No. 237*. Woensdag 1 November 1865. 5de Jaai ALGEMEEN ZEEU WSCH-V LAAN D EREN. IHOIIISIIC. I Bill De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van BOSCHKAPELLE doen te wetendat door den Raad dier gemeente in zijne Vergade- ring van den 5/24 October 1865, is vastgesteld de volgende Verordening VERORDENING op den in-, door- en vervoer van Rundvee in de ge meente BOSCHKAPELLE. Akt. 1. Zoolang hieromtrent niet anders zal zijn beschikt, zal geen rundvee van buiten de kantons Axel en Hulst in de gemeente mogen worden in- of doorgevoerd, dan voorzien van zakken of mandjes aan derzelver koppenom het grazen te beletten, aan de hand geleid en niet met ander te passeren vee in aanraking worden gebragt. Art. 2. Ieder die voortaan rundvee wil in- of doorvoeren moet voorzien zijn van een bewijs afgegeven en geteekend door den persoon van wien het vee afkomstig is. Art. 3. Geen in- of doorvoer van rundvee zal bovendien mogen plaats hebben dan onder het geleide van eenen door den burgemeester aan te wijzen policie-ambtenaar. Daartoe zal elk die voornemens is rundvee in- of door te voeren, minstens 24 uren te voren aan den burgemeester kennis geven. Art. 4. De bepalingen van artt. 2 en 3 zijn niet van toepassing op vee, dat uit eene aan- grenzende gemeente naar deze gemeente wordt gebragt om er te weiden. Art. 5. Zoodra bij publicatie van burgemees ter en wethouders zal zijn kennis gegevendat eene besmettelijke veeziekte in de provincie Zee- land is uitgebroken, zal geen in- of doorvoer van rundvee meer mogen plaats hebben uit die gemeentenwaar de ziekte bepaald heerschten uit eene andere gemeente niet dan onder over- legging van een certificaatafgegeven door eenen erkenden veeartsinhoudendedat het in- of -doorgevoerd wordende rundvee gezond en af komstig is uit eene gemeente, waar geene be smettelijke veeziekte bestaaten voorts met in- achtneming van het bepaalde bij artt. 1 en 3. Art. 6. De bewijzen en certificaten in artt. 2 en 5 bedoeld zullen zoodanig zijn ingerigt dat daaruit zoowel de identiteit der belangheb- benden als van het in- of doorgevoerd wordende rundvee blijkeen moeten voor den in- of door - voer van het rundvee aan den hurgemeester wor den vertoond, die dezelve voor gezien teekent. Zij verliezen hunne kracht twee dagen na de dagteekening van dat visa. Art. 7. Voor rundvee in het geval verkee- rende in art. 4 bedoeldzal een bewijs van den burgemeester der gemeentewaar het vee t' huis hoort, voldoende zijn. Dit bewijsdat overigens moet zijn ingerigt en behandeld overeenkomstig de bepalingen daar- omtrent in art. 6 gegevenzal niet langer dan gedurende aelit dagen na het visa van den bur gemeester geldende zijn. Art. 8. Bij het ontstaan van eene besmette lijke veeziekte in de gemeentezal geen vervoer van rundvee mogen plaats hebben dan op schrif- telijke vergunning van den burgemeester, en met inachtneming der bepaling van artt. 1, 2 en 3. Die vergunning geldt slechts voor den dag waarop zij is afgegeven. Deze maatregel zal in werking treden van den dag waarop bij openbare kennisgeving het aan- wezig zijn van eene besmettelijke veeziekte, door burgemeester en wethouders zal zijn aan- gekondigd. Gelijktijdig is het weiden van rundvee langs publieke wegen en dijken verboden. Art. 9. In het geval bij het vorig artikel be doeld zal de burgemeester de afzondering van besmet of van besmetting verdacht rundvee be- velenvoor zoolang en op zoodanige wijzeals hij in het belang van het behoud van den vee- stapel zal geraden oordeelen. De bevelen door hem alsdan deswege te ge venzullen door ieder die het aangaat stiptelijk moeten worden opgevolgd. Art. 10. De overtreding van eenig artikel dezer Verordening, voor zoover daartegen bij geene wet, algemeenen maatregel van bestuur of provinciale verordening is voorzienzal ge- straft worden met eene geldboete van vijf en twintig gulden. Zijnde deze Verordening aan de Gedeputeerde Staten van Zeeland in afschrift medegedeeld. En is hiervaningevolge raadsbesluit van den 24 October jl., heden afkondiginggeschied waar het behoort. Boschkapelle, den 25 October 1865. Burgemeester en Wethouders van Boschkapelle, P. I. ROTTIERBurgemeester. J. F. SERRARENS, Secrelaris. In het voorloopig verslag der tweede kamer over hoofdstuk V der begrooting voor 1866 (departement van binnenlandsche zaken) leest men de volgende opmerkingen der ledendie dat wetsontwerp in de afdeelingen onderzocht hebben „Ofschoon men met genoegen gezien had, dat het subsidie aan de calamiteuse polders in Zeeland, in verband met de vermeerdering van het dijksgeschot naar de bekende taxatie, op deze begrooting eene aanmerkelijke vermindering heeft ondergaanwerd dit genoegen bij vele leden verstoord door het gezegde in de aanteekening op het artikel, dat de regering omtrent de na- dere regeling van het beheer dezer polders nog niet met het gewestelijk bestuur van Zeeland tot eenheid van gedachten heeft kunnen komen. Deze zaakdie reeds sedert eene reeks van jaren tot zoo veel woordenwisseling en geschrijf aanleiding gegeven heeft, blijft dus hangende. Men moest dit betreurenen geloofde dat niets anders overschoot om de zaak aan een goed einde te brengen dan de tusschenkomst des wet- gevers. Sommigen voegden de vraag er bij waarom de koninklijke goedkeuring aan het be- sluit der staten van Zeeland van 29 Mei 1863, is onthouden. Door anderen werd, ook onder verwijzing naar de beraadslaging in het vorige jaar over dit onderwerp gehouden, geantwoord, dat de regering de staten heeft willen nopen te dezen aanzien een standpunt aan te nemen waarop zij zich onmogelijk kunnen plaatsen. De regering eischt, dat het stelsel verlaten worde, hetwelk sedert meer dan eene eeuw onafgebro- ken enkel met uitzondering van een korten tijd onder het Fransch bestuurgevolgdis; het stel sel namelijk volgens hetwelk de polders in Zee- land niet boven zeker bepaald bedrag hunner inkomsten met het onderhoud der oeververdedi- ging kunnen worden belast, en het overige ko men moet uit de kas van het gemeeneland of uit 's rijks schatkist. Zij wil derhalve den waar- borg doen opgevendat de ingelanden der ca lamiteuse polders in geen geval aan hun lot zullen worden overgelaten of boven hunne krachten be- zwaard. Te gelijk verlangt zij, dat de staten regelen stellen voor het beheer der polderster wijl dat beheer steeds door rijks-ambtenaren en naar regeringsvoorschriften wordt gevoerd, en de regering ook nu nog de staten onbevoegd acht, om in hunne verordeningen bevelen en voorschriften aan de ambtenaren van 's rijks wa- terstaat te geven. Tevergeefs hebben de staten, ook onder beroep op hetgeen elders, bijv. met opzigt tot het afweren van het gevaar van over- strooming voor de landerijen langs de rivieren van staatswege geschiedt, eene schikking te dezer zake voorgesteld De zaak ware bijv. te regelen door het maken eener afscheiding, ten gevolge waarvan de staat de oeververdediging voor zijne rekening nam terwijl dan de belang- hebbenden voor de dijksverdediging en al het andere zouden blijven zorgen. Men vroeg van deze zijde, welke overwegende redenen er bij de regering bestaan om niet in deze of derge- lijke schikking te treden. „De andere leden verklaarden zich volstrekt niet te verzetten tegen het stellen der vraag, maar sommigen hunner meenden toch te moeten doen opmerkendat strenge afscheiding van oever- en dijksverdediging zich moeijelijk denken laat. Het een loopt in het ander en men zou schade aan den dijk alligt aan gebrek in de oeververdediging wijten. „Overigens blijft er, behalve het lioofdpunt, nog wel een en ander omtrent de zaak der ca lamiteuse 'polders op te helderen. Men wees daarbij op de vroeger gemaakte aanmerking we- gens het bestaan van twee provinciale fondsen en e6n bijzonder rijksfonds, die tot deze zaak betrekking hebben en op de staatsrekeningen plegen voor te komen. (Verg. Bijblad 1861— 1862, II, bladz. 417). Zijn deze fondsen ook thans nog niet opgeheven „Het moet bevreemding wekken f 51,500 te zien uittrekken als vierden of laatsten jaarlijk- schen termijn van eene bijdrage tot verbetering der uitwatering in het voormalig 4de district van Zeeland, terwijl men van elders, bijv. uit het Verslag over de openbare werken voor 1864, bladz. 82weetdat aan het uitwateringskanaal waarop daarbij gedoeld wordtnog niet eens be- gonnen isen wel omdat men begrepen heeft daaromtrent een ander dan het oorspronkelijk plan te moeten volgen. Men vroeg daaromtrent inligtingen wenschte bepaald te weten, ofde uitbetaling der drie vroegere tcrmijnen heeft plaats gehad. Is dit niet het geval geweestdan laat zich zeer moeijelijk bevroeden, hoe hier van den laatsten termijn der bijdrage gesproken kan worden. „Ofschoonzichniettegenhettoestaan der nieuwe bijdrage voor de kosten van den grindweg van Sluis naar Nieuwvliet verklarendenamen eenige leden toch uit het daaromtrent medegedeelde, aan leiding om op voorzigtigheid in het vertrouwen op voorloopige ramingen van kosten voor dergelijke werken aan te dringen. Wordt het gewoonte, dat het rijk het te kort komende aanvult, dan zouden daaruit groote misbruiken kunnen voort- vloeijen. Men schijnt aan het werk begonnen te zijnwetende dat geen genoegzaam geld voor- handen of beschikbaar was om de aannemers te betalen. Daarbij komt nog, dat de staat hier eene grootere bijdrage moet verleenenomdat de staten van Zeeland niet afgaan van hun beginsel om niet anders dan rentelooze voorschotten te verleenen. Zoo doende wordt de staat door de provincie gedwongen om de hand ruimer te ope- nen. Eigenlijk behoordewaar de staat sub sidie geeft, de provincie hetzelfde te doen, op- dat niet in dit opzigt de eene provincie boven de andere bezwaard wierd." Even als in vorige jaren maakte eene herzie- ning der armenwet een punt van overweging uit. Verscheidene leden waren doordrongen van de overtuiging, dat de bepalingen omtrent het do- micilie van onderstand en het restitutiestelsel verandering behoevendaar zij aan het platte- land een drukkonden en onbillijken last opleggen. Algemeen meende men niet genoeg op verdere uitbreiding van het telegraafnet te kunnen aan- dringenterwijl men den wensch uittedat het tarief per 20 woorden van 50 tot 25 cents zou verlaagd worden. UITSPRAAK IN HET GEDING i. I VAN DER IIALEN, A. PAULUSSEN EN II. L. WARNAU. Op den 28 jl. deed het provinciaal geregtshot in Zeeland uitspraak in de van 11—30 Sep tember jl. behandelde zaak tegen 1. Johannes Nicolaas van der Halen oud 65 jaren geboren en wonende te Zierikzee zaakwaarnemer2. Antlionij Paulussenoud 68 jarengeboren en wonende te Zierikzee, koopman, en 3. Hendrih Le onardos Warnau, oud 66 j aren, geboren te Breda en wonende te Middelburgzaakwaarnemeralle thans te Middelburg gedetineerdde eerste be- scliuldigd van acht en twintig valschheden in onderhandsch geschrift, door het in even zoo vele stukken verzinnen van overeenkomsten beschikkingen en verbindtenissen en het daarbij uamaken van schrift en naamteekeningenen het des bewust gebruik maken van alle deze valsche stukken de tweede van het des bewust gebruik maken van zeventiende derde van het des bewust gebruik maken van vijftien dezer valsche stukken. De voorlezing van het uitvoerig arrest duurde niet minder dan twee en een half uur. In de eerste plaats werden de daadzaken, zoo in het algemeen als voor ieder der acht en twintig punten in het bijzonder, overwogen. De conclusie was dat die daadzaken alle "als wettig en overtuigend bewezen moesten worden aangenomenen dat het liof (na voorop te heb ben gesteld dat al de in het geding gebruikte vergelijkingstukken voor echt worden verklaard) de verschillende op de schuldbekentenissen voor- komende handteekeningen, goedkeuringen, over- dragten enz., met enkele uitzonderingen valsch Nieuws- en Advertentieblad VOOR TEGEN

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1865 | | pagina 3