De volgende morgen zagen we in de
verte een roeiboot aankomen
libelle 5-7
Het was zondagmorgen, een uur of acht, toen de
zware stap van een paard ons wekte. Mijn vader
keek naar buiten en herkende de knecht van
Voordendag, een boer die wat verderop woonde.
"Wat is er aan de hand?" riep vader. "Weetje
dan niet dat het land van Esch al vol water
staat?" schreeuwde de knecht terug.
Zo begon de dag die ik m 'n hele leven niet meer
zal vergeten. Mijn vader had die week een nieu
we tractor gekocht. Hij schoot in zijn kleren en
reed met zijn oude DKW naar de schuur - zo 'n
drie kilometer buiten het dorp - waarin de tractor
stond. Toen hij er aankwam stroomde het water
al over de dijk de polder in. Inmiddels waren
mijn moeder, mijn zusje en ik druk bezig de weck
uit de kelder te halen. Toen het water boven mijn
knieën kwam, moest ik uit de kelder komen. Al
lerlei klem huisraad en etenswaar brachten we
naar boven. Het water kwam steeds hoger tegen
de dijk op waarop ons huis stond en we vroegen
ons vertwijfeld af of papa de schuur wel bereikt
zou hebben. Het ging er steeds dreigender uitzien.
We knielden in de huiskamer neer en smeekten
God of hij papa wilde beschermen. We dachten
zelf nog wel veilig te zijn in ons huis. Na enige
tijd stroomde het water toch ons huis binnen.
Voor en achter stonden de polders al vol. Hele ge
zinnen kwamen naar de hoger gelegen kern van
het dorp. Sommigen met een kussensloop met wat
in de haast bij elkaar geraapte spullen op de rug.
Tegen het hek langs ons erf werd in allerijl een
dijkje van zandzakken gelegd. Voor ons huis was
de dijk het laagst. Door het stromende water was
er een gat ontstaan en voor
de avond moesten wij ons huis verlaten
omdat het dreigde weg te zakken.
Drie kilometer verder streed mijn vader zijn een
zame strijd met het water. Hij heeft de nieuwe
tractor nog op de dijk kunnen krijgen maar het
water bleek sterker en dreef hem met tractor en al
tegen een oude pereboom. Daar bleef hij hangen.
Worstelend tussen strobalen, olievaten en stukken
dak die in het woedende water werden meege
voerd, heeft hij de Buitendijk kunnen bereiken.
Daar kwam een man hem tegemoet wiens vrouw
verdronken was. Samen zijn ze verder gegaan tot
ze een gezin op het dak van een schuurtje ont
dekten. Het is ze gelukt de mensen op de dijk te
krijgen. De moeder van het gezin heeft de ontbe
ringen echter niet overleefd. Ze hebben die dag
Strijensas nog kunnen bereiken en daar de nacht
doorgebracht.
Ons werd, samen met nog vijfentwintig andere
mensen, gastvrijheid geboden bij een tante die een
paar huizen van ons vandaan woonde. We slie
pen die nacht weinig. De volgende morgen lag het
water te glanzen in de zon. Het had een beetje
gevroren. Het was ondenkbaar dat datzelfde wa
ter vierentwintig uur daarvoor zo 'n vernietigende
kracht had gehad. Het was een komen en gaan
van mensen die maandag. Iedereen kzvam vra
gen naar familie of vrienden en ze vroegen ons of
we al iets van papa hadden gehoord. De kleine
kinderen werden beziggehouden door de groteren.
We gingen over de zandzakken naar de winkel
om kleurboeken en schriften te kopen. Aan het
eind van de morgen zagen we in de verte een
roeiboot aankomen. Er werd gezwaaid, we
zwaaiden terug. Eerst durfden we het niet hardop
te zeggen, maar toen de boot dichterbij kwam,
wisten we het zeker. Het was papa. We gooiden
het raam open en papa, een jonge man toen nog,
stapte zo vanuit de roeiboot de serre binnen.
MEVR. A. T. HAGE-NIEMANSVERDRIET, LELYSTAD 1