No. 316". Woensdag 8 7^ BIJ V 0 EGSEL. PUBmATH. B \EBftBDEM\C 01ITREXT DE HONDES. VOOR .v IJ*eren weg ran Gent naar Neuzen. Alle honden, die eenig voertuig trek- De BURGEMEESTER en WETH0UDER3 <ier gemeente ZAAMSLAGprovincie Iceland Ovcrwegendedat in deze en in eene nabu- Tige gemeente bonds-dolbeid is voorgekomen en >het doelinatig is te aeliten aan de omtrent de honden bestaande verordening te berinneren Gezien bet besluit van den Bnrgemeester dezer gemeente, van den 2 Mei 11., houdende dat geene honden op de openbare straten en wegen mogen losloopen tenzij voorzien van een' ijzeren ofko- peren muilband of muilkorf Herinneren de belangbebbenden aan de ver ordening omtrent de honden, in deze gemeente vastgesteld door den gemeenteraad den 15 Sep tember 1853, afgekondigd den 17 October daar- aanvolgcndeluidende als volgt Art. 1. Gedurende den tijd door den Burgo- •meester te bepalen, zullen geene bonden op de ©penbare straten en wegen losloopen, anders dan voorzien van eenen ijzeren of kopcrcn muilband <©f muilkorf, vervaardigd overeenkomstig het model op het bureau van politie te bezigtigen. Art. 2. De eigenaars van bonden waarover klagten wegens aanscbieting of poging tot bijteu worden gedaanzijn verpligt die op last van den Burgemeester vast te leggenof van den in het vorig art. verraelden muilband of muil korf te voorzien. Art. 3. Des nacbts mogen geene honden op de openbare straten en wegen loopen zonder •qpzigt of geleide Art. 4. leen, moeten van den in het eerste artikel ver- melden muilband of muilkorf zijn voorzien. Art. 5. De honden die in strijd met dc vier vorige artikelen worden gevonden, worden door de beambten van politie opgevangen of afgemaakt. Art. 6. De eigenaars van opgevangen honden fcunnen die binnen tweemaal vier-en twintig uren na gedane omroeping opeischen. Na tweemaal vier-en-twintig uren kunucn de niet terug ge nomen bonden worden afgemaakt. Art. 7. Door of van wege de politie worden terstond afgemaakt alle bonden die dol zijn, of vermoed worden dol te zijn, alsmede alle op straten en wegen bevonden wordende honden die door een' dollen bond gebeteu zijn. Art. 8. Honden die door eenen vermoedelijken dollen bond gebeten zijn, worden zoo mogelijk door of van wege de politie opgevangen, onder wier toezigt zij blijven gedurende vijftig dagen, •en mogen niet worden terug gegeveu tenzij na dien termijn of vroeger door do verklaring van een vee arts blijkedat alle gevaar gebeel ge- weken is. Ingeval die bonden niet kunnen worden opgevangen worden zij afgemaakt. Art. 9. Elk eigenaar of bezitter wiens bond of ander beest gebeten is door een hond die dol is, of vermoed wordt dol te zijn, is verpligt daarvan terstond aangifte aan de politie te doen. Art. 10. De gebeten beesten worden op eerste aanmaning aan de politie afgegeveu, en daarmede gehandeld als in artikel 8 is voor- geschreven. Art. 11. De overtreding van de bepalingen dezer verordening, voor zoo verre daartegen bij de wetbij algemeenen maatregel van bestuur of bij provinciate verordeningniet is voorzien, wordt gestraft met geldboete van een tot vijf- en-twin tig gulden, en gevangenis van een tot drie dagente zamen of afzouderlijk. Art. 12. De boeten en straffen in het vorig art. genoemd zullen ten aanzien der overtre dingen van artikels 1 234 en 10 dezer verordeningtegen de eigenaars of bezitters der daarbij bedoelde bonden of beesten worden uit- gesprokeu En zal deze ter gewoner plaats worden af gekondigd en aangephtkt. Gedaan ten gemeentebuize van Zaamslag den 3 Mei 1867. De Burgemeester en Wethouders voornoemd, L. VAN DIXIIOORN. De Seer elans E. H. VVORTMAN. Bij de beraadslaging over hoofdstuk V Deparlemenl van binnenlandsche zaken), in de zitting van de eerste kamer der staten'generaal van den 26 April jl., beeft de beer Fran- sen van de JPutte* o. a. de zaak der calamiteuse polders ter sprake gebragtbij zeidc daaromtrent bet volgende „Ik wensch kortelijk drie punten te bespre- „ken. Ik zeg Icorlelijli, orndat, wanneer ik bet „opschrift van het eerste punt noetn er eene „zekere beducbtheid in de kamer ontstaatdat „het eene redevoeriug van uren zal zijn. Het „geldt namelijk de calamiteuse polders, in ver- „band met bet 7de punt, bij de 6de afdeeling „vau bet verslag dezer kamer in berinnering ge- „bragt, betreffeudc eene wet op den waterstaat. „In de eerste plaats moot ik dan een oogeu- „blik stilstaan bij art. 86 van dit hoofdstuk der „begrooting, waarbij de sorn voor de calamiteuse polders is uitgetrokken. „Uit het antwoord der regering beb ik met „genoegen vcrnomcn, dat de minister overtuigd is, dat die zaak in haren tegenwoordigen toe- stand niet kan blijven. Ik hoop, dat dit de „gcdachtte des ministers zal blijven. „De minister beeft gezegd, dat de toestand „van de calamiteuse polders naar zijn oordeel niet „zoo odieus is. Ik geloof, dat een nader onderzoek „de overtuiging zal scbenken, dat bet verboogde „dijksgesebot, naar de taxatie die voor twee ja- „ren beeft plaats gehad van wege de regering, wel „degelijk odieus isalthans voor eenige van „die polders. Die verbooging is daaroni odieus, omdat onder anderc nit een adres van den „Anua-polder blijktdat die polder sedert de invoering der Franscbe wet van 1811 tweemaal „is verhoogd en wel met 100 percent. „In de tweede plaats kom ik tot de bijdra- „gen der ackterliggcnde polders. Meermalen is „met de regering die zaak besproken, maar zij „is van die zijde steeds besebouwd uit betoog- „punt van billijkbeiddocli niet uit dat van billijke uitvoerbaarbeid, en daarop verzoek ik „vvel te letten. Vijftien jaren geleden zijn krach- „tige stemmen opgegaan ota die bijdrageu an glers te regelen. Daaraan is geeu gevolg ge- „geven. Het gevolg der laatste taxatie, door ,,de regerling bevolen, is geweest dat een tal van ^calamiteuse polders er de voorkeur aan bebben „gegevenzich vrij te verklaren, dat is op eigen „wieken te drijvenliever dan dat onereuse „geschot bun opgelegd te dragenen omdat „die oeververdedigiugswerken naar bet inzien „des dijksdirectieu soms met oneindig minder „kosten tot stand kunnen komcn dan daarvoor „door den waterstaat worden voorgedragen. Dat „die ramingen gewoonlijk duurder zijn is na tuurlijk, want de ambtenaren van den water- „staat zijn verantwoordelijk aan bet gouverne- „ment en moeten dus uit voorzigtigheid secuur „werken, terwijl men voor eigen middelen wer- „kende, alles aanwendt om minder kosten te „maken. Ik treed daarin nu niet verder, maar „het oogenblik is gekomen waarop de zaak der _bijdragen een ernstig aanzien beeft gekregen. nHet is toch wenschelijk, van alle kanten bij ,,te dragen tot bewaring der rUst en vrede ou tlet- de opgezetenen van elk gewest. Ik hoop „daarom dat de zaak zal geschikt worden, otn- „dat vooral in oogenblikken als de tegenwoor- „dige, de spanning door niets moet verhoogd „worden. Het is den minister bekend dat de „directie van den polder do Breede Wetering „bewesten den polder Yerseke ])roeedeert tegen „de betaling van het snbsidie. Maar de minis ter weet deukelijk nog niet cu zoo ja. honde „hij mij die berinnering ten goede dat ook „wederom dit jaar andere polderbesturen met „de ingelanden weigereu dat snbsidie te betalen. „Nu nteen ik dat de zaak ook uit dien hootde „de aandacbt van de regering verdient. Na- „tuurlijk waag ik het niet vooruit te loopen op nde bcslissing van de regterlijke magt ten aan- „zien van deze proceduremaar ik zou bet „wenschelijker aebten dat de zaak met de be- „sturen zou kunnen worden geschikt. Zij staat ,.natuurlijk in het naauwst verband met de „zaak der calamiteuse polders, omdat deze tot „dusverre mede door bet subsidie der zooge- „naamde achterliggende polders ondersteund „werden. vvoording tweede kamer iflgezonden „eene poging gedaan om door correspoudentid „met gedeputeerde staten hen te bewegen ecu foorstelte doen, natuurlijk afwijkende van het besluit van provinciale staten van 1863, dat ,de koning vernietigd heeft. Ik ben daarin niet eslaagdofschoon ik een stap tot den vredo „gedaan bad door een maximum van dijkge- „schot toe te staan. Zonder het iniatief van „gedeputeerde staten is het niet wel te ver- „wacbteu, dat eene nieuwe provinciale veror- „deuing tot staud kome. Nu vermaant de ge- „achte spreker mij om te treden in het vu „stel van 1865 datals ik bet wel bebdezn „strekking had, dat de buitengewoue werkcu ,De Minister beeft te kennen gegeveu, dat „de laatste voorstellen van Gedeputeerde staten „te veel bezwaar hadden voor het rijk. Die „bezwaren zijn uiteengezet in een brief der re vering van 15 Augustus 1865. Ook ik beb „kennis gekregen van dien brief. Maar nu moet „ik den minister toch verzoeken de punten van bezwaar in dien brief neergelegd nogmaals in „nadere overweging te willen nemen, want ik geloof dat werkelijk dat voorstel van Gede- ,.puteerde staten bet meest gereede is om, bij welwillendheid dezerzijdsde ganscbe zaak „ten cinde te brengen." In de zitting van den 27sten heett de minister van HinnenUtndsche zaken daarop het volgende geantwoord „Eindelijk een ondcrwerp, waarvan het noemen „grooten sebrik verwekt en waaraan toch iets „moet worden gedaanik bedoel de calamiteuse „polders, ter sprake gebragt door den geackten spreker uit Zeeland. „De geachte spreker oppert de bedenking dat „de verbooging van de dijkgeschoteu eene odieuse „toepassing zou geweest zijn van het keizerlijk „decreet, dat omtrent deze zaak vigeert, voor „zoover het niet afgesohaft is. Ik zal daarover „met den geachtcn spreker niet twistenwant „dat heeft drie jaren geleden plaats gehad. Ik „moet evenwel doen opinerkeu, dat de verhooging „van de dijkgesckoten eerst plaats gehad heett, „nadat gebleken was: dat het gesehot f 112000 minder bedroeg dan do helft van de jaarlijk- „sche pachtwaarde van de landerijen terwijl het „dijkgeschot tot dat bedrag moet worden opgo- voerd volgens de bestaande reglementen. In ,.1864 werd dit geconstateerden eene verhoo- „ging vau het dijkgescbot met 75,000 is over „1865 toegepast. Natuurlijk is dc bijdrage van „het rijk iu de volgende jaren 1865, 1886 en „1867 verminderd met diezelfde 75,000 maar „de staat heeft daar weinig bij geprofiteerd „want de provinciale opeenten zijn opgeheven. Bekend is do regtskwestie over de toepassing „van het koninklijk besluit van 1811 betvvelk Baan den koning, provinciale staten gehoord „en niet aan provinciale staten, onder goedkeu- Bring des koningsopdroeg opeenten voor de „calamiteuse polders in Zeeland te keffen. Die „kwestie is opgelost doordat thans die opcen- „ten in bet gebeel niet meer geheven worden „eene oplossing die zeker juridische bezwaren „afsnijdt, maar tocli praktiscb moeijelijk kan nworden goedgekeurd en niet biliijk voorkomt. „De last drukt nu geheel op de calamiteuse polders zelve en op de achterliggende polders, we Ike de geachte spreker ook sehijnt te mee- „nen dat op onbillijke wjjze getroffen worden „en eindelijk op het rijk. Het is zeer weu- schelijk dat eene nieuwe regeling tot staud „kome. „Mij was ook bekend het feit door deu ge „achten spreker medegedeeld, dat een der aeh- „tergelegen polders (de Breede Wetering bewes- „ten Yerseke) goedgevonden beeft zicb aan de betaling te onttrekken en dat daarover een „regtsgeding wordt ge voerd. Wij moeten de "uitspraak daarin verwachtcn. Andere pol- „ders bebben dit voorbeeld gevolgdmaar zijn er later weder van tcruggekoinen en hebben betaald.llet kan ecbter zijn, dat nog eenige „ten fmiTei:en geblt^en zijn. Er moet, gelijk „ik gezegd beb eene nieuwe regeling tot staud „komen. de uaemorie van beant- „aan de oevers ten laste zoude komen van het „rijk en het gewone onderlioud \an de djkou ftteu laste van de belanghebbenden. „De beer Thorbeeke beeft als minister, bij de toelichting vau de begrooting voor 1866, medegedeeld zijne bezwaren tegen die regeliu tok ik zie er nog al bezwaar m. ue ue- deukingen van deu minister Tbo'becke wareu .deze .Naar uvve „gewoon onderlioud toelichting beliooren zou under ge- verstaan te wor „den de geheele in- en nitwendige verdediging, „onderhoud en verbetering der bermen „van sluizen en „onder oeververdedigin dijkeu en Itunue met het onderhoud en cle veruieuwing andere uitwateringsmi ldele-i de voorzieningder oeve.s „en voorgronden van de poldersmet.de hersu-l' „liug vau oeverafschuivingen en dijkvalleu. Aldus zou aan de provincie worden toegewe- „zen hetgeeunaar de verzekering van d a „hoofdingenieurzlch in den beaten staat 6e- „vindt, en uaar evenredigheid met weinig kos- „ten is in stand te houden op bet rijk zou „meest zvvare lastde zoo kostbare on lerzeesciu „oeververdediging, met de kosten van heistel „van dijkvalleumet inlaagdijken en derge „lijke worden gelegd. Eene zoo scherpe at ,,seheiding tusschen bet onderlioud van water- „keeringen ,.Ik beb, blijkens de memorte middelen van nitlozing of andere ^polderbelangen en de werken tot beveiliging „van den onderzeesche oeverzou eene rijke jjbrou van geselnilen worden. Dijkvallen kunnen „de waterkeeringen in gevaar brengen en doen ,,bezwijken. Ilet rijk zou dus in het oog der „betrokken bestureunimtner gedaan hebltert ^om de rantpen te verboeden wclke ten ge- „volge vau dijkvalleu genoeg waren ontstaan „of gevreesd werden. Dit alles treft ecbter bet „beginsel niet, waarop mijne hooidbedetiking „tegen nw voorstel is gcgrond. Hit den aard );der zaak rustmijns inziens de last der on „derzeesche oeververdediging in de eerste pi tats ,,op de calamiteuse poldersbij ontoereikend ^vermogen in de tweede plaats oj) de achter ,,liggendo polders en in de derde plaats op de „provincie bet rijk komtzoovecl n'bodigtu „hulp." „ln den stand waarin zlch die zaak nu be „vindtgeloof ik dat men zal moeten komen ',tot ietsdat ik anders ongaarrfe zou willen voorstellennamelijk tot eene wettolijke rege- ,,ling der zaak tot eene priva le v voor Zeeland, ,,ter beslissing van eene aangelegenbeid waartftu „de provinciale vvetgever onvennogertd of on- ,,bevoegd is. Daardoor kan Cen einde aan den „tegenwoordigen ongeregelden toestand gemaakt worden- line de grondslagen van zulk eene ',wet zullen moeten zijn, op welke wijzezijzal moeten zamengesteld worden (de geachte spre- ,,ker stelde daai'toe dc benoeming eener staats- ,,commissie voor), geloof ik dat punten zijn, „over welke ik mij niet moet uitlaten v*66r dat ,,liet gevoelen der regering daarover bepaalJ Dc tweede kamer der stateC-gCOeraal is tCgCU dingsdag deu 14 dezerdes uami 1 lags tea 2 ure ter kcrvattiug barer werkzaamliedeu opge- roepen. Reeds zijn eenige compagnicu van big re giment grenadiers eu jagers vau de aekterlaad- geweren voorziou. INeuzen 10 Met. Gedurende dc votriga maaud zijn bet kanaal alhier opgevareu53 zee-ebepui, metende 6835 touusa, cu 495 bid' Vl.lii:Mi:iA MKIWStvi Zeeuwscli-¥Iaanderesi. Pit Weekblad wordt elken Woemda* morgen nitRe-cre* bij BF.ILANl'S t MONT, te A'eusen. t'rijs |>cr 3 maandi-n:!. Gents, franco per post 05 Gents. Men abonneert licii bij nlle boekhandelareu, Postdirecteureu en Brieveubuslionders. Seetie ran GENT naur SLI.ZAF.Tf,. Yuu Selisacte6,0(1 0,15 t.05 Van Gent tt,-. 10,05. 2,30 8.10- Adverleutien geliete men unit do Uitgnvef* in te eendrn. ilcrlijk llingidag arond leu ti urede prija ran 1 tut 4 regels is 40 Cents, tour elken regel meerioGents, Ueba.'ta 35 Gents icgehegt vool1 elke plaatsiug. n

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1867 | | pagina 3