K
T
"eifib=
2^
WESTER SCHELDE
10.00* gespoten zand
5.00» (profiel Nov.'53)
N.A.P
5.00-
10.00-
15.00-
20.00-
25.00-
.30.00=-
LËNGTEPROFIEL É-È
(bodemprofiel volgens loding van 20 Juli 1953)
-profiel 20 Juli'53
Wp. KRUININGEN
oostelijk sluitcaisson (Phoenix AX)
Fig. 76a t/m d. Stadia van de dichting van het
gat in de Veerhavensituaties en profielen op
resp. 30 April, 9 Juli, 20 Juli en 25 Juli 1953.
DWARSPROFIELEN
150
200 m.
- 4 April '53 (raai 53 oostelijke havendijk
30 April 1953 A-A
weggebaggerd lol 11,50m-(10-30April'53)
I westelijk tandhoold
4 Juli'53
500
N.A.R
oostelijk landhoofd
S Juli '53
ten geschieden, dat door het opdrijven en
uitvaren van een grote caisson (Phoenix AX)
de nieuwe aanleginrichting, welke nabij de
vroegere plaats gemaakt zou worden,
gemakkelijk bereikbaar was (fig. 78).
Verder zou de aansluiting van de caissons
onderling zodanig moeten zijn, dat de naden
tot een minimum beperkt bleven, zodat een
geringe hoeveelheid zand en rupelleem
nodig zou zijn om de afsluiting gedurende
ongeveer een half jaar waterkerend te
maken. Een en ander zou kunnen worden
bereikt door de stenen drempels zo vlak
mogelijk af te storten, voorwaar geen
eenvoudige opgave.
Voor het projecteren van de plaats van de
caissons moest bovendien rekening met de
minimaal toelaatbare doorstromingsope
ningen worden gehouden, zodat de daarin
optredende stroomsnelheden niet meer dan
ongeveer 4,5 m/sec zouden bedragen. In
verband hiermede werd een opening van
800 a 1000 m2 bij springtij en circa 600 m2
bij doodtij nog toelaatbaar geacht.
Resulterende uit de hiervoor omschreven
eisen werden de caissons zodanig gepro
jecteerd, dat twee rechthoekige door
stromingsopeningen met een totale door
snede van 850 m2 t.o.v. NAP, t.w. een oos
telijke opening groot 600 m2 en een weste
lijke opening groot 250 m2, ontstonden. De
oostelijke opening (600 m2) .welke met een
AX caisson van 62,2 x 18,9 m en hoog
18,25 m zou worden afgesloten, was groot
genoeg om de stroom bij doodtij door te
laten. Met het oog op de lengte van de
Phoenix AX caisson (62,2 m) zou de breedte
van laatstgenoemde opening ongeveer 60 m
bedragen, waaruit een drempeldiepte op
10 m NAP volgde, zodat de ter plaatse
aanwezige bodemdiepte van 8,5 m NAP
door baggeren verdiept zou moeten wor
den.
Voor de kleinere westelijke opening
(250 m2) zou een samengestelde caisson van
33 x 15 m worden gebruikt, waarvoor de
drempel op 7 m NAP zou worden aan
gebracht.
Als gemeenschappelijke aanslag voor
beide caissons zou een pijlercaisson worden
geplaatst, die tevens het hoogteverschil
(3 m) van de drempels voor de sluitcaissons
moest opvangen, terwijl als west landhoofd
eveneens een caisson zou dienen.
westelijk sluitcaisson
23 Juli'S3
10.00» rupelleem 550»Cna 25 Juli)
500
N.A.R
rupelleem
20 Juli 1953 C-C
oostelijk sluitcaisson Phoenix AX
24 Juli'53 rupelleem 5.50-6.50*
(na 25 Juli)
In verband met de langs de oost havendijk
trekkende felle vloedstroom werd voor het
oostelijke landhoofd een in de lengte
richting van de stroom te plaatsen Phoenix
BX caisson van 62,2 x 13,4 m en hoog 12,2
m geprojecteerd, welke een goede stroom-
geleider vormde en tevens als grondkering
voor de aansluiting met de havendijk diende.
Door het ontstaan van een verdieping
aan de westzijde van de Veerhaven werd de
westelijke sluitcaisson, welke aanvankelijk
evenals de oostelijke sluitcaisson aan de zee
zijde van de pijler was geprojecteerd, naar
de polderzijde verschoven, zodat de cais
sons-waterkering in plattegrond een
vorm verkreeg.
Uitgezonderd de twee later te noemen
verbindingscaissons zouden alle caissons op
de LW kentering kunnen worden geplaatst.
Behalve de vele voor dit sluitingsplan
uitgevoerde getijberekeningen werden
door het Waterloopkundig Laboratorium
(N.O.-polder) uitgebreide proeven ge
nomen voor het vaststellen van de plaat
singsmanoeuvre van de diverse caissons en
de bepaling van de daarbij optredende
stromingsbeelden. Verder was voor in
structie van het uitvoerend personeel een
„droog" model op schaal 1 150 vervaar
digd dat in Hansweert was opgesteld.
Het boven omschreven plan werd als
volgt uitgevoerd (fig. 76 t/m d en 78):
a. het aanbrengen van een bezinking en
25 Juli 1953 D-D
bestorting op de oever van de Grote
Kreek aan de binnenzijde van de zee
dijk bij de uitwateringssluis/gemaaltje;
b. het dichten van het gat in de westelijke
havendam met rupelleem;
c. het uitvoeren van baggerwerk en het
aanbrengen van een bodembezinking
in de Veerhaven en het maken van
stenen drempels voor de caisson
afsluiting;
d. het plaatsen van de landhoofdcaissons
en de pijlercaisson;
e. het plaatsen van de westelijke en ooste
lijke sluitcaisson en
f. het maken van nieuwe havendijken
met veerplein enz.
5.3. Bezinking en bestorting bij de uit
wateringssluis.
Om de reeds in de inleiding genoemde in-
scharing van de oever van de Grote Kreek
aan de binnenzijde van de zeedijk bij de
uitwateringssluis te beteugelen, werd reeds
op 19 Februari 1953 het eerste zinkstuk aan
gebracht. Deze bezinking, voor het grootste
deel ten Oosten van de uitwateringssluis
gelegen, werd tot een totale oppervlakte
van 3200 m2 uitgebreid. Bovendien werden
diverse kantelbakken en onderlossers met
steen en oplossers met rupelleem gestort.
De geul was ter plaatse tot 20 m NAP
uitgeschuurd, de helling van de oever
bedroeg 1:1.