en nu van het water 2000 ©a <S$,!M©M »l MiülKILMI® handen in de zij. Maar ze kijkt niet boos. Niet ais het stormt. "Het maakte zoveel lawaai. Jacob werd er bang van." "Niet!" "Wel!" Niet! "Het was goed van je om het raam vast te binden. En nou je bed in, voor ik jou vast bind!" En met een lach tilt moeder Adriaan op en zwiept hem op bed. Op dat moment gaat beneden de deur open. Een windvlaag vliegt de trap op, blaast het kleedje van de tafel en de jongens voelen de kou door hun pyjama. Moeder staat meteen bij het trappengat, Adriaan en Jacob klimmen uit hun bed en gaan achter moeder staan. Beneden in de gang staat vader. Zijn gezicht rood van de kou en de regen, de kraag van zijn jas hoog opgezet. Hij kijkt naar boven, zegt geen woord, schudt alleen maar zijn hoofd. "Naar bed jullie." Ineens is moeder kortaf, lijkt ze wel boos. Ze loopt de trap af, draait zich onderaan om. "Naar bed." De jongens klimmen weer in bed. Maar het lijkt wel of de storm nu nog erger is geworden. Zo hebben ze vader nog nooit zien kijken! Ze worden er bang van. En als je bang bent, klinkt het gekletter van de regen en het waaien van de wind twee keer zo hard. Dan lijkt het of iedere boomtak die tegen het raam tikt de ruit stuk zal slaan. Adri aan en Jacob kunnen echt niet slapen. Beneden gaat de kamerdeur weer open en voor ze het in de gaten hebben, staan de jongens weer bovenaan de trap. Vader zet net de kraag van zijn jas omhoog. Even is er een glimlach op zijn ernstige gezicht: "Adriaan! Let op je broertje en je moeder! Jij bent nu de man in huis." Dan opent vader de deur; hij moet hem met twee handen vasthouden. Regen slaat naar binnen. Met een klap valt de deur achter vader dicht. Even lijkt het vreemd stil. Dan staat moeder in de gang. "Kom maar naar beneden, dan mogen jullie in de bedstee." Ze rennen de trap af, de kamer in en met een sprong zitten ze in de bedstee. "Ik aan de buitenkant!" roept Adriaan. Moeder schudt haar hoofd. "Je vader is de deur nog niet uit of je speelt al de baas!" "Waar is vader heen?" "Net als alle vaders, naar de dijk. Kom. Onder de dekens. Hier beneden hoor je de storm min der. Slapen jullie!" Moeder stopt de jongens in, geeft ze een dikke zoen en sluit één deurtje van de bedstee, zodat ze toch nog een oogje in het zeil kan houden. En hoe de jongens ook hun best doen om wakker te blijven, het lukt ze niet en ze vallen in slaap. Hoe lang ze geslapen hebben weten ze niet, maar ze schieten recht overeind als de voordeur open gaat en ze de stem van vader boven de storm uit horen roepen: "De dijk is doorgebroken! Geen houden aan! Aankleden, nu meteen. Vader rent de trapt op. "Jongens, wakker worden! - Waar zijn de jongens?!" "Hier beneden!" Vader is met twee sprongen weer onderaan de trap en in de kamer. Hij heeft de kleren van de jongens in zijn handen en gooit ze in de bedstee. "Aankleden jongens! Jullie moeten moeder helpen spullen naar zolder te brengen!" "Maar hoe kan de dijk nou doorbreken?" "Geloof me, jongens. Als de zee kwaad is, kan alles. Maar ik moet weer terug." Moeder kijkt vader verschrikt aan. "Het vee moet gered, we kunnen die beesten niet laten ver drinken! Ik kom zo snel mogelijk terug. Breng zoveel mogelijk huisraad naar de zolder." En weer verdwijnt vader in de duisternis van de nacht. Moeder kijkt hem na. Ze voelt de storm niet, alleen de angst in haar hart. "Wees voorzichtig," fluistert ze. Is het een traan of de regen op haar wang? Adriaan en Jacob kleden zich aan. Ze kijken ernstig, niet bang. "Ehh... eerst maar wat brood en kaas naar boven en een kan melk. Jacob, jij het brood en de kaas, Adriaan de melk. En niet morsen." Daarna draagt moeder één voor één de keukenstoelen naar boven, een olielamp. Ze haalt de dekens uit de bedstee. En uit een laatje wat sieraden. En daar zitten ze. Met zijn drieën. Op zolder. Aangekleed. De slaap is verdwenen. Lange tijd televisie en computers Nout woont in een klein huisje in een Zeeuws dorp vlak achter een zeedijk. Als zijn ouders een paar dagen weg gaan, breken de dijken door. Nout moet zien te over leven tijdens een van de grootste natuurrampen uit de Nederlandse geschiedenis: de watersnoodramp van 1953 Achtergrondliteratuur - Kees Slager, De ramp. Een reconstructie van de watersnood van 1953. Amsterdam 2003. - Hans Gramberg, 'De Sint-Elisabethsvloed (1421)', in Els Kloek (red), Verzameld verleden. Veertig gedenkwaardige momenten en figuren uit de vaderlandse geschiedenis. (Verloren Verleden 24), Hilversum 2004. - I.M. van Loo, C. van den Bovenkamp, M. Sinke, Boven water de watersnoodramp van 1953 in Oost-Zuid-Beveland in woord en beeld, incl. cd- rom 2005 - Kees SLager, 'Het gat van Ouwerkerk. De waters noodramp van 1 februari 1953', in Wim van den Doel, Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw. Amsterdam 2005, p. 220-231. - Willem van der Ham, 'Stormvloedkering Oos- terschelde. De Deltawerken', in Wim van den Doel, Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw. Amsterdam 2005, p. 410-421. - Helga Danner, 'West-FriesLand: de Omringdijk. Holland als creatie', in Wim Blockmans en Her man Pleij, PLaatsen van herinnering. Nederland van prehistorie tot Beeldenstorm, Amsterdam 2007, p. 216-227. - Willem van der Ham, Meester van de zee. Johan van Veen, waterstaatsingenieur 1893-1959, de kust, de stormvloed, de delta, Amsterdam 2003. - Willem van der Ham, Heersen en beheersen. Rijkswaterstaat in de twintigste eeuw, Zaltbom- mel 1999- - Arie Kuijvenhoven, 'De Watersnoodramp van 1953: hoofdlijnen en achtergronden'. In-. Vrouwen en kinderen eerst? - Zelfredzaamheid tijdens rampen, Kon. Vermande 2005, p. 163-250. 1980 1990 2010 |imr. 3| Vertef eend... 19

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 2010 | | pagina 5