Geen bedreiging meer! Meditatie 'en de zee was niet meer'. Openbaring 21 vers 1c. Wanneer wij op een mooie zomerdag één van de stranden bezoeken, kan ons oog urenlang geboeid worden door de schoonheid van de zee. In een voor ons oog altijd gelijkmatige tred gaan de golven hoog en laag. Vele dichters hebben hiervoor oog gehad en hebben in hun gedichten de schoonheid van de zee bezongen. De zee is mooi, zelfs in andere jaargetijden dan de zomer. Toch kent de zee ook grote gevaren en kan zij een bedreiging voor ons zijn. Velen zijn bij het zwemmen in zee verdronken. Zij onder kenden de gevaren niet. In vissersplaatsen worden geliefde mannen en zonen betreurd, omdat zij tijdens de uitoefening van hun beroep in een vliegende storm op zee zijn omgekomen. De zee is echter niet alleen een bedreiging, wanneer men op zee is, maar ook wanneer men zich veilig achter de dijken waant. Wie denkt in dit verband niet aan 1 februari 1953. Het is nu precies dertig jaar geleden, dat de dijken doorbraken en de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden geteisterd werden door de watervloed. Bijna tweeduizend jongeren en ouderen werden door het water verzwolgen. Nog altijd wordt hieraan met grote huiver gedacht en betreurt menig gezin een geliefde dode. Met piëteit denken wij aan die velen juist in deze dagen die in de golven omkwamen. In de bedreiging van de zee was Gods hand zwaar over ons volk en land. Wij hadden gedacht onze veiligheid achter de dijken te hebben, doch het bleek een onjuiste gedachte te zijn. De Heere blies op een krachtige wijze onze gewaande veiligheid omver. Zijn hand was zwaar op ons. Waar heeft het ons echter als volk gebracht? Is de hand Gods erin gezien en is er een totale ommekeer geweest van ons volk? Helaas die totale ommekeer is uitgebleven. Wij vrezen wel eens, dat de uitgieting der zonden in de jaren na de watersnood slechts groter is geworden en de waarschuwende hand Gods niet is opgemerkt. Laten wij evenwel niet vergeten, dat de Heere ons in die watersnood een teken heeft willen geven. Een teken, dat wij, die aan deze watersnood ontkomen zijn, moeten opmerken. De Heere heeft ons daardoor tot terugkeer tot Hem geroepen! En wanneer wij deze dagen gedenken hoe het dertig jaar geleden is dat deze ramp over ons volk kwam, dan wil de Heere daarmede^ dit teken nog eens onderstrepen. Zijn roeping in dat gericht over ons volk accentueren. Want in de geest zien wij een ander gericht opdoemen. Het eindgericht waarin alles jong en oud voor de rechterstoel van Christus gedaagd worden. Aan dat gericht zal geen mens ontkomen. Klein en groot, jong en oud zullen voor de rechterstoel staan. Van belang zal het dan zijn: hoe wij voor Christus' rechterstoel staan. Wanneer wij in ons leven Christus hebben leren kennen als onze Borg en Zaligmaker zullen wij vrijuit gaan. Wij zullen niet schuldig worden verklaard. Maar indien niet, dan zullen wij ondergaan, voor altijd ondergaan in een zee! Niet in een zee van water, doch in een zee van vuur. Daaraan zal geen ontkomen zijn! In 1953 hebben velen zich nog weten te redden. Zij zagen in de golven de dood voor ogen, maar zij ontkwamen, omdat God wilde, dat zij niet in de watervloed werden verzwolgen. Dat is een zaak om nog altijd dankbaar voor te zijn. Waarschijnlijk zullen er onder ons ook wel lezers en lezeressen zijn die hiervoor dankbaar zijn. Zij ontkwamen! Maar aan het laatste gericht zal niemand ontkomen, tenzij Christus door een oprecht geloof gestalte in ons hart heeft gekregen en de zee in ons tot bedaren is gekomen. Want ook in ons hart wordt een zee gevonden, die een grote bedreiging vormt nl. een zee van ongerechtigheid. Wat kunnen de golven van die zee hoog in ons opslaan. Wat kunnen de gevolgen daarvan gezien en gehoord worden buiten het hart. Die zee in ons moet tot bedaren en tot rust gebracht worden. Het tomeloze geweld van de zonde te niet gedaan worden. Wie doet dat? Dat doet nu Hij Die al Gods golven en al Gods baren over Zich heen heeft laten komen. Die in een zee van Godverlatenheid is ondergegaan waardoor Hij de toorn Gods over een zee van ongerechtigheid heeft kunnen blussen. Het is de Heere Jezus Christus Die door de golven van Gods toorn is verzwolgen, opdat wij daaraan zouden ontkomen, dóór Hem. Kostelijk, wanneer Hij de zee van ongerechtigheid in ons tot bedaren heeft gebracht. Kostelijk, wanneer wij mogen weten, dat Zijn bloed de ongerechtigheid heeft verzoend en dadelijk in de grote eindfinale Hij vóór ons zal instaan. Door het geloof mogen wij dan immers weten, dat Hij al onze ongerech tigheid in een zee van eeuwige vergetelheid heeft geworpen. Doch vergeet niet: het is alléén in Christus. Buiten Hem is geen eeuwig leven, maar een eeuwig zielsverderf. Maar in Hem: een eeuwig leven. Ja, Gods volk wacht een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarin de zee geen bedreiging meer zal zijn. Met de kanttekenaren van onze Statenvertaling laten wij nu maar in het midden, dat sommigen van mening zijn, dat de zee door vuur verteerd zal worden en zal uitdrogen. Wij houden het met de kanttekenaren hierop, dat de gevaren en de bedreigingen van de zee weg zullen zijn. De nieuwe hemel én de nieuwe aarde zal de woonplaats zijn van het volk Gods. Zal dat dan ook onze woonplaats zijn, ons eeuwig tehuis zijn? De woonplaats die wij op deze aarde beslaan is altijd een bedreigde woonplaats. Is het niet door water dan wel door vuur. Doch de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal geen bedreiging meer kennen. Rust en vrede, vreugde en blijdschap zal daarin en daarop gevonden worden. Een ramp als in 1953 zal er nooit weer aangetroffen worden. Want God zal alles en in allen zijn. Het zal weer zijn als in het paradijs voor de val. Een verlangen hiernaar wordt bij de levende Kerk op aarde aangetroffen. Ook bij u? Dan zal men u zalig prijzen, die s'Heeren vrees bekoort. Maar indien niet, dan geve de Heere u het teken van 1953 op te merken tot uw behoud! Huizen (N-H) Ds. G. S. A. de Knegt 4

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1983 | | pagina 3