijk volgens de constitutioneele begrippen der parle- lie Jen werd voor boveugeuoeind Kantongereclit bohandeld de zaak tegen P. L., gep. marechaussee alhier, ter zake dat hij in strijd met art. 16 der verordening op het bouwen enz. in de gemeente Ter Neuzen, op grond van den heer Grenu, aan de openbare straat een huis heeft laten bouwen en niet- tegenstaande herhaalde waarschuwing, dien bouw met kracht heeft laten doorzetten. De beklaagde gehoord zijnde, verklaart in antwoord op verschillende vragen. aan J. Scheele, aannemer alhier, order te hebben gegeven om op den bewusten grond voor hem een huis te zetten, dat het evenwel niet grenst aan eene openbare straat, maar aan eene weg behooronde aan den heer Grenu alhier, van wien hij den benoodigden grond gekoeht heeft, doch die hem vergunniug tot uitweg over zijn grond heeft verleend, waarvoor bekl. echter niets behoeft te betalen. Daarna werden gehoord J. Scheele, aannemer en II. van der Yelde, metselaar, uit wier verklaringen bleek, dat J. Scheele was aannemer van het huis en Van det Velde hem voor het metselwerk was behulpzaam geweest. Na hen werd gehoord A. C. N. Grenu, die door antwoord op verschillende vragen verklaarde, dat hij aan bekl. grond heeft verkocht, dat hij eigenaar is van den daar liggenden weg, doch deze nooit als openbare straat heeft verklaard. De Kantonrechter vraagt of de gemeente van getuige niet kan eischen dat deze den weg voor publiek verkeer openstelt waarop getuige ontkennend antwoord. De bewoners der daar staande huizen hebben van hetti vergunning om over den weg te passeeren waarvoor zij niets betalen, door de bordjes evenwel wordt de niet openbaarheid aangeduid en de gemeente heeft hem nooit gesommeerd de bordjes weg te doen, verder dateert de weg van voor de bouwverordening, naar getuige meent van 23 Jan. 1890. De heer Ambtenaar van het O. M. vraagt getuige of dfe gemeente met hem geen contract heeft gemaakt om den weg open te stellen. Getuige antwoordt ontkennendde Burgemeester had hem destijds wel den raad gegeven om den weg open te maken en voegde er de belofte bij dat de gemeente die ten eenenmale zou overnemen en dan bestraten en rioleeren verleden jaar nog is beloofd dat opname van kosten zou geschieden vanwege de gemeente doch tot heden heeft hij nog niets daarvan vernomen, De Ambt. van het O. M. zegt te hebben vernomen dat wordt beweert dat bekl. een ondergeschoven persoon is, ge- bruikt om voor een ander de kastanje's uit het vuur te halen. Hij vraagt get. Grenu of deze daarvan iets bekend is. Get. Grenu verklaart daarvan niets te wetenbekl. heeft den grond gekoeht en betaald. Bekl. verklaart voor den grond te hebben betaald f 249,60 daarop een huis te hebben laten bouwen en ;het plan te hebben daarin te gaan wonen. De Ambt. meent dat hieruit toch duidelijk is op te maken dat bekl. voor eigen persoon gehandeld heeft. Als laatste getuige wordt gehoord de burgemeester van Ter Neuzen. Op de desbetreffende vragen zegt deze dat de besproken straat is eene openbare straat, hij grondt dit daarop dat het volgt ait de verordening en meent dat de kwestie van al of niet openbaarheid door niemand kan worden beslist dan door den gemeenteraad. Vraagis deze dan in onderhoud bij de gemeente of bestaat er een contract waarbij ze is openbaar verklaard Antwoord: Neen, het volgt uit de bestemming de grond wordt voor huisjes nitgegeven en de openbare straat ontstaat van zelf. V. Het is u toch bekend dat er bordjes met het opschrift verboden weg zijn geplaatst, waarom hebt u die dan niet laten wegnemen? A.£)ie leverden geen bezwaar op voor het verkeer. V.Veronderstel dan dat een hek of dam was geplaatst A.Dan had ik den Raad bijeengeroepen om te beslissen, V.: Art. 427 van 'tW. van S. stelt toch strafbaar het versperren van een openbaren weg, dus waarom dan hen, die dat artikel overtreden niet vervolgd Toen de bewoners van die straten om verlichting verzochten maakte de Raad er zich van af door te verklaren, dat de gemeente dat niet behoeft te doen. A.Dat is op grond der verordening. V.Het openbaar zijn doet dus niets ter zake A.Het is, andere plaatsen in aanmerking genomen, een goedlieid van de gemeente dat zij voor verlichting zorgt, in andere gemeenten moeten de eigenaren dit ook doen. Hier echter begint de gemeente met verlichten, zoodra de straat is volgens de verordening. Y. Door den heer Grenu is ook aan de politie verzocht personen, die geen toestemming hadden dien grond te betreden, daarvan te verwijderenwaarom is dit niet geschied A.Door den inspecteur Klaassen werd mij daarover gesproken, doch ik verzocht hem als hoofd van de politie om niemand daarvoor te verbaliseeren. V.Dat is een verkeerd standpunt. A.Volgens mij kan alleen de raad die de verordening maakt, die kwestie beslissen. De A. van het O. M.De raad kan in zijn eigen ver ordeningen toch geen rechtspreken. De bevoegdheid van den raad is wel verordeningen maken, maar het toepassen daarvan behoort bij den rechter. V.Art. 16 der verordening spreekt van nieuw aangelegde straten, maar die van den heer Grenu is geen nieuw aange legde, en dus te beschouwen onder die in art. 52 bedoeld en daar missen we de bepaling 2e alinea van art. 16 en moeten dus naar de bedoeling raden. A.Ik beschouw de straat als nieuw aangelegd en de verordening glashelder. V.: Ze geeft toch tot vele moeilijkheden aanleiding. De A. van het 0. M. wenscht nog te hooren C. Klaassen, inspecteur van politie alhier, en onbezoldigd rijks-veldwachter. Deze getuige verklaart. op de hem gedane vraag wat hem van het openbaar zijn der bewuste straat bekend is, dat hij steeds van meening was, dat deze openbaar was en er is door de gemeente zelfs nog een dwarsstraat naar aangelegd. De A. van het O. M. Is u niet verzocht door den eigenaar om personen van dien grond te verwijderen A.Ja. A. van het O. M.Waarom heeft u dat nagelaten A.Omdat ik meende. dat het een openbare straat was. A. van het O. M. Uit die omstandighedenmaar na het verschijnen der bordjes A.Die zijn na het in werking treden der verordening geplaatst. A. van het O. M.Als ik er door ging, zou u mij verbaliseeren A.: Neen. A. van het O. M.Waarom niet A.Omdat het naar mijn meening oen openbare straat is. De Kantonrechter maakt getuige er opmerkzaam op, dat hij ook is onbezoldigd rijksveldwachter en als zoodanig niets uitstaande heeft met het hoofd der politie van Ter Neuzen en waar hem nu door den heer Grenu of namens hem wordt verzocht personen van zijn grond te verwijderen, is hij als rijksveldwachter verplicht procesverbaal op te maken, daar het loopen over eens anders grond zonder vergunning door het W. van S. is strafbaar gesteld. Verder zegt spreker dat de vraag aan wie de grond behoort niet aan de politie- dienaren maar bij den rechter behoort en beveelt den getuige in dezen zijn plicht te doen. Alsnu kwam aan het woord de Ambtenaar van het 0. M. Deze begon met te zeggen, dat hij als griffier bij het kanlon- gerecht te Hulst werkzaam, door de Ter Neuzensche courant kennis maakte met de bouwverordening dezer gemeente, maar hij dacht niet, reeds zoo spoedig na het optreden, in zijn nieuwe functie tot toepassing daarvan te zulllen worden geroepen. Twee zaken hebben bij de vaststelling der verordening zijn aandacht getrokken, ten eerste de snelhefd, waarmede deze door den gemeenteraad is behandeld en ten tweede de vinnige critiek, waaraan zij bloot stond in de Ter Neuzensche courant van 26 Juni en volgende, van den scherpzinnigen notaris Van der Moer. Deze formuleerde daartegen n.l. twee bezwaren, ten eerste dat er bepalingen in voorkomen, die onwettig zijn en ten tweede, dat zij ongeoorloofde delegatie's bevat, doch niette- genstaande dat, is zij toch door de hoogste administrative macht tot wet verheven. Hij heeft den beklaagde gedagvaard wegens overtreding van art. 16. ZooalB het met vele verordeningen van kleine ge meenten het geval is ontbreekt ook hier echter eene memorie van toelichting en ook de advocaat-generaal bij den H. R. Mr. Patijn heeft op de moeielijkheid daarvan gewezen, daar de rechter niet de leidende gedachten weet, die den Raad hij het vaststellen der verordening bezielde. Zoo ook hier. De bouwverordening is voetstoots aange- nomen en hij gelooft niet, dat dit zou gebcurd zijn als de Raail was ovcrtuigd geweest van de gewichtige bezwaren en nadeelen, die er voor de gemeentenaren uit voortvloeien. Art. 16 der verordening wordt door den heer Van der Moor bestreden op grond van een arrest van .den H. R. van 20 Mei 1890, opgenomen in het »Weekblad van het Recht" n°. 5720, waarbij werd aangenomen, dat een verordening niet zoover mag gaan, dat zij het verlies van eigendom tengevolge heeft. Op gevaar af van door den heer V. d. M. voor oppervlakkig te worden aangezien acht spreker de bepaling in de verordening zeer zeker wettig. Zij moet beschouwd worden in verband met art. 15, dat zegt: Het 1s verboden openbare straten aan te leggen op minderen afstand van 20 M. enz. Volgens art. 135 der gemeentewet kan de gemeenteraad verordeningen vaststellen in het belang der gezondheid en veiligheid en nu behelst art. 15 en ook het eerste lid van art. 16 zeer zeker een dergelijke bepaling. De fout schuilt echter in het staartje van art. 16, want waar art. 16 spreekt van nieuw aan te leggen straten en art. 52 van reeds in aanleg zijnde straten, missen we de 2e alinea van art. 16 bij art. 52. Nu zegt de heer Van der Moer, dat de eigenaars worden gedwongen om een gedeelte van hun grond voor openbare straat beschikbaar te stellen, want zoolang de daarstelling niet is geschiedt is het bouwen verboden. Doch volgens spreker is die bepaling niet onwettig daar er geen dwang in schuilt, want waar zit die dwang Hier geeft hij een voorbeeld voor zijn meening. Als men tot iemand zegt»je moogt op reis gaan, maar dan moet ge mij je portemonnaie geven" of men zegt»je moogt op reis gaan als ge u fatspenlijk gedraagt met behoud van je porte monnaie" is een groot verschil. En het laatste gezegde is hier toepasselijk. Men mag straten aanleggen, maar als daaraan huizen worden gebouwd moet de straat eerst aan art. 16 voldoen. Niemand wordt echter gedwongen een openbare straat aan te leggen. Verder acht hij het duidelijk bewezen dat is gebouwd op last van Lamore en de getuigen Scheele en Van der Velde waren slechts de leidelijke uitvoerders van diens last. Het is echter maar de vraagis de weg openbaar of niet. Uit het getuigenverhoor is gehleken dat de eigenaar van den grond, de heer Grenu, deze straat als eigendom wenscht te behouden. Nu staat wel in art. 1 der verordening»onder de henaming van openbare straat worden verstaanalle straten, trottoirs, kaden, stegen, gangen, sloppen, markten, pleinen, wegen, lanen en paden welke ook voor zoover die in den regel tot algemeenen dienst bestemd of voor alien toegankelijk zijn," maar hier wordt weer niet nader aangeduid hoe dit moet worden opgevat. Buitendien al geeft de heer Grenu toegang aan al de Ter Neuzenaren of aan al de bewoners van Zeeuwsch-Vlaanderen, dan nog is dat geen bewijs om de straat openbaar te verklaren. Thans echter is het door bordjes duidelijk te zien dat de straat niet openbaar is en spreker zou zich wel wachten er door te gaan uit vrees van in aanraking te komen met den wrekenden Nemesis van Ter Neuzen, in den persoon van den inspecteur van politie Klaassen. Daar de straat dus niet openbaar is, zal hij tot vrijspraak van den bekl. moeten concludeeren. Spreker haalt verder nog als voorbeeld aan een vonnis van de rechtbank te 's Gravenhage, n.l. dat door den Raad eigenaren kunnen worden gedwongen om op eigen erven riolen op te breken of te overkluizen en de raad de bevoegd heid bezit om bouwvallige woningen te doen ontruimen. Waar nu dergelijke voorbeelden kunnen worden aangchaald die toch meer inbreuk maken op het eigendomsrecht dan de bepalingen der bouwverordening alhier, kan hij niet twijfelen en deze volkomen wettig verklaren. Hij protesteert verder tegen een ingezonden stuk van een Volksman die zich zoo gaarne volksvoorlichters noemenmaar die hij aanraadt hun lamp met meer olie te vullen uit vrees dat de katoen zal gaan branden en dus hun licht spoedig dooft en drukt zijn spijt uit dat de Kantonrechter daarop heeft geantwoord, daar aan de overzijde der Schelde zijn goede rechtspraak buiten twijfel is en hij eindigt met te concludeeren dat de beklaagde zal worden vrijgesproken, de kosten te dragen door den Staat. Uitspraak over 14 dagen.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1894 | | pagina 2