Geen spectaculaire heldendaden van of door de politie, maar zij stonden steeds
paraat en verleenden hulp waar nodig. Dat was kort en bondig de rol van de
politie tijdens de watersnoodramp van 1 februari 1953 en de dagen, weken en
maanden daarna.
Politie op Schouwen-Duiveland in 1953
Door het Politiebesluit van 1945 werden in Nederland het Korps Rijkspolitie en de
gemeentelijke politiekorpsen in het leven geroepen. Het Korps Rijkspolitie kreeg
de politietaak in gemeenten met minder dan 10.000 inwoners. Gemeenten met
25.000 of meer inwoners kregen een eigen gemeentelijk korps. Voor de gemeen
ten met inwoneraantallen tussen 10.000 en 25.000 werd een overgangsregeling
getroffen. Voor Schouwen-Duiveland betekende dit dat in elke gemeente het
Korps Rijkspolitie de politietaak ging vervullen. Echter Zierikzee had in 1953 nog
een eigen gemeentelijk korps dat nog, gezien het inwoneraantal van de gemeente,
moest worden opgeheven. Dit korps stond onder leiding van adjudant-korpschef
C. van Ast en bestond naast de korpschef uit nog negen mensen: een brigadier,
een hoofdagent en zeven agenten.
De overige gemeenten op het eiland waren samengevoegd in drie rijkspolitie-
groepen, die weer onderverdeeld waren in posten:
Groep Brouwershaven met de posten Duivendijke, Kerkwerve, Zonnemaire,
Noordgouwe en Dreischor, onder leiding van de groepscommandant, de
opperwachtmeester der rijkspolitie J. Slieker;
Groep Bruinisse met de posten Nieuwerkerk, Ouwerkerk en Oosterland,
onder leiding van de groepscommandant, de opperwachtmeester der rijks
politie A.J. Schippers;
Groep Haamstede met de posten Burgh, Renesse, Noordwelle, Serooskerke,
Ellemeet en Eikerzee, onder leiding van de groepscommandant, de opper
wachtmeester der rijkspolitie J.J. de Bukviel.
Op de groepsstandplaatsen deden enkele politiemannen dienst, de posten waren
vrijwel altijd eenmansposten. De posten Renesse, Oosterland en Nieuwerkerk
vormden daar, als meermanspost, in 1953 een uitzondering op.
Dit alles ressorteerde onder het district Middelburg van het Korps Rijkspolitie
onder leiding van de districtscommandant, Dirigerend Officier der Rijkspolitie 3e
klasse (majoor) W.H. van Ballegooijen de Jong.
De waarschuwing
Kees Slager beschrijft in zijn boek De ramp uitvoerig hoe weerswaarschuwin-
gen in 1953 werden gedaan. De Zeeuwse rijkspolitie beschikte nog niet over een
centrale meldkamer en werd op zaterdag 31 januari 1953 niet vooraf gewezen
op het dreigende gevaar. Men was afhankelijk van anderen, die meenden dat
het goed zou zijn als de politie het ook wist. De enige waarschuwing voor een
gevaarlijk hoge vloed in de komende nacht kreeg groepscommandant Slieker
van Brouwershaven die zaterdagavond omstreeks 19 00 uur. Hij muteerde in het
dagrapportenboek van de groep Brouwershaven: 'Te 19.00 uur opgebeld door
Waterstaat met de mededeling dat er rekening mede gehouden moet worden dat
voor hedennacht een gevaarlijke hoge vloed moet worden verwacht. Naar aanlei
ding hiervan zijn de dammers gewaarschuwd en de vloedplanken geplaatst. Te
circa 22.00 uur zette de vloed in met sterke N.W. storm. De opperwachtmeester
Slieker en de wachtmeester le klasse Jonker bleven op wacht'.
80