Een
d e n k b e e 1 (1.
g e <1
INGEZONDENE STUKKEN.
Zeetijdingen.
wisselen tegen muntspecien van een aangegeven
jaartal. Reeds spoedig na het vertrek der vrou-
wen bemerkten de bereidvaardige winkeliers, dat
de cewaande wisseling niets anders was, dan een
middel om ben van eenig geld te berooven.
Het Nederlandsche schip Anna Margaretha,
kapt. Schytt; is te Rattray Bridge gestrand. Er j
Hep een verschnkkelijke hooge zee, waardoor het
onmogeliik was iemand te redden, zoodat de geheele
equipage' daarbij is omgekomen. De kust is met
wrakhout bezaaid. Eene kist en papieren van den j
kapitein zijn aan land gedreven.
Te Alinelo is uit het huis van arrest ontvlucht
de met veel moeite gevangen paardendief Elinje,
wiens zaak juist dezer dagen in handen van den
procureur-generaal gesteld was. Door het verbreken
van een tusschenmuur heeft hij zich uit zijn eel
naar de aangrenzende passantenkamer begeven, waar
zijn kleeren lagen, welke kamer niet afgesloten was
daarna heeft hij uit de slaapplaats van den dienst-
doenden bewaarder den sleutel gehaald, waardoor
hij zich taegang kon verschaffen tot het bureau
van den cipier, van wie hij de portemonnaie en
een paar laarzen heeft meegenomen. Uit het bureau
van den cipier heeft hij den bos met sleutels
meegenomen, waarinee hij de deur ontsloten heeft,
die naar het rechts gebouw geleidde en zich ver-
vokens in de kamer van den rechter-commissaris
ontdaan van zijn gevangenpak en ander toilet ge-
maakt, aldaar een briefje achterlatende, dat hij deze
inrichting verliet omdat hij niet genoeg te eten
kreeg. Naar men verneemt, is hij's nachts omstreeks
4 uur te Bornebroek gezien.
De ontsnapte is door den rijksveldwachter
Somers te Lochein, die hem vroeger ook arresteerde,
weder in het huis van arrest te Alinelo binnen-
gebracht.
De hoeveelheid steenkolen vermindert lang-
zaam en onlangs heeft de mijningenieur Greuner
weder eeu berekening gemaakt, hoelang wij nog
steenkolen zullen hebben. Hij grondt zijne bereke
ning op de hoeveelheid, die een werkman's jaars
kail opbrengen, zijnde 250 ton. Zoo er nu een
millioen arbeiders in de kolengroeven werken, is
in Engeland nog voor 800 jaar steenkolen aan-
wezig.
Tot de zomer-uitspanningen der jeugd in de garni-
zoensteden behoort ook het schouwspel dat de oefeningen
der miliciens opleveren. En niet de jeugd alleen schept
vermaak in die bijna wanhopende pogingen om van
boeren en burgers soldaten te makenook volwassenen
uit de verschillende kringen der samenleving slaan het
gade. Zij verbazen zich eenparig over de onbeholpen
wezens, die in jassen, waarin zij zich niet thuis voelen,
met schako's, die zij niet weten op te zetten, hun
geweer vasthouden als of zij niet begrijpen wat dit
is, rechts omkeeren, als links gekommandeerd wordt
en bewijzen dat zij nog niet eens kunnen loopen. Als
men hen vergelijkt met de jeugdige onderofficieren
die hen onderwijzen en te Kampen hunne opleiding
genoten hebben, dan zou men bijna gelooven tweeerlei
soort van wezens voor zich te zien. Inderdaad zijn
het ook tweeerlei soort van wezens; de onderwijzers
zijn jongeliedeu, die lust in het metier hebben, de
miliciens zijn boeren- en burgerjongens, die door het
lot werden aangewezen om zich in den wapenhandel
te oefenen en eenige maanden in het jaar als soldaat
dienst te doen. Zoodra die maanden om zijn keeren
zij naar de ploeg of hun ambacht terug, dankbaar en
tevreden, dat zij vooreerst niets meer met het militaire
leven te maken hebben.
Uit zulke gedwongen soldaten is het Nederlandsche
leger voor het overgroote gedeelte samengesteld. De
grondwet moge bepalen, dat het daarmede slechts voor
zooveel noodig zal worden aangevuld, en dat de kern
der armee bestaan zal uit vrijwilligers, de ondervinding
leert, dat het aantal van hen, die vrijwillig dienst
nemen uiterst gering is en wat aanvulling zou moeten
zijn het hoofdbestanddeel vormt. De oorzaak hiervan
wordt aan allerlei redenen toegeschreven, maar wat
er de oorzaak ook van zijn moge, algemeen is men
het eens, dat een leger uit zulke elementen bestaande
niet beantwoordt aan de eischen der weerbaarheid.
"Velen zijn van oordeel, dat het eene afdoende verbe-
tering zijn zou, iiidien de miliciens van een ander
gebalte warendat niet slechts de zonen der geringe
burgerij en der landbouwers, maar ook die van goeden
huize en uit den aanzienlijken stand tijdelijk soldaat
werden. Daardoor zou, naar hunne meening, ook de
levenswijze voor de militairen verbeteren; de kazernen
niet in zulk een ontredderden toestand blijven verkee-
ren kantines en menage hervormingen ondergaan
kortom men zou voor zijn genoegen gaan dienen en j
het leger door de aanwinst van die iutellectuele krachten
in tijd van gevaar ook beter voldoen aan hetgeen er
van wordt gevorderd. Het anti-dienstvervangingsbond
is het uitvloeisel van die meening en dat zij door
velen wordt voorgestaan bewijst het groot aantal leden
van die vereeniging
Er is inisschien iets voor te zeggen, maar zeer zeker
is er veel tegen te zeggen. De argumenten voor en
tegen zullen we hier niet opsommen; op eene orastan-
digheid slechts wijzen we, dat de overgroote meerder-
heid van hen, die door het lot worden aangewezen om
soldaat te zijn, geen lust hebben voor het vak Zij
mogen dan wat begrijpelijker wezen en spoediger de
handgrepen leeren, wat minder potsierlijk er uitzien,
als zij de eerste weken hunne uniformeu dragen, de
groote voorwaarde voor een goed soldaat, lust voor
de dienst, ontbreekt. Deze ontbreekt bij de kleine
burgerij zoowel als bij den deftigen en aanzienlijken
stand, bij de landbouwende bevolking zoowel als bij
de fabriekarbeiders en werklieden. Dien lust op te
wekken zou eene wanhopende paging wezen maar
toch is er een tijdvak in het leven, waarin hij niet
ontbreekt; er is een tijdvak in het leven, dat men zich
gaarne inbeeldt soldaat te zijn en een tal van knapen
zouden hun ideaal vervuid zien, wanueer zij wezenlijke
uniformen en wezenlijke wapenen ontvingen, en in alien
ernst werden geoefend en dienst inoesten doen. Even
talrijk zoo niet talrijker nog zijn zij, die na de school
verlalon te hebben een ambacht bij de hand nemen
zonder daarvoor eenige roeping te gevoelen en waar-
voor zij niet deugen. Aan de ouderlijke tucht ont-
wassen of door hunne ouders verwaarloosd, gaan zij
den verkeerden weg op en wanneer de tijd gekomen
is om in dienst te treden is hun karakter bedorven
ten zij ze inisschien reeds in gevangenis of verbeter-
huis moeten worden gezocht.
De gelegenheid ontbreekt echter om hen in die
periode van het leven soldaat te maken dat zij daar-
toe lust gevoelen. Thans is de heer Frankenhuijsen
opgetreden met het denkbeeld om van die jeugdige
krachten, waarvan er zoovelen verloren gaan, partij te
trekkeu eneenpupillenkorpste vorrnen, dat een kweek- of
i vormsehool voor het leger wezen zal. In de eerste plants
zal daarbij het leger profiteren. In stede van miliciens,
waarvan er velen nog beginnen moeten met te leeren
loopen, treden er flinke, geoefende jongelingen in dienst,
die de wapens kunnen hanteereu en niet verlangen om
na eenige maanden weder naar hun dorp of achterbuurt
terug te keeren. Zij zijn soldaat gedurende de krach-
ti<rste jaren huns levens, maar aan de pupillenschool
hebben zij tevens zooveel geleerd, dat zij na het ver-
strijken van hun diensttijd niet ten laste der maat-
schappij komen, maar in staat zijn voor eigen onder-
houd te zorgen. Zij zijn van hunne jeugd af aan tucht
gewoon geraakt en het militaire leven is voor hen
geen geheel nieuwe toestand, dien zij inwijden door
ongebondenheid en woestheid. Zij zijn door de opvoe-
ding, welke zij genoten, minder ruw en zeer zeker
minder onbesehaafd dan het grootste gedeelte van hen,
die thans worden ingelijfd.
Terwijl het leger door deze inrichtimren dus zou
worden gebaat, zou de maatschappij er niet minder
voordeel bij hebben. Vooreerst zou de samenleving
bevrijd worden van vele jor.gelieden, die haar totoneer
en schade strekken en nu door hunne opleiding be-
houden worden. Voorts zou het getal van hen, die
„in de loting vallen" geringer zijn, omdat jaarlijks
de pupillenscholen haar contingent van vrijwilligers
afteveren. Maar voor een groot deel zouden die jonge
liedeu ook optreden als plaatsvervangers, en terwijl
men nu de toevlucht moet nemen tot tusschenpersonen,
die als plaatsvervangers allerlei menschen bezorgen,
welke vaak de moraliteit van het leger niet bevorderen,
zal men dan in de pupillen een korps vinden van
jeugdige, geschikte mannen, voor wie het handgeld
iets anders is dan een middel om eenige dagen of
weken liederlijk te leven. Dat handgeld zou deels
ten goede komen van de inrichtingen, deels van de
plaatsvervangers zelven, en op die wijze zou tever.s
in de kosten van deze scholen worden voorzien. De
heer Erankenhuijzen heeft berekend dat de pupillen
scholen zelfs nog eene vrij aanzienlijke bate opleveren.
Hij neemt aan dat er 700 pupillen zullen zijn, wier
onderhoud en opleiding volgens eene uitvoerige bere
kening, in vier jaren f 478,035 zal bedragen. De
afkoopsom, voor een remplapant te betalen, stelt hij
op 800; dit reeds geeft een bedrag van f 560,000
Voegt men hierbij wat door belangstellende corporation,
ouders en voogden voor hun pupillen zal worden be-
taald, wat op f 80 per hoofd kan worden geraamd,
dan geeft dit een bedrag van/ 168,000 560,000,
te samen 728,000. Trekt men hiervan de 478,035
af voor de kosten der opleiding, dan heeft men een
batig slot van 249,964 of 62,491 's jaars. Dit
batig slot komt ten goede van de pupillen, wanneer
zij na vijftien-jarigen diensttijd in de burgerlijke maat
schappij terug treden. Na aftrek van de sterfte schat
de ontwerper van het plan de som, die aan elken
pupil kan worden uitgekeerd, op meer dan f 700.
Dat de ontwerper den steen der wijzen
zou hebben gevonden, die alien bevredigt, beweren
wij niet, maar ontegenzeggelijk zou de verwezenlijking
van zijn plan strekken tot verhooging van onze weer
baarheid, verbetering der moraliteit van ons volk en
tot het lichter maken van een last, waarover algemeen
wordt geklaagd. Naar onze meening verdient het
verre de voorkeur boven het stelsel van het anti-
dienstvervangingsbond, dat den last verplaatst, maar hem
daardoor eer zwaarder dan lichter maakt.
D. C.
Hijuheer de Itedacteur!
Een verschrikkelijk ongeluk liecft gister avond
plants gehad. Een braaf, oppassend diensttneisje
van 19 jaar is aan de oostkant van de brug in
het water gestort en misschien door den fellen
stroom medegevoerd
Zij had hare ouders een kort bezoek gebracht
en haastte zich nu terug naar hare meesteres.
't Was donker de brug was afgedraaid er
was, laag bij den grond, een ketting gespannen
het arme wicht zag niets niemand was er
om haar te waarschuwen zij loopt door....
struikelt over de ketting en men hoort
een ploinp een gileen-, twee-, drie-
maal 't is gedaan
En nu? Dikwerf is door onderscheidene inge-
zetenen geklaagd over de gebrekkige afsluiting
wanneer de brug open gedraaid is; nooit is dit,
naar het schijnt, officieel geschied. Aan wie de
schuld? 'k Wil niemand verwijtingen doen, maar
dit staat vast, dat, wanneer er in plants van een
ketting, (die eerder iemand den nek zou doen
breken dan hem t.egenhouden,) een afsluitboom
was gepkatst, tot op een halve manshoogte, het
arme wicht niet verdronken zou zijn.
Ik zal het niet wagen iemand te beschuldigen
van nalat.igheid, mijn schrijven heeft enkel ten doel
de bevoegde autoriteit op te wekken tot het nemen
van inaatregelen, die dergelijke ongelukken kunnen
doen voorkomen.
Nog iets. 'k Heb van nabij de wanhoop der
ongelukkige ouders aangezien; wij hebben ze ge-
holpen zooveel ons mogelijk was, maar diep
betreurden we het nu, dat we hier een doctor
missen; meer dan twee uren hebben we moeten
wachten op een arts uit de buurt
Sas van Gent, 9 Dec. 1876.
M. P. Troelstra.
Aranh>estedin«jren.
Op Vrijdag, 22 December 1876, des voortnid-
dags ten 10 ure, zal, aan het gebouw van het
provinciaal bestuur te Middelburg, worden aanbe-
steed
Het onderhouden van het kanaal door Walcheren
met bijbehoorende werken, gedurende de jaren
1877—1879.
Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele in-
schrijving, volgens 441 der Algemeene Voor-
schriften, per jaar.
Gurgerlijlie stand van tNeuzen
van 410 December.
Huwelijes-Aanoiite. 9 December. Reinier Scheele, oud 26
j.. jm. en Maartje van der Bent, oud 25 j., jd
Hitwelijks-Voltrekkinhen. 7 December. Pieter Jacobna
Kouwijzer, oud 37 j., jm. en Rosalia Faes, oud 31 j., jd.
Krijn Dees, oud 22 j., jm. en Johanna Anthonina de Feijter,
oud 22 j., jd. Jan van der Hooft, oud 20 j., jm. en Maria
Stoffijn, oud 21 j., jd.
Geboorten. 4 December. Cornells harel, z. v. Albert Bomhoff
en vau Gerritje Maria Snoep.
Van 1 tot en met 8 Dec. zijn in deze haven binnenge-
komen beatemd voor Gent, de volgeude zeeschepen als
1 Dec. Nederl. kof Tenna, kap Zeilinga, vau Riga met zaad
Eng stoomb. Killarney, kap. Rothbarth van Goole met stukg.
4 Dec. Eng. stoomb. Colletes, kap. Druny van New-Castle
met stukg. 5 Dec. Eng. stoomb. Romeo, kap. Ellwood van
Goole met stukg. 6 Dec. Eng. stoomb. Contest, kap. Watson,
van Londen met stukg. 7 Dee. Belg. stoomb. Flecha. kap.
Seenwen, van Londen met stukg. 8 Dec. Rng. stoomb. Rosa,
kap. Dumberly, van Goole met stukg. Eng. stoomb. Killarney,
kap. Rothbarth, van Goole met stukg.
Van 1 Dec. tot en met 8 Dec. zijn uit deze haven ve'rtrokken,
komende van Gent de volgende zeeschepen als
3 Dec. Eng. stoomb. Killarney, kap. Rothbarth, naar Goole
met stukg. Eng. stoomb. Rosa, kap. Dumberley naar Goole
met stukg. 6 Dec. Eng. stoomb. Contest, kap. Watson, naar
1 Goole met stnkg. Eng. stoomb. Romeo, kap. Ellwood, naar