De nacht toen de bossen huilden
door joh. G. Veenhof
Veel, heel veel is er in de loop van dertig jaar veranderd in de
kleine, toen hecht gesloten gemeenschap van de buurtschap,
waar we onze kinderjaren hebben doorgebracht. Nu is de kleine
gemeenschap overspoeld met mensen, die als import worden
aangeduid en die geen weet hebben hoe het er in ons toen zeer
orthodoxe gemeenschap aan toe ging. Televisie was een begrip
waar van men wel eens gehoord had, maar het zou nog ettelijke
jaren duren voor het eerste kijkkastje zijn intrede deed. Een
dagblad verscheen er niet, wel kwam er twee keer in de week een
regionaal krantje dat de toets der kritiek kon doorstaan en ook
wel een redelijk aantal lezers had. Radio was er wel, maar slechts
in bezit van een klein aantal mensen, die dan ook nog door het
overige deel van de bewoners daarvoor met het nodige voor
behoud werden aangekeken. Vandaar ook, als er in den lande
iets gebeurde, het vaak tijd nodig had, om tot onze gemeenschap
door te dringen.
Een paar jongens uit onze buurtschapdie in dienst waren, werden ook
naar getroffen gebieden gestuurd om er te helpen.
Maar toch, men vraagt zich af hoe men sommige dingen aan de
weet komt. Zo ook de gebeurtenis, die als de 1 februariramp de
geschiedenis zou ingaan.
Het was de nacht van eenendertig januari op een februari
negentien drieenvijftig: de nacht toen de bossen huilden.
De vijf oude, slanke populieren die slechts enkele meters achter
ons huis aan de rand van een smal slootje groeiden, bogen onder
het geweld van de storm, die naar mate de avond verstreek, nog
in kracht toenam. Naar het zuiden en zuid-westen) waar de
uitgestrekte bossen van de heuvelrug lagen, loeide de storm en
liet zijn klagend, angstig gebulder horen. Zwart was de avond en
de nacht die kwam straalde een stilte, diepe dreiging uit. Onze
buren, een paar oudere, vrijgezellen, die samen met ons het
zelfde erf deelden, hadden de gewoonte om 's avonds, na de
avondpap, die omstreeks half negen gegeten werd, in de bedstee
te duiken, om 's morgens voor het eerste hanengekraai weer uit
de veren te komen. Slechts in heel bijzondere omstandigheden
week men van die gewoonte af, zo ook op de avond toen de
bossen huilden. Het was al tegen elf uur en aan naar bed gaan viel
niet te denken. Het was noodweer, ons gezin zat rond de tafel,
waarboven een flakkerend peertje brandde. Verbaasd waren we
niet toen onze twee ongetrouwde buurmannen binnen kwamen
en bezorgd aan vader vroegen: 'Wat denk je er van buurman, zou
het nog erger worden?'
Na een traag verlopend gesprek gingen we het erf over, om
achter de hooibergen te kijken, waar een ruime blik op de
westelijke horizon geworpen kon worden. Dat was iets wat we
vaker deden, bijvoorbeeld in de zomeravonden als er onweer aan
de lucht zat. Die avond zat de lucht 'dicht', inktzwarte duisternis
en koude regen die ons in het gezicht striemde.
'Het is gewoon noodweer', zei buurman, terwijl hij in de kraag
van zijn jas wegkroop.
'Laten we maar in huis gaan', voegde z'n broer er aan toe. 't Weer
wordt hoe langer hoe slordiger', een uitdrukking gepaard aan
zijn overtuiging, dat slechts weer niet bestond.
Over de deel lopend waar een zwak olielampje brandde,
kwamen we op de geut, waar Marie, onze buurvrouw met
zorgelijk gezicht aan tafel zat.
'Hoe zal 't gaan met 't weer?' vroeg ze.
"t Is heel erg, ik heb het zelden nog zo meegemaakt', verklaarde
haar oudste broer, die naar de schouw liep, waar op een schap de
tabakspot stond en waaruit hij een pijp stopte.
Marie schonk ongevraagd koffie in de witte kommen zonder oor
en zette die voor ons op tafel. De vrouw merkte op; dat ze voor
de zondag niet meer op bed kwamen, waar ze volkomen gelijk in
zou krijgen.
De volgende morgen had zich de vreselijke ramp voltrokken. Wij
in onze gemeenschap wisten daar nog niets van. Tegen half tien
toen de weg vol was met kerkgangers, hing er een sombere
stemming onder hen die zich naar het bedehuis begaven. Velen
hadden de nacht wakend door gebracht wat op menig gezicht
goed te zien was. Zo hier en daar drong het door dat de storm
flink schade had aangericht. Bomen waren omgewaaid, een kap
van een hooiberg was van de roeden gewaaid en in het weiland
terecht gekomen. In de kerk was het voor de aanvang rustiger
55