drie achtereenvolgende maanden bedoeld wor-
ken, werd reeds bij de beraadslagingen over dat
artikel behandeld.
„Art. 7. Het personeel, naar de vertering
gehevenen, als afhankelijk van plaatselijke
omstandigheden, bovenal voor gemeente-, meer
zelfs dan voor rijksbelasting geschikt, schijnt
aan alle andere belastingen te moeten vooraf
gaan. Hierdoor zal tevens voorgekomen wor-
den, dat de uitgaven der gemeente bovenmate
ten laste der grondeigenaarsdikwerf in andere
gemeenten wonende, worden gebragt.
„Art. 8. Iiet wetsontwerp stelt geen maxi
mum der opcenten op de personele belasting,
om de gemeentebesturen in de middelen tot dek-
king van het tekort wegens de afsckaffing der
accijnsen niet te beperken. Om echter opvoe-
ring dier opcenten tot eene hoogte, die nadeel
voor de opbrengst der rijksbelasting zou doen
vreezen, te verhoeden, schijnt het noodig de
hefting dier opcenten met eene eigen directe be
lasting gepaard te laten gaan. Hierdoor zullen
tevens de gemeenten in de rigting van dit ont-
werp, bevordering van eigen directe belasting,
worden geleid.
Art. 12 vindt zijne toelichting in hetgeen
bij k van het wetsontwerp, ter vorige zitting
aangeboden, is opgemerkt.
„Wat de vraag in het Yoorloopig Verslag
omtrent dat wetsontwerp betreft, de ambtenaar,
met de beteekening van stukken belast, kan
niet wel anders worden aangewezen dan door
het bestuur der gemeente, waar het dwangbevel
is uitgevaardigd. De gemeente, waar dit bevel
wordt ten uitvoer gelegd, blijft geheel vreemd
aan de zaak.
„Zijn de moeijelijkheden, die volgens het
verslag uit de toepassing van artt. 264266
zouden voortspruiten, niet te vermijden? Kan
het opmaken der kohierenhetwelk zich in den
regel tot herziening der bestaande bepaalt, niet
in de laatste maanden des vorigen jaars verrigt
of althans voorbereid worden, zoodat het execu-
toir verklaren der kohieren niet tot het midden
des volgendeu jaars uitstel behoeft te lijden?
Is daarenboven het aangewezen middel tot her-
stel wel aannemelijk?
„Wanneer reclames tegen aanslagen hetzij
door den raad hetzij door gedeputeerdc staten
gegrond bevonden worden, kan hieruit de nood-
zakelijkheid eener geheele omwerking der ko
hieren ontstaan, dewijl de gemeente, eenevaste
som ter bestrijding der uitgaven noodig heb-
bende, bij vermindering van sommige aansla
gen, de overige behoort te verhoogen. De aan-
slagbilletten worden uit dien hoofde dus niet
dan na het verstrijken der termijnen voor re
clame uitgegeven.
Slolbepaling. Voor de invoering der nieuwe
regcling, hoofdzakelijk op de wet regelende het
personeel gegrond, zal dezelfde termijn als voor
die wet aangewezen dienen te worden. De ter
mijn schijnt niet te kort. Bij het stellen van
een langeren tijd wordt de herziening de
ondervinding heeft het geleerd doorgaans tot
het laatst van dien termijn uitgesteld. Eene
geheele herziening der belastingen, met uitzon-
dcring van de regten en loonen, schijnt bij de
invoering van den maatregel, welke in het ge
heele belastingstelsel ingrijpt, noodig."
TVaclere bepaling-en nopens den
accijns op lxet g-edistilleercl.
Het wetsontwerp, houdende bovenbedoelde
bcpalingen en rustende op de overweging dat
het noodzakelijk is, omin verband met de af-
schaffing der plaatselijke verbruiksbelastingen
den accijns op het gedistilleerd te verhoogen en
uit de opbrengst een gedeelte van dezen accijns
aan de gemeenten uit te keerenstrekt om den
accijns per vat gedistilleerd ad 50 pCt. sterkte
bij de wet van 31 Dec. 1863 op f3b bepaald,
tot f 50 te verhoogen. Art. 2 1 der wet van
1 Mei 1863 (Sihi. no. 47) wordt aldus gewij-
zigd: „Met afwijking van de voorschriftcn
bedoeld bij art. 3 1 c. der wet van 20 Junij
1862, worden de volgende soorten van buiten-
landsch gedistilleerd beschouwd de hierna ver-
melde sterkte te hebbenalsa. de zoete likeu-
ren50 pCt.b. alle andere gedistilleerde of
uit gedistilleerd bereide geestrijke drankenin
gevoerd op flesschen of opkruiken, kleinerdan
van twee kan75 pCt.en c. de reukwaters
vernissen en andere bij art. 2 lit. b dier wet
bedoelde vloeistoffen90 pCt.
Het wetsontwerp bevat wijders bepalingen met
betrekking tot de uitkeering vanhoogstens f 14
per vat gedistilleerd van 50 pCt. sterkte, die
naar gelang van het plaatselijk verbruik, aan
de gemeenten kan plaats hebben benevens wij-
zigingen en aanvullingon van verschillende wet-
telijke bepalingen op dit stuk. Daarbij worden
de invoerregtenvastgesteld bij de wet van 31
Dec. 1863 voor de hierna vermelde onderdeclen
van het artikel gedistilleerd, vastgesteld, ver-
hoogd als volgtopa. houtgeest en alle daar-
uit bereide of daarmede vermengde vloeistoffen
de kan, van 85 cents tot op flb. aethersul-
furicus, chloroforme en alle daarmede overeen-
komende uit alcohol bereide vloeistoffen de kan
van f 1,25 tot op /'2.
Bij deze voordragt wordt thans voorgesteld
niet om een zeker getal opcenten als plaatse
lijke belasting ten behoeve van de gemeenten
te heffenrnaar om den rijksaccijns tot een ge-
lijk bedrag over het geheele rijk te verhoogen,
met het doel om een gedeelte daarvan aan de
gemeentendie hieraan blijken behoefte te heb
ben, bij wijze van tegemoetkoming uit te kee
ren. Thans wordt ook voorgesteld alle verre-
keningen onderling tusschen de gemeentebestu
ren bij het depart. y|A financien te doen plaats
hebben en aan icdeft Jgemeente tegemoetkoming
naar gelang van het plaatselijk verbruik te doen
uitkeerenin dier voege nogtansdat elk ge-
meentebestuur die verzekeringen behoorlijk kan
verifieren en controleren. De minister wijst er
op dat in Noord-Brabant thans reeds de heffing
van eene gelijke belasting op het gedistilleerd
in bijna alle gemeenten dier provincie naar ge-
lijksoortige grondslagen geschiedt en men daar
over de werking daarvan zeer tevreden is.
Blijkens een tot het ontwerp behoorenden staat,
daalt in vele gemeenten het verbruik van gedis
tilleerd zelfs tot een z<56 laag cijfer, dat of aan
ontduiking moet gedacht wordenof zeer bij-
zondere omstandigheden moeten bestaan, waar-
door dit wordt veroorzaakt. Bij algemeene hef
fing van een gelijk bedrag van belasting en bij
het opmaken der verdeelings-staten door de rijks-
administratie zalzegt de regeringhierin on-
getwijfeld verbetering komendaar bij het ver-
krijgen van geheel exceptionneel hooge of lage
cijfers de oorzaken daarvan naauwkeurig onder-
zocht en maatregelen kunnen genomen worden
om zooveel mogelijk aan elke gemeente het aan-
deel, 't welk haar tockoint, te verzekeren.
Personele belasting1.
Het op nieuw aangebodene wetsontwerp op
de personele belasting gaat van dezelfde hoofd-
beginselen uit als het in de vorige zitting onaf-
gedaan geblevene. Er is eene nieuwe bepaling
in opgenomenwelke van meer algemeen be-
lang is en welke hieronder wordt genoemd.
Voor het overige zijn mi weder behouden de
zes grondslagenals1°. de huurwaarde2°.
de deuren en vensters3°. de stookplaatsen
4". het mobilair5°. de bedienden6°. de paar-
den, muilezels en muildieren.
De belasting over een geheel jaar wordt op
nieuw bepaald1°. naar den ecrslen grondslag
6 pCt. van de huurwaarde2°. naar den twee-
den grondslag, wegens iedere deur of ieder ven-
ster 68 c.3°. naar den derden grondslag, van
fl tot /'5,50 voor iedere stookplaats, naar ge
lang er zich van 6cn tot tien of meer stook
plaatsen in het gebouw bevinden telkens met
opklimming van 50 cents4°. naar den vierden
grondslag 1 j pCt. der waarde van het mobilair;
5". naar den vijfden grondslag: a. eersle klasse
wegens elken bediendedoor denzelfden persoon
of hetzelfde gezin gehouden, van 6 tot 24
voor elken bediendenaar gelang er een of tien
of meer bedienden wordt gehoudentelkens met
opklimming van f 2 voor elken bediendewe
gens elken mannelijken bediende daarenboven
geene liverei dragende: 10, leverei dragende
fib] b. tweede klasse, wegens elken bediende
6c. derde klasse, wegens elken bediende
f3] 6". naar den zesden grondslag, le kl. we
gens elk paard /'242e kl. wegens elk paard
123e kl. wegens elk paard f 9; 4e kl. we
gens elk paard, gebezigd onder den man, met
stijgbeugels en eenvoudig dekkleed /3 en we
gens elk tiental paarden voor paardenkoopers
(gedeclten van tientallen voor geheele berekend)
30. Voor muilezels en muildieren, gebezigd
in de plaats van paardenis de helft van het
voor iedere klasse aangewezen bedrag der be
lasting verschuldigd.
De straks bedoelde nieuwe bepaling luidt als
volgt
„Ue helft der belasting wordt geheven ten be
hoeve van het Rijk.
„0ver de andere helft kunnen de gemeente
besturen beschikken overeenkomsiig de wet. Op
dit bedrag zijn van toepassing art 6 der wet
van 29 July 1848 Slblno. 32), art. 1 der wet
van 18 Sept. 1852 (Slbl. no. 177) en art. 1 der
wet van 21 Dec. 1852 (Slbl. no. 226).
Op deze belasting worden geene opcenten ten
behoeve van het rijk geheven.
De in-werking-treding der wet wordt bepaald
op 1 Mei 1866.
Voor 't overige bepalen zich de in het ont
werp gebragte wijzigirtgen tot het geven van dui-
delijker definitien of tot aanvulling en verbete
ring van ondergeschikte bepalingen. De hoofd-
beginselcn zijn, gelijk reeds is opgemerkt, uit
het vorige ontwerp overgenomenzoowel wat be
treft 1 de beschrijving der grondslagende
rangschikking der klassende daarop verleende
vrijstellingen en ontheffingen 2°. de bepalingen
door wienwaar en over elk tijdvak de belasting
verschuldigd is nopens de belastingpligtigheid
bij verwisselinguitbreidingvereeniging van
belastingvoorwerpcn enz.3°. de vermindering
vermeerdering en verdeeling van belasting4°.
de bepaling der huurwaarde door schatting en
tellingvan het mobilairdoor schatting en
door vermenigvukliging der belastbarc huur
waarde en van de bedienden en paardenvol
gens eigen aangifte 5". de verzoek- en bezwaar-
schriften6°. de boeten.
De toelichting van het nieuwe art. 42 is na-
genoeg dezelfde als die in de memorie tot het
wetsontwerp tot wijziging der gemeentewetvoor
zooveel de plaatselijke belastingen betreft, (de-
zer dagen medegedeeld) op deze bepaling reeds
voorkwam.
Het tegenwoordige ontwerp gaat o. a. verge-
zeld 1°. van eene tabel, aanwijzende de wer
king van het bestaan en van het voorgedragen
remissiestelsel in eenige gemeenten en arrondis-
sementen des rijks aanvangende met 1 boven
den term van vrijstellingen eindigende met
het bedrag der huurwaarde waarvoor de belas
ting is verschuldigd2°. van tabellenaanwij
zende het bedrag der huurwaarde, waarnaar
eenige bij de week verhuurd wordende wonin-
gen, voor het dienstjaar 1863/4 in de gemeen
ten AmsterdamRotterdam's Gravenhage en
Utrecht in de personele belasting zijn aangesla-
gen3°. van tabellen voor eenige arrondisse-
rnenten des Rijksvermeldende het bedrag van
de drie eerste grondslagen der personele belas-
tingdienst 1863/4van de 25 gebouwen in
elk arrondissementdie de hoogste huurwaarde
hebben4°. statistieke tabellen van de belast-
bare bouw- en veehoeven in de onderscheidene
provincien des rijksover het dienstjaar 1861/62.
De zeer uitgebreide memorie van toelichting
bepaalt zich hoofdzakelijk tot eene beantwoor
ding van het jongste voorloopig verslag der
tvveede kamer en tot eene wijdloopige verdedi-
ging van de bekende beginselenwaardoor de
regering geleid wordt, zoowel in 'talgemeen
wat hare belastingplannen aangaat als wat meer
in 't bijzonder de personele belasting betreft.
De regering drukt daarbij hare gegronde over-
tuiging uit, dat, terwijl volmaaktheid op elk
terrein van belasting buiten menschelijk bereik
ligt, de onderwerpelijke voordragt, wet wor
dende, eene meer regtvaardige verdeeling der
personele belasting tusschen de verschillende
klassen der maatschappij zal bewerken zij
verdedigt zich tegen het verwijt van onzeker-
heid, welke omtrent het geheel harer plannen
zou bestaan, en van wankelmoedigheidvan
plotselinge verandering van inzigten bij haar
opgemerktzij tracht de gronden te weder-
leggen, aangevoerd om te betoogen het onmid-
dellijk en naauw verband dat er zou bestaan
tusschen de herziening van de wet op het per
soneel en de andere reeds aanhangige of later
te verwachten voorstellen betrekkelijk de belas
tingen. Meer bepaald wat het aangewezen ver
band met eene inkomsten-belasting betreftzegt
de regering niet te deelen in de blijkbare ver-
onderstelling alsof het belasten der gebruikers
van bouw- en veehoevennaar een klein dcel
van de uitgestrektheid der tot hunne hoeven
behoorende grondenniet te huis behoort in de
wet op het personeelmaar in eene inkomsten-
belasting. De minister wenscht het element,
dat volstrekt niet nieuw is, maar slechts in de
wet wordt uitgebreid, enkel en alleen getoetst
te zien aan de beginselen eener belasting op hot
personeel. Blijkt het dat het daarmede in strijd
isdan behoort het er uit te verdwijnen. Maar
blijkt het tegendeelzooals de minister werke-
lijk gelooftdat de wet op het personeel een
zoodanig stelsel toelaat, omdat anders een be-
langrijke stand in de maatschappij een privilegie
zou genieten ten koste der overige bevolking,
dan mag het er niet in worden gemist, terwijl
dan de landbouwers en veehouders in eene in
komsten-belasting zouden behooren te worden
aangeslagen naar dezelfde beginselen als ieder
ander.
Het vervolg der memorie van toelichting be
vat, op het voetspoor van en in antwoord op
het voorloopig verslag, beschouwingen over het
verband der wet op het personeel in verband
met de in de vorige zitting voorgedragen wijzi-
gingen in de gemeentewet betrekkelijk de plaat
selijke belastingen enz. Daar belangrijke ver-
anderingen in die voordragten zijn aangekondigd
en de regering thans onmiddellijke afschaffing
der plaatselijke accijnsen voorsteltwordt de ver-
dediging van de vroegere beginselen door de
regering zelve overbodig geaclit. Zij wijdt iu-
tusschen nog eenige beschouwingen aan dit onder-
werp en treedt verder in eene zeer wijdloopige
beantwoording van hot verslag omtrent dc ver
schillende bepalingen van het tegenwoordig wets
ontwerpwelke verdediging op de meermalen
aangevoerde gronden neerkomt en in bijzonder-
heden treedt, welke het bestek van een dag-
blad verre overschrijdcn.
GEDRUKT BIJ J. STURMTE NEUZEN.
oOO§§OOc-