Het gerechtshof te Leeuwarden heeft A. J. A.,
kleermaker te Stadskanaal, schuldig verklaard aan
moedwilligen doodslag op P. Thone en hero, onder
toepassing van verzachtende omstandigheden, ver-
oordeeld tot 2 jaar celstraf.
Naar het ons voorkomt hebben moordenaars en
doodslagers in den laatsten tijd niet te klagen over
te strenge toepassing der wettenmaar iets anders is
het, of de veiligheid en het leven van de vreedzame
burgers voldoende gewaarborgd blijft onder eene wet-
geving, die toelaat iemand, die veroordeeld wordt
wegens moedwilligen doodslag, te stratf'en met
slecbts 2 jaar celstraf. Van wetten, die zoo mild
zijn jegens hen, die hunnen medemensch dooden,
verwachten wij geen heil voor de maatschappij;
individuen, die laag genoeg zijn om anderen over-
hoop te steken, moesten naar onze begrippen van
strafbedeeling onverbiddelijk langer dan twee jaar
uit de samenleving verbannen worden. Wei is eene
jnildere rechtsbedeeling ook ons ideaal en zouden
wij niet de pijnigingen en folterwerktuigen van
vorige eeuwen terug wenschen, maar wij wenschen
verband te houden tusschen de algemeene ver-
zachting der zeden en de straffen, die aan misda-
digers toegediend worden.
De heer J. J. B. J. Bouvy (Koninklijke
Nederlandsche fabriek van gebogen glas, glazen
dakpannen, stoomglasslijperij en geornamenteerd en
geschilderd gebrand glas) te Dordrecht heeft eene
nieuwe inrichting aan zijne nijverheid toegevoegd,
de eerste in Nederland, n. m. om volgens het nieuwst.e
en meest volmaakte systeem spiegel— en vensterglas
te verzilveren. Deze inrichting is voordeeliger dan
de tot nog toe gevolgde weg om glas met bladtin
en kwik te foelien; 1. is de bewerking goedkooper
en beter voor de gezondheid en 2. kan de aflevering
in een dag gescbieden, waarvoor bij het foelien
met kwik ongeveer 14 dagen noodig zijn.
De Haagsche gruweldaad.
De bekentenis van De Jongh, aan den hoofd-
comraissaris van politie en in tegeDwoordigheid
zijner zuster afgelegd, dat hij niet alleen de schrijver
is van den brandbrief aan den heer Boogaardt,
maar ook de moordenaar van diens zoon Marius,
komt in lioofdzaak hierop neder:
Reeds eenigen tijd geleden, had hij het plan
opgevat, den toestand zijner moeder, die van een
gering pensioen leeft, te verbeteren toen hij bij
eene familie, waar hij tneermalen een bezoek bracht,
over de fortuiu van den heer Bogaardt hoorde
spreken.
Hij ontmoette daar bijwijlen den kleinen Marius.
Bij een dier gelegenheden had hij het voornemen
opgevat zich van den knaap meester te maken,
om daardoor den vader te dwingen, een belangrijke
losprijs te betalen.
Nadat hij den bewusten brief, zonder den datum
in te vullen, geschreven had, wachtte hij op een
goede gelegenheid. Hij bespiedde daarorn het huis
van den heer Bogaardt om te zien, wanneer de
familie uitreed. 28 September (Doiiderdag) had
hij opgemerkt, dat mevrouw Bogaardt in een rijtuig
naar Seheveningen reed. Toen had hij zich in
allerijl naar het station van den Rijnspoor begeven,
en daar een rijtuig genomen met een koetsier, die
half dommelende op den bok zat.
Hij reed naar het instituut van den heer Bouscholte
en vroeg daar aan de meid, om den jongeheer
Bogaardt te spreken.
Marius kwam in den gang. De Jongh zeide
hem, dat, zooals hij wist, mama naar Seheveningen
was, en zij Item gezonden had om haar zoon te
halen, dien zij in een boerenwoning in het duin
zou wachten.
Marius was dadelijk bereid te volgen. De Jongh
begat zich met hem in het rijtuig naar Dekkers-
duin, waar hij hem plotseling vastgreep, op den
grond wierp en met het kqord, dat hij bij Zich
had, vastbond. Hij maande Hem aan, niet te
schreeuwen, want hij zou hem weer loslaten, als
zijn papa zekere som zou gezonden hebben.
Hij legde zijn overjas over hem en wilde zich
verwijderen, doch aan de vetraaning, stil te zijn,
gaf de jongen geen gehoor.
Toen werd De Jongh radeloos en in zijn angstige
opgewondenheid, vreezende, dat de knaap hem zou
verraden, heeft hij hem met een degen uit zijn
wandelstok, de wonden toegebracht, te eerder omdat
hij menscheu in de verte zag.
Daarop verwijderde hij zich haastig in de richting
van Seheveningen, waar hij aan het strand zijn
handen heeft gewasschen. Vervolgens ging hij
langs het kanaal naar huis, waar hij voor half
acht aankwam.
Den brief aan den heer Boogaardt heeft hij na
den moord op den hoek van den Heerengracht en
en de Boschkant in de brievenbus gestoken.
Den degenstok heeft hij in een sloot tusschen
den dierentuin en het boorhuis geworpen.
De politie vischt thans naar den stok.
De sergeant E. A. Musquetier, die de justitie op
het spoor van den dader bracht, ontvangt van ver-
schillende zijden tal van blijken van belangstelling
en erkentelijkheid.
Onder dagteekening van 5 October ontving hij
een ongeteekende briefkaart uit Amsterdam van
den volgenden inlioud
//Zeer Geachte Heer.
Onbekend maakt onbemind, doch vergun mij de
tolk te mogen zijn van duizenden in de Amstelstad,
voor uwe flinke en degelijke houding in zake het
opsporen van den thans aangehouden persoon en
de loffelijke wijze, waarop u de justitie met in-
lichtingen ter zijde stondl.
Uw gansche regiment, het koninklijk keurkorps
het geliefkoosd korps van onzen geeerbiedigden
Koning, hebt ge eer aangedaan.
Moge het u in uwe verdere loopbaan goed gaan,
is de hartelijke wensch van velen."
Een droevig contrast met deze liulde maakt een
onbekend schrijven, hetwelk denzelfden onderofficier
heden ochtend in handen kwam. Het draagt post-
merk en datum van 6 October, is ongefrankeerd
uit Amsterdam verzonden, gevouwen in een blad
papier, diclitgemaakt met rood lak, en luidt letterlijk
yUwe aangifte gelezen hebbende, zoo vrees voor de
gevolgen, want weet de aangegeveue was mijn vnend.
Past op! X."
De sergeant heeft van dezen brief aangifte bij
de justitie gedaan.
Musquetier hoeft onherroepelijk besloten de uitge-
loofde f 10,000 niet aan te nemen. Wei zou hij
er in toesteminen de som ter beschikking te stellen
voor een liefdadig of loffelijk doel. Hij moet
voorls verklaard hebben, dat het zijn eenige wensch
zou zijn om, voor iiet geval hij den militairen
dienst moclit verlaten, eene nette positie in de
burger maatschappij te erlangen.
Hij heeft in het Vaderlaud de volgende adver-
tentie gepiaatst
De ondergeteekende heeft heden vernomen, dat
door enkelen het plan is gemaakt om zijn portret
in den haudel te brengen. Hij verklaart bij deze
uitdrukkelijk, dat dit zou geschieden tegen zijn
wil en dat hij gebruik zal maken van zijn recht
om den verkoop van zijn portret te beletten.
De Jongh heeft het eerst zijne misdaad aan zijne
zuster bekeud. Zij bezocht hem in de gevangenis,
bij welk bezoek, op haar verlangen, de hoofd-
commissaris van politie tegenwoordig was. Daar de
pogingen der moeder, om De J. tot een volledige
bekentenis over te halen, mislukt waren, nam de
zuster het besluit zelf nog een laatste poging aan
te wenden. Zij smeekte De J. om toch de
geheele waarheid te zeggen, en niet langer ver-
denking op anderen te laden, en de justitie te
misleiden. Ook de heer Van Schermbeek drong
nog bij De J. er op aan, dat hij zijn berouw en
inkeer zou toonen door mededeeling van de geheele
waarheid, die al vernamv de justitie ze niet uit
zijn mond toch aan den dag zou komen. Daarop
liet de hoofd-commissaris, meenende, dat De J.
in een vertrouwelijk gesprek met zijn zuster
eer tot een bekentenis zou komen, beiden alleen.
Toen deelde De J. aan zijn zuster alles mede. Na
dit verschrikkelijk onderhoud werd»de hoofd com-
missaris weder binnengeroepen. De J. verwijderde
zich, en zijn zuster had de zware taak den hoofd-
commissaris alles mede te deelen, wat De J. bekend
had, en haar had gevraagd aan den heer Van Scherm
beek over te brengen. Daarna herhaalde De J.,
toen hij met den heer Van Schermbeek alleen was
zijn bekentenis. De bekentenis werd terstond
daarna door den rechter commissaris geverbaliseerd,
en later door De J. voor den rectiter bevestigd.
Omtrent die bekentenis ontleenen wij nog de
volgende bizonderheden
Marius worstelde, en verdedigde zich als een
wauhopende; doch ten slotte werd hij zoo afgemat
dat De Jongh er in slaagde hem te binden. De
Jongh wierp zijn ulster over hem heen, om hem
tegen de avondkoude te beschermen, en beval hem
zich stil te houden. Doch het kind gaf aan zijn
vermaning geen gehoor. Hij riep om hulp, en
voegde De Jongh toe: „Ik ken je wel, ik heb je
zoo dikwijls in het Willemspark zien loopen."
In angstige opgewondenheid dat hij hem verraden
zou, en menschen in de verte ziende, heeft De
Jongh het kind met den degen uit zijn wandel
stok gedood.
Op de handen van De Jongh waren nog de
krabben zichtbaar, die het ongelukkige kind in
zijn wanhopende worsteling hem heeft toegebracht.
Waarschijnlijk zal nog in deze maand De Jongh
in open bare terechtzitting terechtstaan, waarbij ver-
moedelijk de procureur-generaai, die rnet den officier
van Justitie aan de opsporing en het voorloopig
onderzoek heeft deelgenomen, het Openbaar Minis-
terie zal waarnemen.
Ten slotte vermeldt het blad, in tegenspraak
met verscheiden geruchten, dat nocli nievr. De J.,
noch W. de J. ooit bij de familie Bogaardt zijn
geweest. En evenmin is het waar, dat mevr. B.
en mevr. De J. als meisjes samen dezelfde kost-
school hebben bezoeht.
Dat het den moordenaar niet ontbreekt aan zelf-
beheersching en brutaliteit blijkt uit het volgende:
Na den moord moet hij, zoowd in gesprekken met
particulieren als met politiebeambten, druk over het
gruwelijke feit hebben gehandeld, en zelfs in de
nabijheid der woning van den heer Bogaardt zijn
opgemerkt. Toen hij verleden week aan 't hek van
de Willemskazerne met eenige onderofficieren stond
te praten, zeide een hunner schertsend tot een
ander: ,/Pak an, jongens ik geloof, dat De Jongh
de moordenaar is; laten we samen de tienduizend
gulden verdienen!" De J. gaf ten antwoord: „()ch,
hou toch op met die flauwe kul
Van buitengemeene zelfbeheersching getuigt ook
de houding van den verdachte bij zijne eerste aan-
houding op den dag na den moord. Die aanhouding
had hij, zooals wij in ons vorig numtner mede-
deelden, te danken aan de omstandigheid, dat De
Jongh op den dag, dat volgens den brandbrief het
geld op de Hoefkade moest worden bezorgd, gezien
is op den Moerweg, een verbindingsweg tusschen de
Hoefkade en het duin, door den hoofdeommissaris
van politie en den inspecteur, die op dien weg in
hinderlaag lagen. Hij reikte onmiddelijk zijn visite-
kaartje over. Bij de dienstbode van den onder-
wijzer Bouscholte gebracht zijnde, bleef hij iloods-
bedaard, toen men zijn lange overjas opende en de
meid in zijn bruine onderjas een volmaakte gelijkenis
opmerkte met die, welke de oplichter van Marius
den vorigen dag aanhad. Die bedaardheid was
zeker de reden, die de politie bewoog hem, in
weerwil daarvan, weder dos te laten. Evenwel
willen verschillende personen, die hem in koffie-
huizen plachten te ontmoeten, hebben opgemerkt,
dat hij na den moord wel iets van zijne gewone
bedaardheid raiste, wat o. a. bij het biljartspelen
merkbaar was.
Een diep beklagenewaardige figuur in dit drama
is de moeder van De Jongh. Terwijl de ouders
van Marius de algemeene, zelfs de hoogste sym-
pathie ondervinden, die hun smart wel niet weg-
neernt, maar toch eenigszins lenigt, hoort de onge
lukkige weduwe niets dan verwenschingen uiten
over derr snoodaard, die jiiettemin haar zoon is
en wien de verbitterde menigte wel duizend dooden
wil doen ondergaan.
Nog nauwelijks is het onderzoek in gang, of
er daagt rpeds uit Arnhem een brievenbesteller op,
die aanspraak maakt op eei> deel in de geldelijke
belooning. Hij beweert De Jongh, met wien hij
vroeger heeft gediend, te Arnhem te hebben gezien.
De o^ereenstetnming van diens voorkomen met het
bekend gemaakte signalement deed hem van zijn
vermoeden, dat de moordenaar zich in de stad
bevond, kennis geven aan de politic. D6 aanspraak,
die hij op grond daarvan doet gelden op de uit-
gelpofde belooning, is zeker al heel mager. Men
zou hem het.voorbeeld van den sergeant Musquetier
voor oogen kunnen houden, van wien verzekerd
wordt, dat hij voor de premie, die beschikbaar is
gesteld, bedanken zal. Dat zou zeker lof verdienen.
Niet de zuclit, om geld te verdienen, moet de
drijfveer zijn, om de schuldigen aan dezen gtuwe-
lijken moord in handen van 'tgerecht te leveren;