BURGERLLJKE STAND
TWEE DECEMBER-AVONDEN.
PHILIPPINE.
aangeven doch eenige dagen later werd de braidegom
ongesteld en de geneesheer ontried hem het huwelijk.
Daarop bood de jongere broeder aan, in de plaats
te treden van den ander, en ook hiermede nam
het meisje genoegen. Het paar zal binnenkort
in 't huwelijk treden.
Zondagmorgen te 5 uren is de Nederl. aak
wde Goede Hoop/' schipper J. Hellings, uit het
dok komende ter reede van Antwerpen aangeloopen
door de Noorweegsche stoomboot ,/Carlotta" en in
zinl^enden staat op den linkeroever der Schelde op
strand gezet. De Goede Hoop" was geladen
met 6090 HL. rogge, tarwe en ma'is en bestemd
naar Lanstein (Pruisen). Volgens verklaring van
den kapitein en den loods der „Carlotta" had het
in den grond geloopen schip geen enkel licht op.
Kerst-avond.
De groote oorlog vau 187071 was geeindigd. De
Duitsche strijders keerden huiswaarts. Daaronder bevond
zich ook de vierentwintigjarige Willem Roth, die in den
zomer van 1870 met vochtige oogen van zijne blonde
Marie, de dochter van den hoefsmid Walter, afscheid
had genomen. Thans was hij teruggekeerd, de Fransche
kogels hadden hem gespaard. Hij kreeg eene be-
trekking als boschwachter en in de maand Juli van
1871 voerde hij zijne Marie als vrouw in de kleine,
doch lieve woning, die op den rand vau het woud lag.
De eerste weken gingen gelukkig voorbij. Willem
had veel in bet woud te doeu. 's Morgens vroeg
moest hij aan den arbeid, 's middags kwam hij een
uur thuis om het middagmaal te gebruiken en eerst
's avonds, als de. zon al latig ondergegaan was, kon hij
eenige uren met zijne beminde vrouw naar hartelust
keuvelen. Des Zondags, als hij den geheelen dag vrij
had, kwamen menigmaal zijne vrienden en kennissen
uit de naburige stad hem opzoeken. Yeel werd er
dan gesproken over de arbeidsloonen in de fabrieken.
Door eene werkstaking hadden de arbeiders weten
te verkrijgen, dat hun weekgeld verhoogd en het
aantal werkuren verminderd was. Dan rammelden zij
met de thalers in de zakken.
De klank van het geld was als dansmuziek in de
ooren der jonge vrouw.
„Hoeveel zoudt gij wel niet verdienen sprak zij
lot haren echtgenoot, „als hij eens fabriekarbeider
waart. Gij die zoo sterk zijt! Dan konden wij in
de stad gaan wonen. Hier is het zoo eeuzaam."
Willem schudde onwillig zijn hoofd.
„Gij verdient hier zoo weinig," ging Marie voort.
„Eu als gij oud zijt, zal men u ter zijde schuiveu,
dan kunt ge genadebrood eten. Ik moet ook beter
huisraad hebben. De tafel en de stoelen, die gij ge-
maakt hebt, zijn te plomp van vorm. Mijn spiegel
Is te kletn
Gestadig vallende droppels doorboren wel een steen.
En het hart van W illem was zoo zacht als was
Toen dc lente van 1872 in het land kwam, woon-
den beide echtgenooten in de stad. Haar wensch was
vervuld. Hij was fabriekarbeider geworden. De oude
meubeleu waren door nieuwe vervangen. Een flinke
spiegel hing in de voorkamer en Marie kon zich be-
wonderen, zooveel zij wilde. Doch Willem was maar
half tevreden. Als hij naar de fabriek hing en het
woud van verre zag, als hij het vogel-concert in de
boomeu hoorde en dan aan het gedruisch in de
werkplaats dacht, kreeg hij een sterk verlangen naar
het groote, groene bosch, waar hij zoovele jareu
gewerkt had. Maar kwam hij Zaterdagsavonds met
twaalf blanke thalers thuis, om die thalers bij zijne
Marie voor kussen in te wisselen, dan beviel hem
het nieuwe leven toch.
De herfst kwam en de vogels trokken naar warmer
oorden. Vriend ooievaar bracht voor zijn vertrek den
jongen echtelingen een geschenk. Trotsch waren zij
op bet kleine schepsel, dat in de wieg zijn eersten
slaap sliep.
Marie kreeg hare krachten sleehts langzaam weder.
Yele uitgaven waren ouvermijdelijk. Het weekioon
was meestal verbruikt eer de week om was. Willem
sprak er dikwijls over met een zijner vrienden,
dezelfde, die altijd het hardst over de goede werk-
mansloonen geschreeuwd had.
Dat alles is te verhelpen," zeide hij.
,/Hoe dan?" vroeg Willem nieuwsgierig.
ffGij kent het woud even goed als uw huis. Probeer
het en schiet een stuk wild. Geloof mij, de eigenaar
van het bosch kan wel wat missen."
„Zwijg!"
„Zooals gij wilt! Gelooft ge misschien dat Adam
eene jachtakte in het paradijs gehad heeft?"
„Mensch, spreek zoo niet. Ik wil uwe woorden
niet hooren
Eenige dagen later liep het gesprek weder over
hetzelfde onderwerp. Willem begon te wankelen.
Maar nog kon hij het niet van zich irijgen, een
wilddief te worden. Daar kreeg hij den dag voor
Kersmis een slag, dien hij eenige weken vooruit
had zien aankomen. De fabrikanten waren genood-
zaakt een gedeelte van het werkvolk naar huis te
zenden. Die maatregel was hard, maar noodzakelijk.
Ook Willem werd ontslagen, terwijl zijn vriend aan
het werk bleef.
De nood stond thans voor de deur.
De heilige Kerstdag was aangebroken. De toebe-
reidselen voor den avond, voor die gelukkige ureu,
waarin elk huisgezin zich met vreugde om een
kerstboom schaart, waren overal gemaakt. Alleen in
Willems huis was het somber. Zwijgend zaten de
echtgenooten bij de wieg van hun kind. Hoe zouden
zij den bangeu winter doorkomen, als de man geen
werk had?
Het werd hem te eng in die anders zoo gezellige
huiskamer. Zij, wier schuld het was, dat hij fabriek
arbeider w,.8 geworden, morde, dat zij armoeae
zouden moeten lijden. Hij stond op, nam zijn oud,
geladen jachtgeweer en ging de deur uit, zonder
een enkel woord te sprekan. Zij liet hem begaau,
daar zij dacht dat hij het geweer wilde verkoopeu.
Langzaam naderde hij het woud. Met neergeslagen
blikkeu liep hij den houtvester voorbij, die aan den
rand van het bosch stond. Spoedig bevond hij zich
tusschen het hout Daar klonk een schot. Willem
zag op en herkende op eenigen afstand zijn vriend,
die hem had aangeraden wild te stroopen. Hij snelde
naar den tegeuovergesteldeu kaut, om den dief te
ontvluchten. Na tieu minuten geloopen te hebben,
stond hij stil. Hij hoorde niets rneer. Neen, stelen
wilde hij niet. Misschien zou het volgende jaar hem
werk verschaffen. Misschien kon hij houthakker
worden. In gedachteu brak hij een dorren tak af.
'Daar stond plotseling de houtvester voor hem. Deze
had het schot gehoord en was het bosch ingesneld.
Sints eenigen tijd waren er wild- en houtdieven
aan het werk geweest. De houtvester was in zijn
schik toen hij den ougelukkigen man zag. Bij hem
te komen was het werk van een oogenblik.
Wilddief, houtdief! betrap ik u eindelijk op de
daad riep hij. „Waar is de buit, dien gij geschoien
hebt."
„Ik stroopte niet," zeide Willem.
//Gij liegt!"
„Bij den almachtigen God bezweer ik u, dat ik niets
gedaan heb!"
„Gij hebt nog een tak in uw hand; houtdief 1" riep
de houtvester toornig. „Gij zijt een schurk I"
Met een woedend gebaar greep Willem naar zijn
geweer. Ook zijn tegenstauder maakte dezelfde be-
wegiug. Beide mannen stondeu met bliksemende oogen
tegenover elkaar, zouder zich te verroereu. Plotseling
wierp Willem zijn wapen op den grond. Hij wilde
geen bloed vergieten.
Ook de houtvester kwam tot bezinning. Was de
man, die voor hem stond, werkelijk geen wilddief?
Hij had iets openhartigs in zijne gelaatstrekken. Maar
dat bedreigen met een geweer moest gewroken worden.
Met een ruk wierp de houtvester zijn geweer op
het mos, om zich vervolgeus op Willem te werpen.
Hij wilde hem onder de knie krijgen. Doch plotseling
viel hij achterover. Het mes, dat Willem l»ij zich
had, en waarvau hij zich oumiddelijk bediende, drong
in den borst van den aanvaller.
Willem stond als door den bliksem getroffen. ¥Ik
een moordeuaar. 0!" stamelde hij in vertwijfeling en
trachtte nedergeknield, het bloed vau zija slachtoffer
te stelpen.
„Hulp, waar kan ik hulp bekomen?" roept hij
opstaaude. Hij vliegt naar eene hoogte en ziet dat de
stad op een afstand van vijftig schreden lag. Hij sneit
derwaarts. Doch de straten zijn ledig. Het heilige
feest hield alleu in huune woningen. Sleehts twee of
drie mannen stonden- voor een aauplakbord de afkou-
digingen te lezen. Willem voegt zich bij hen en
hoort hen lezeu, dat de straf, gesteld op het ver-
wonden van iemand met een mes, in al hare ge-
strengheid zal toegepast worden, daar in den laatsten
tijd verscheidene vecbtpartijen tot zware verwondiu-
gen aanleiding gegeven hadden. Hij ziet en hoort nu
niets meer. „De houtvester ligt gewond onder de
denneboomen 1" roept hij den mannen toe. Red t
en nelpt hem!" Toen, als door furieu voortgezweept,
ijlt hij huiswaarts. De mannen zageu hem verwon-
derd nn en gingen het bosch in.
Marie stond aan het venster en zag naar de kerst-
boornen, die achter de ruiten der bureu prijkteu. De
deur vloog eensklaps open en Willem aiormde naar
biunen.
,/Komt gij eindelijk en hebt gij een kerstboom
medegebracht?" vroeg zij hem. Doch zij trad spoedig
schuw ter zijde.
;/Een kerstboom? Ha ha ha, de politie!"
wWat zegt ge toch?"
wWij hebben gevochten, do houtvester en ik. Ik
heb hem doodgestoken
„Gij raaskalt!"
„Nauwelijks weet ik, hoe het geschied is, en toch
is het waarheid. Het scheen, dat hij mij verdacht.
Ik ontmoette hem en een ongelukkig toeval deed het
overiire. Nu ben ik zijn moordeuaar!''
Willem!"
Hoor, komen zij daar niet, om mij te halenDe
wet zal in al hare strengheid op mij toegepast worden.
Het tuchthuis
„Neen Willem!" riep zij hartstoohtelijk. „Vlucht,
ver van hier. Ik zal voor ons kind en mjj wel het
brood verdienen. Ik ben de oorzaak van uw ongeluk.
Ik moet alles trachteu goed te maken. Maar gij moet
vluchten!"
,/Waarheen?"
„Waar gij in veiligheid zijt!"
De ongelukkige streek met de hand over het voor-
hoofd. Hij dacht na. Plotseling sproug hij op.
Buiten klonken voetstappen. Ook Marie luisterde.
Zouden zij komen?
Doch neen, nog niet. Het was een troepje kinderen,
die naar ouder gewoonte door de straten liepen, een
kerstlied ziugeude. Het schoone lied door welluidende
stemmen gezongen, klonk als een engelenkoor. De
troep kwam voorbij, een der kinderen zong en het
koor viel in
„Von Himmel hoch, da komm lch her
Het sehijnsel der kaarsen, die de kinderen in hunne
handen droegeu, verlichtte een gedeelte der kamer,
waar beiden zaten. In de groote vogelkooi een
voorwerp, dat zij medegenomen hadden, toen zij van
het bosch naar de stad vertrokkon waren, begon
een goudviuk met heldeie stem //Die Wacht am Rheiu"
te fluiten. De audere vogels zongen mede, ieder zijne
eigen wijs.
Plotseling sprong Willem op. ;/Ik weet het," riep
bij op vaster/ toon, „ik ga met de vogels het land in,
misschien naar Amerika."
Zoo gezegd, zoo gedaan
In een oogenblik hing de kooi, goed toegedekt, op
zijn rug.
„Neem het weekioon, het laatste!" fluisterde zijne
vrouw.
Nog eene omhelzing en hij verdween in de duisternis.
De nacht verdween, de morgen brak aan. Aan het
bed van een slapend kind lag eene doodsbleeke vrouw
op hare knieen. Buiten begennen de klokkeu te lui-
den. Daar openden zich voor de eerste maal de lippen
der ongelukkige. /,Heer, vergeef ons onze schulden!"
kwam bevend over hare lippen. Heete tranen rolden
over hare waugen op het bed van den kleine. Ach,
zij gevoelde maar al te wel, wat zij misdreven had.
(Wordt vervolgd.)
Atmbestedinur.
Op Vrijdag, 31 December 1880, des voor middags
ten 10 uur, aan het gebouw van het Provinciaal
Bestuur te Middelburg, van:
Het af halen van 19 kanonnen, voorhanden in
de artilleriemagazijnen te Delft en het plaatsen
daarvan als meerpalen langs het kanaal door
Zuidbeveland. (Earning f 1600.)
Deze aanbesteding zal geschieden volgens 441
der Algemeene Voorschriften.
Van 1 tot 15 December 1880.
Geboorten. 3 Dec. Franciscus Johannis, z. van
Fraueiscus Johannis de Vroome en van Joanna de Kok.
Overlijden. 4 Dec. Amaetus Franciscus Meurs,
oud 2 j., z. van Josephus Theodorus en van Rosalia
Isabella Snoeck.
Zeetijd insert.
Van 21 tot en met 23 Dec. zijn in deze haven bin-
nengekomen, bestemd voor Gent, de volgende zeeschepen
21 Dec. Duitsche stoomb. Diana, kap. Weising,
van Riga met zaad. Duitsche stoomb. Mercur, kap.
Alb/rs, van Riga met zaad. 23 Dec. Nederl. driem.
schooner Zuurdijk, kap. Kwiut, van Dantzig met hout.
Uit deze haven is vertrokken ua aan den spoor-
weg te hebben gelost en geladen
23 Dec. Eng. stoomb. Romeo, kap. Spink, naar
Goole met ballast.
Van 21 tot en met 23 Dec. werden langs de Oost-
siuizen alhier 24 binuenvaartuigen op- en 6 afgeschut.
Snelpersdruk van J. K. G. Dhont te Ter Neuzen.