IÉÉSS"?' 1 -: Een vreemde nacht 'Mama, mag ik nog even opblijven?', bedelt Lia, 'ik heb zo'n mooi boek'. 'En mag ik dan borduren?', vraagt Maja. Het is zaterdagavond. De meisjes hebben de vaat gedaan en moeder heeft de andere kinderen naar bed gebracht. 'Nou vooruit', zegt moeder, met een blik op de klok, 'nog een half uurtje'. Hé, wat fijn. Buiten stormt het heel hard en dan is het binnen zo gezellig. Maja kruipt in een stoel bij de kachel en Lia gaat languit met haar boek op de divan liggen. Moeder pakt de krant. Een poosje is het heel stil in de kamer. 'Jammer dat papa ziek is', denkt Lia, even haar boek ver getend, 'nu kan hij morgen niet preken. Of zou hij op bed een paar preken hebben gemaakt, voor het geval hij morgen beter zou zijn?' Maar nee, daarvan heeft ze niets gemerkt. En daarvoor was de griep trouwens veel te erg. Opeens gaat de deur open en komt kleine Tineke binnen. 'Wat is dat?' vraagt mama, 'jij mag toch niet zomaar uit bed komen?' 'Ik hoor onweren', zegt Tineke met een bevend stemmetje en gaat vlug bij mama op schoot zitten. 'Welnee joh', roepen Maja en Lia tegelijk, 'dat is de harde wind!' 'Tineke is bang voor het onweer van de wind', bibbert Tineke weer. 'Kom maar', zegt moeder, 'je voetjes zijn steenkoud. We zullen eens kijken of je even bij papa in bed mag, dan leg ik je straks wel over. En zal ik dan een warme kruik in je bedje doen?' Tineke knikt blij. Een paar ondeugend lachende oogjes kijken Maja en Lia aan, als ze weer mee naar boven gaat. Bij papa in het grote bed! Daar kan de bulderende storm niet bij je komen! Benedengekomen pakt moeder de krant weer op. 'Ik lees hier dat er in de Biesbosch een dijk doorgebroken is', zegt ze even later. Maja en Lia kijken verbaasd. 'Een dijk door gebroken?' vraagt Lia, 'dijken moeten toch juist het water Een geweldige stormwind zal het deel huns bekers wezen. tegenhouden? Waarvoor worden ze anders gemaakt?' 'Misschien zat er net een zwakke plek daar', peinst moeder, 'maar hier in Zeeland zijn ze hoop ik sterk genoeg'. Als moeder de krant uit heeft, gaan ze naar boven. Tineke slaapt al en wordt in haar eigen bedje gelegd. Maja en Lia mogen de kruik hebben.* 'Lekker warm aan je voeten', zegt Maja, die altijd het eerst in bed ligt. Dan komt Lia er vlug bij. En het duurt niet lang of alle lampen zijn uit en iedereen slaapt. Maar om twaalf uur gaat hard en aanhoudend de bel. Wat zou dat zijn? Moeder trekt haar ochtendjas aan en gaat naar beneden. Op de stoep staat Willemse. 'Mevrouw', zegt hij, 'de toestand aan de haven is kritiek. Vanmiddag, met eb, was het al hoog water en het komt steeds hoger. Pas om vier uur vannacht is het springtij; zolang zal het blijven stijgen. De vloedplanken zijn gezet, maar iedereen is bang dat het water er overheen zal gaan. U kunt het beste wat kaarsen en eten naar boven brengen'. Dan geeft hij een hand en gaat vlug weg. Met een peteroleumstel gaat moeder de trap op en vertelt wat ze gehoord heeft aan vader. 'Hoor je dat, Maja?' fluistert Lia, die ook van de bel wakker geworden is, 'ze zijn bang dat het water over de dijk zal komen'. In een ommezien zijn de meisjes beneden. Vader is naar de studeerkamer gegaan en moeder denkt na, met een hand aan haar hoofd. 'Brood, beschuit, melk, kaarsen en lucifers', zegt moeder, 'en Maja, wil jij alle jassen en schoenen op de logeerkamer brengen?' Gejaagd lopen ze heen en weer. Lia kijkt naar de buitendeur. Zou er echt water onderdoor kunnen komen? Zomaar in de kamer, in de keuken en misschien op de trap? Ze huivert. Op de slaapkamer heeft moeder een electrisch kacheltje aangedaan. Het peteroleumstel staat op tafel en de brood trommel op de grond. 'Laten we maar eens thee drinken', zegt moeder, terwijl ze een pannetje water opzet, 'dat is lekker warm'. Dan komt vader binnen. Zijn gezicht is nog witter dan het de laatste dagen al was. Geschrokken kijken ze hem aan. En vader stelt hen niet gerust. 'Een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn', zegt hij ernstig en gaat dan op de rand van het bed zitten. Moeder pakt een stoel vast en Maja en Lia kruipen ieder aan een kant, dicht tegen vader aan. Hij slaat zijn armen om hen heen en zwijgt. Om de hoek van het huis giert de storm. Zo zitten ze een tijdlang, ieder met eigen gedachten. Dan begint het water te koken en moeder zegt: 'We moeten gelijk maar wat eten. Ik haal nog even de borden en de suiker, die was ik vergeten'. Vader gaat weer naar de studeerkamer terug en Lia schuift het gordijn opzij. 'Kijk eens, Maja!' roept ze zacht, 'overal brandt er licht'. Ze gaan ook kijken op de logeerkamer aan de achterkant van het huis, en daar zien ze, door de wild zwiepende takken van de bomen heen hetzelfde: in alle huizen zijn, boven en beneden, de lampen aan. Ze slapen twee-hoog en daar is het behoorlijk koud. 58

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1983 | | pagina 24