1 Algernon Menus- en Advertenfieblail voor 'L- N<u 188. BIS! 181 f VAN W0E1SBAG 23 NOVEMBER 1864. m 1 t BEHOORENDE TOT HET Aan de Memorie van Beantwoording van het Voorloopig Verslag der commissie van rappor teurs, voor het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk V der begrooting van staatsuit- gaven woor het dienstjaar 1865, ontleenen wij het volgende: Nu bij koninklijk besluit van 2 December 1863 audermaal is beslist, dat wanneer bij eene verkiezing meer dan het te benoemen aantal personen de volstrekte meerderheid verkregen hebben, diegene hunner, welke de meeste stem- men op zich vereenigden als gekozen moeten worden beschouwd, schijnt de zaak definitief geregeld. Het gemis eener bepaliug omtrent den ter- mijn, binnen welken de geloofsbrieven moeten worden ingeleverd, schijnt niet te behooren onder die dringende redenen, welke eene herziening van organieke wetten als de kieswet eischen. Oyer bezwaren, die uit het gemis van grens- scheiding op sommige groote rivieren en op de Zeeuwsche stroomen zouden ontstaan zijn, is bij het departement van binnenlandsche zaken niets bekend. De minister zal echter daarom- trent onderzoek doen en voorziening, zoo noo- dig, beramen. Wat de „uitzetting der uitgaven voor open- bare werken" betreft, roept de minister het antwoord in, dat het verslag zelfgeeft. Indien men zich wilde of kon voor den geest bren- genwat al van het departement van binnen landsche zaken wordt gevraagd, dan zou men erkennen, dat magtiging" allezins betracht is. Er is een sterke drang, grooter dan ooit, om werken van algemeen nut tot stand te brengen. Vergeleken met de middelen, door provincien, gemeenten en bijzondere vereenigingen daaraan besteed, is het aandeel van den staat beperkt. Is de minister van de noodzakelijkheid der algemeene wet omtrent den waterstaat overtuigd bij is dit niet op grond van het beweerde ge- brek aan regeling der bevoegdheid van de rijks- ambtenaren van den waterstaat. Dat dit gebrek daaruit zou gebleken zijn, dat ingelanden door nieuw aangelegde rijkswerken zich benadeeld achtten, zonder dat een beroep op het staats- besluit van 16 Julij 1805 hun baatte, kan hij niet beamen. Bij de Memorie van Antwoord op het Voorloo pig Verslag, betrekkelijk het wetsvoorstel tot verhooging van het Vde hoofdstuk voor 1864, heeft_ de minister reeds medegedeeld, dat hij zich in de verwachting eener voor goedkeuring vatbare regeling van de zaak der calamiteuse polders te leur gesteld zag. Daarbij zijn het besluit der staten van Zeeland van 29 Mei 1863 en het koninklijk besluit van 23 Septem ber 1864, no. 33, als bijlagen overgelegd. De brielwisseling tusschen de regering en ge deputeerde staten, is in haar geheel opgenomen in de notulen van de buitengewone vergadering der staten van Mei 1863, en in de gediukte mededeeling door gedeputeerde staten aan de staten in hunne tegenwoordige wintervergade- ring gedaan. Voor de leden, die daarvan mog- ten willen kennis nemen, wordt een exemplaar dier stukken ter griffie nedergelcgd. Omtrent de uitkomsten der jongste taxatie van gronden in de calamiteuse polders, gelieve men de mededeelingen in het vorig in de Me morie van Antwoord gedaan en de bijlagen II en III, bij die memorie overgelegd, te raadple- gen. Men weet nu ook, dat aan gedeputeerde staten van Zeeland, namens den koning, is te kennen gegeven, dat, wanneer het tegenwoordig reglement van kracht blijft, en alzoo ook voor 1865 het bedrag der dijkgeschoten bij koninklijk besluit moet bepaald worden, dit bedrag ver- meerderd en dientengevolge het rijkssubsidie zal verminderd worden met hetgeen het dijkgeschot thans te laag is. Zou, vraagt men, de nieuwe regeling ook van invloed zijn op de bijdragen, onder den naam van subsidie voor de calamiteuse pol ders van de achterliggende polders gevorderd? Uit het besluit der staten van 29 Mei 1863 zal men zien, dat bet bestendigen dier bijdragen in hunne bcdoeling lag. 9, sub c, schreef de- zelfde bijdrage voor de drie linien der achter liggende polders voor, als art. 8 van het tegen woordig reglement. Men ziet uit dit besluit tevens, dat de meening der staten niet was, hetgeen volgens een der leden wenschelijk ware, de verhooging der bijdrage tot vermindering van het subsidie der achterliggende polders te doen strekken. Ten bewijze van het drukkende van dien last, beroept men zich in het verslag op het voor- beeld van den polder de Breede Watering, be- westen Yerseke, die thans jaarlijks f 15,000 als subsidie moet bijdragen, terwijl hij zich over eene lengte van 14,000 el tegen de Ooster- en Wester-Schelde te verdedigen heeft, en daarin niet kan voorzien dan door hooge dijkgeschoten. ^Hieromtrent zij opgemerkt, dat het totale cijfer van den aanslag, die voor deze watering 1,70 per bunder bedraagt, evenredig is aan de uitgestrektheid van den aangeslagene, en dat de lengte der waterkeering niet wel als maat- staf van de hoogte der lasten te beschouwen is, daar de verdediging eener groote lengte in den regel, even als bij deze watering, door eene groote uitgestrektheid land wordt bekos- tigd, en de kosten van verdediging afhangen van de meer of min gunstige ligging, zoodat eene onbeduidende lengte soms aanzienlijke uit gaven, eene veel grootere daarentegen weinig vordert. Ook is het bekend, dat, volgens art. 8 van het polderreglement, geene bijdrage voor de ca lamiteuse polders verschuldigd is door een polder die voor eigen onderhoud de helft zijner op- brengst behoeft, of, wanneer die helft daartoe niet wordt vereischt, dan tocli geene hoogere bijdrage dan met de eigen onderhoudskosten te zamen die helft uitmaken, zoodat voor de wa tering de zekerheid bestaat, dat haar aanslag van 1,70 per bunder of voor kwijtschelding, of voor vermindering vatbaar is. In 1818 en vervolgens, na de calamiteusver- klaring van den Wilhelminapolder, is er eene briefwisseling gevoerd over den aanslag der Breede Watering, die, ofschoon reeds aan drie andere calamiteuse polders grenzende, nogtans tot dien tijd toe in de 2de linie was aange- slagen. Die briefwisseling eindigde met debe- schikking van den minister van binnenlandsche zaken en waterstaat, dd. 11 February 1820, no. 14 W, waarbij de Breede Watering in de lste linie werd gerangschikt. Dit geschiedde nadat de minister verklaard had, haar niet in de 2de linie te kunnen laten, daar hij zich door de bestaande voorschriften gebonden rekende, en de bedenkingdat de watering zeer veel tot eigen behoud moest afdragen, daartegen niet mogt laten gelden, vermits het polderreglement ook te dien aanzien voorschriften bevatte. Het dijksbestuur zelf was dan ook overtuigd van de noodzakelijkheid van den maatregel, en ver- klaarde in den aanslag te zullen berusten. Zonder te willen beslissen in hoever het dijk geschot der Breede Watering hoog mag wor den genoemd, haalt de minister aan, dat het in de jongst verloopen jaren /'8 en f 8,50 per bunder bedroeg, en in dit jaar, ten gevolge van buitengewone uitgaven, op fl0 is gesteld. Is de huurwaarde der landen in de watering tot dusver onbekend, die in de calamiteuse polders van Zuid-Beveland is, na de schatting, geble ken van ongeveer fd0 tot. ruim /'45 zuiverper bunder te bedragen. Hieruit zal eenigzins kun nen worden nagegaan, in hoever voor de bui tengewone uitgaven geldleeningen van f 30,000 en f 38,000 al dan niet noodzakelijk of onver- mijdelijk waren. Het geschot der watering wordt over 8904 bunders omgeslagen. In hoever de watering gezegd kunne worden voor een betrekkelijk zeer klein deel van zijnen ointrek aan vier calamiteuse polders (Wilhel- mina, Molen, Kruiningen en Willem-Anna) te grenzen, leert een blik op de kaart. Bedriegt men zich niet, dan is die omtrek voor 's hands op 12,000 el te stellen. Dat de watering bij het behoud dier polders geen het minste be- lang heeft, schijnt min juist. Ook te dien aan zien heeft men slechts de kaart in te zien. Eenige leden wenschten ook inlichting om trent de heffing der provinciale opcenten ten be - hoeve der calamiteuse polders, welke heffing, ofschoon moeijelijk met de grondwettige voor schriften overeen te brengen, door de regerino- scheen te worden goedgekeurd." Zoo als ook uit de noot op dit gedeelte van het verslag blijkt, men was bij het maken dier aanmerking nog niet bekend met de inlichting in de Memorie van Antwoord omtrent de wel tot verhooging van hoofdstuk V voor 1864 °-e- geveu, waar gezegd is, dat ook de heffing der provinciale opcenten in het vervolg niet wel langer buiten de yvet zal kunnen geschieden. Daartoe zijn ook de brieven van den minister Dctrekkelyk van 14 January 1863 (bladz. 26, bylagen der notulen van de staten van Mei 1863) en van 27 September 1864 (bladz. 2 der gedrukte mededeeling van gedeputeerde staten aan de provinciale staten in hunne jongste ver gadering gedaan.) J 8 Met de verstrekldng van 20,000 aan Walche ren, wordt denkelyk de uitkeering bedoeldaan dat waterschap van de in Walcheren ten be- koeve der calamiteuse polders betaaldejopcenten n t\ nfinire<rv belastm&en> ten bedrage van ruim 16,000. Die uitkeering is een uitvloeisel van i8ii i .re£Iement van December 1811, bestendigd in art. 58 van het tegenwoor- dig polderreglement. Sedert 1847 gcniet het eiland Walcheren, nevens die uitkeering, geene ondersteunmg van het rijk, zoo als al de overige eilanden dezer provincie. 8 Eindelijk wenschte men te vernemen, of reeds aan l e gedeputeerde staten de door den minister toegestane opening van zaken omtrent het be- heer van het fonds voor de calamiteuse polders was geschied, en of er tegen de openbaarma- kmg ol althans mededeeling dier opening aan de kamer bezwaar bestond. Fit de meermalen aangehaalde notulen, als ™d(; Ult jaarverslagen der gedeputeerde staten aan de provinciale staten in 1863 en qpbplrffi mcri kunnen ontwaren, dat onder- cheidcne schrifturen aan gedeputeerde staten, deaVVeder aan de staten zi> mede- he d van hetgeen m de jaarverslagen voorkomt kan worden gezegd, daar deze o. a. aan al de gemeentebestureu verzonden en algemeen ver- krygbaar gesteld worden. Met verwijzing naar de ter griffie neerge- legde correspondentie en naar vroegere mede deeling zou de minister niet weten, welke nadere opening by aan de kamer zou hebben te doen Veilangt men echter meer dan men heeft, de minister zal gaarne, zoover hij daartoe in staat is, meer geven. Raar wy vernemen, hebben de belasting- wetten in de section der tweede kamer over het algemeen geen gunstig onthaal geuoten. Zyn wy wel mgeligt, dan rustte de afkeurin- op de overwegingendat men niet wist welke de gevolgen zouden zijn van de voorgenomen hervormmg van het plaatselijk belastingstelsel op de ryks-geldmiddelendat men geheel in het onzeker bleef verkeeren omtrent de moce- lykheid eener behoorlijkc zamenwerking tusschen plaatselyk en rijks-belastingstelseldat de wcr king der voorgedragen wetten te zeer uiteen- oopend zou zijn, omdat niet op de verschillcnde toestanden der gemeenten was geletdat door die wetten een geweldigc inbreuk zou gemaakt worden op de gemeentelijke autonomic, die cigenlyk dan geheel verdwijnen zou onder de centralisatie van het rijksbestuureneindelijk dat art. 76 der grondwet, met betrckking tot den censusgeheel uit het oog was verloren. i h'a^ibaal bestuur van 's Gravenhage heett eindelijk vonnis geveld in de zaak van den lieer Zaalberg. De aanklagt, door een aantal gemeenteleden tegen dezen predikantals voor- stander der moderne godsdienst-rigting, bij den Ilaagschen kerkeraad ingediend cn door bijna al de predikanten en ouderlingen bezegeld is door net klassikaal bestuur afgewezen met de verklanng„dat er geene genoegzame gronden gevonden zijn om de afzetting van ds. Znal- „(>er(j te provoceren." Fbigsdag 15 dezerzoo als men ons wel- willend mededeelt, heeft een verschrikkelijke raoord plaats gcliad. Een 21jarig oppassend meisje uit Tholendat hij cen rijken boer in 1 nnsland diendeisterwijl haar meester naar m J I el iM BIJVOEGSEL, J f hon i dj Zn°i f Z1J eene zekere uiate van open baa heid hebben verkregen, hetwelk inzonder- y/ V

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1864 | | pagina 3