28 //W t*s t£<ji-rve*y>(is ,/JL <yyu- Briefkaart die Potappel in 1905 schreef het gezicht gegeven op de tweede Per soon in het Goddelijk Wezen als de eni ge Naam door welke ook Potappel zalig zou kunnen worden. Hij mocht kostelij ke zaken beleven en werd ervan door drongen dat er voor hem nog een mo gelijkheid was om zalig te worden. Toch bleef er van binnen strijd en van buiten vrees en tot zijn 12e jaar bleef het een leven tussen hoop en vrees, echter zo danig dat er tegenover één hoopje wel duizend vrezen stonden! Zijn ziel verlost Het was op nieuwjaarsdag 1894, Pot appel was dus nog geen twaalf jaar oud, toen er op Stavenisse een vrouw in volle vrede het tijdelijke met het eeu wige mocht verwisselen. Met de woor den van Datheens 42e Psalm 'Als een hert gejaagd o Heere' mocht ze in de triomferende kerk overgaan. Potappel hoorde hier van en wist dat deze vrouw op haar sterfbed bezat wat hij nu nog tranen in de ogen toe 'Welkom in de strijd!' Potappel dacht dat de man hem verkeerd begrepen had. Immers, hij had na 8 jaren van strijd thans toch geen strijd meer? Later zou hij echter wel be grijpen wat deze man bedoelde! Nog weer enkele dagen later ontmoette hij een andere man die vertellen mocht dat ook zijn ziel gered was, omstreeks dezelfde tijd als waarin Potappel dit wonder mocht beleven. Die man nam hem mee naar zijn huis en mocht daar vertellen hoe de Heere hem, in een kerkdienst onder het uitspreken van de zegen door Ds. D. Bakker, in het hart had willen treffen. Potappel had er een zielevriend bij ge kregen die hij het verdere van zijn leven elke dag bezoeken zou. Ook werd door hem een vrouw bezocht die in Sint Maartensdijk een winkeltje dreef. Deze vrouw had hem nooit ont moet, maar ze had enkele jaren gele den van een drietal mannen vernomen dat die in de polder een jongen zich in een holle boom zagen verstoppen. Het drietal werd nieuwsgierig en hoorde, bij de boom gekomen, hoe die jongen daar in diepe geestelijke overtuiging bad. Zij luisterden alles af en vertelden het die vrouw, die zijn geestelijke moeder mocht worden. Leendert bezocht dus deze vrouw en had een boodschap verzonnen om haar winkeltje binnen te gaan. De vrouw doorzag hem en zei dat hij haar wel wat te vertellen zou hebben. Ze vroeg hem tevens waarom hij daarmee vier weken had gewacht. Leendert mocht alles vertellen en zo werd deze vrouw een moedervoorhem. Zo werd er iets gevoeld van de ge meenschap der heiligen. In de tenten der goddelozen Noodgedwongen moeten we ons arti kel sterk bekorten. Wie een uitvoeriger miste. De Heere Jezus werd voor hem een weggaande Persoon, zo lezen we in het boekje van Ds. Slager. Opnieuw kwam Leendert in het gemis tot hij in april 1894 naar de Zeedijk gedreven werd waar God hem voor de Rechter van hemel en aarde plaatste. Hij kreeg daar zijn eigen vonnis te ondertekenen, mocht het recht des Heeren kussen en werd het met God in dat recht eens. Daar mocht hij geloven een gekende van eeuwigheid te zijn en werd hij vrij gesproken door de Eerste Persoon. De tijd had daar stilgestaan, 't Was inmid dels nacht geworden zonder dat hij het bemerkt had, maar in zijn hart was de eeuwige Zon der gerechtigheid opge gaan. Zijn omgang met Gods volk Enkele dagen later ontmoette hij een bekeerde man die hem vroeg hoe het er van binnen bij stond. Leendert mocht gaan vertellen en de man riep hem met

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1978 | | pagina 17