Fig. 3. Besparing op grondverzet door toepassing van een buitenberm. Bij pro fiel B, gelegen op hooggelegen maaiveld, heeft de buitenberm uit een oogpunt van besparing weinig zin. Fig. 4. A. B en C zijn zg. Muraltmuurtjes, D is een schutting van betonnen palen en planken. B en C zijn stabiele constructies. Bij C zijn in de muur openingen gespaard om holten onder de zool te kunnen aanvullen. openingen 13x15 cm aantasting van binnenbelopen getekend. Bij de dijken langs de Zeeuwse stromen kon men dergelijke beschadigingen over kilometers lengte waarnemen. Het is duidelijk dat verscheidene doorbraken op zodanige wijze zijn ontstaan. Andere oorzaken van het bezwijken der dijken zijn te zoeken in het verweken van de dijklichamen. Door reeds aan wezige of tengevolge van het waterge weld ontstane scheuren in de dikwijls kale kruinen en belopen, kreeg het water gelegenheid in de dijklichamen te drin gen, waarvan verweking en afschuivingen het gevolg waren. In fig. 2 is een dergelijke afschuiving van het binnenbeloop getekend. Zoals vermeld hebben de steenglooi ingen de minste schade opgelopen. Dit is te verklaren doordat de water standen ver boven deze glooiingen ston den en ze zodoende van de beukende golven het minst last hadden. Hetzelfde geldt voor de buitenbermen. Het gehele proces speelde zich af boven aan de dijken, dus op de plaats waar ze de minste weerstand kunnen bieden, waarbij de aanwezigheid van de buitenbermen, wegens te geringe hoogte, van weinig betekenis bleek te zijn. De onderbreking van het buitenbeloop, de zg. buitenberm, is voor het eerst in Zeeland toegepast door de waterbouw kundige A. Caland, omstreeks I838. Deze beoogde hiermede in de eerste plaats een besparing te vinden op het -n dijkprofiel, dus op het grondverzet. Deze 19 besparing heeft echter alleen zin bij een laaggelegen maaiveld. Zie fig. 3. 692b Bij de toepassing van steenglooiingen ging men, om bekledingsmateriaal te besparen, de belopen steiler opzetten, doch men verkreeg hierdoor een zwaar dere golfaanval. De buitenberm diende nu om de ener gie van de tegen het gladde beloop op lopende golven uit te putten. Aldus ontstond het Zeeuwse dijk profiel, met buitenberm en met betrek kelijk steile buitenbelopen. (I 3). Doch in het algemeen heeft men de buitenbermen te laag gehouden, waar door bij hoge stormvloed het effect voor het remmen van de golfoploop en golf aanval verloren gaat, terwijl men er dan juist het meeste behoefte aan heeft. Bovendien geeft een lage buitenberm bij hogere waterstand gelegenheid tot het binnendringen van water in het dijk- lichaam, waardoor verweking in de hand wordt gewerkt. Een buitenberm behoort dan ook vol doende hoog te liggen, op of boven het peil van S.V. Overigens kan een buitenberm worden beschouwd als een vooruitgeschoven post van het eigenlijke dijklichaam, welke tevens gelegenheid biedt om een over gang te vormen van verdedigd beloop naar het van een grasmat voorziene bo- venbeloop. Aan de Noordelijke kust van ons land kent men de buitenberm niet, doch men past daar flauwe, ononderbroken buiten belopen toe. Hen huldigt daar voor dijk- aanleg de stelling, dat men een ongekend sterke aanvaller beter naar afmatting kan leiden dan door een steile borst wering tot krachtmeting kan noden. Nu kan men daar met een geringere verdediging volstaan wegens geringer tijverschil en als gevolg van de bescher ming van de voorliggende wadden. In vergelijking met de massale steen- en betonbekledingen welke in Zeeland op vele plaatsen noodzakelijk zijn, is dat een groot voordeel. De kruin van de dijk moet watervrij liggen, waaronder men dient te verstaan dat geen golfoverslag of overlopen mag plaats vinden. Hoe hoog de kruin van een dijk op een bepaalde plaats moet liggen om hieraan te voldoen hangt af van het hoogste te verwachten stormvloedspeil, van de lig ging t.o.v. de windstreken, de breedte en diepte van het voorliggende water vlak, het al of niet aanwezig zijn van voorland of strand, de hoogte en uit gestrektheid van dat voorland, enz. Reeds bij de stormvloed van I 906 is in Zeeland gebleken dat vele dijken te laag waren. Men heeft daarna op vele plaatsen de noodzakelijke dijksverho- ging en profielverzwaring trachten te ontgaan door een betonconstructie op de buitenkruinlijn te plaatsen. Deze betonconstructies, hetzij Muralt- muren of schuttingen, hebben in het alge meen niet voldaan, uitgezonderd op die plaatsen waar ze slechts gediend hebben als scherm voor buiswater en aansloten op een brede, verharde kruin. Ze waren dus op zijn plaats waar het dijkprofiel geen verzwaring nodig had. Op de plaatsen waar de muren aan golfslag stonden blootgesteld of water keerden, trad spoedig onderloopsheid en ontgronding op. als gevolg van de vaak gebrekkige en topzware constructies, Pfi 1,50 m boven

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1954 | | pagina 96