I. een afsluiting in het oorspronkelijke dijktracé; II. een vingerling „buitenom" en III. een ringdijk („binnendoor") over het maaiveld. De afsluiting in het dijktracé zou, welke methode ook toegepast zou worden, tame lijk veel zinkwerk vereisen, wat ten koste van de capaciteit van het zinkwerk in de Veerhaven zou gaan. Een vingerling „buiten om" behoefde nauwelijks in overweging te worden genomen omdat de daardoor lopende geul nagenoeg van dezelfde orde van grootte was als in het v.m. tracé van de zeedijk. Daarom werd besloten het gat door een ringdijk lang 750 m over het maaiveld langs de rand van de kom, waarbij enkele geulen gekruisd moesten worden, te dich ten en daarna de zeedijk in het oorspron kelijke tracé te herstellen. Het plan werd als volgt uitgevoerd (fig. 70): a. het uitbouwen van een gedeelte van de ringdijk, hoofdzakelijk bestaande uit gewapend betonnen manchetten aan de west- en noordzijde vanaf de W'lijke dijkskop van A naar F, waarbij o. m. de Noordgeul gedicht werd; b. idem, hoofdzakelijk bestaande uit rupelleem, aan de oostzijde vanaf de O'lijke dijkskop van G naar J, waarbij de oostgeul gekruisd werd; c. het sluiten van de ringdijk door het plaatsen van een caisson in de tijdens het maken van de onder I en II ge noemde gedeelten ringdijk ontstane Inkelgeul tussen F en J en d. het herstellen van de zeedijk in het oorspronkelijke dijkstracé tussen A en G. 4.3. Gedeelte ringdijk a. d. west- en noordzijde (A-F). Het begin van dit gedeelte bestond uit het dichten van een ondiepe geul langs de binnenzijde van de zeedijk (West-geul) door een dam van rupelleem (A-B) welke met een drijvende kraan werd aangebracht. Deze dam diende tevens als buitenperskade van de te vormen ringdijk. Pogingen om met behulp van 2 draglines tijdens het droogvallen van het maaiveld een binnenperskade van maaiveldsklei op te werpen, mislukten doordat de klei on voldoende weerstand tegen de stroom bleek te hebben en de werktijd (±3'/2 uur) te gering was om voldoende hoeveelheden grond te verzetten. Bovendien geraakte het vlak van de hiertoe als „dragline vlucht- schip" ingerichte zolderbak ernstig be schadigd en lek. De binnenperskade werd daarom met zandzakken opgebouwd terwijl de rupel- leemdam eveneens met zandzakken op hoogte (3.50 m NAP) werd gebracht en gehouden, daar de rupelleem gestaag en langdurig bleef nazakken. Tussen beide pers kaden werd zand geperst door een langs de dam vervaarbare kleine perszuiger. Om een snelle bouw van het overige deel (B-C) van de ringdijk te verzekeren werd besloten van de inmiddels beschikbaar ge komen gewapend betonnen manchetten van 11 x 7.5 m en hoog 2 m gebruik te maken. Deze 50 ton wegende manchetten zijn door een langsschot en twee dwars- schotten in 6 vakken verdeeld. De tamelijk grote diepte vlak langs de komrand maakte het mogelijk de manchetten met een drij vende bok, bij een waterstand van om streeks 0,25 m NAP, in een gesloten rij op het onbeschermde maaiveld te plaatsen (fig. 73 en 74). Ze werden met 4stuks tegelijk op een zg. Amerikaanse bak van 200 ton aangevoerd. De bok werd door één sleep boot aan stuurboord en één aan bakboord alsmede met behulp van het achteranker gemanoeuvreerd. Op deze manier was het mogelijk met een bok 4 manchetten (44 m) per getij te plaatsen. Na enige dagen zakten ze tot 0,50 m in de bodem zodat de hoogte van de bovenkant 1.25 a 1.50 m NAP bedroeg. Zolang het water deze stand over schreed (G.H.W. 2.14 m NAP) stroomde water over de manchetten. Getracht werd de eerst geplaatste man chetten van B naar B' met de eerder ge noemde kleine perszuiger met zand vol te spuiten en vervolgens met een rupelleem- kade langs de buitenrand te verhogen. Dit bleek niet mogelijk daar het zand door de overtrekkende stroom werd weggevoerd. Ook het afdekken met zandzakken enz. was niet afdoende. Door onmiddellijk na het volspuiten van een manchet langs de om trek daarvan een zandzakkenkade tot boven H.W. op te trekken en het aldus ontstane vak eveneens vol te spuiten, was het moge lijk de dijk op de juiste hoogte brengen, (fig. 74 ged. B-B'), Daar deze methode te primitief en tijd rovend was werd tot de volgende werk wijze overgegaan (fig. 70 doorsnede A-A). De manchetvakken aan de komzijde werden doordrijvende kranen met rupelleem gevuld (fig. 74), waarop een kade kwam van dezelfde leem tot 2.75 m NAP. Bovendien werd op het maaiveld tegen de voorwand van de manchetten, alsmede tegen de kom rand, een beloop van rupelleem aange bracht. Vervolgens werd tijdens H.W. aan de polderzijde van het aldus gevormde deel van de ringdijk een strand gespoten tot 2m NAP, waarbij tevens de manchet vakken aan de polderzijde met zand gevuld werden. De rupelleemkade werd daarna met zandzakken tot 3.50 m -f NAP ver hoogd. Met behulp van de eerder genoemde vervaarbare kleine perszuiger werd langs de ringdijk aan de komzijde zand ge spoten om de grootste diepten op te vul len. Nadat van 12 tot 20 Mei 1953 de manchetten van B naar C (19 st.) en op 2 en 3 Juni van D naar E (7 st.) waren ge plaatst werd de Noordgeul op 4 Juni 1953 met 5 manchetten (55 m) geblokkeerd. In deze 3 m diepe geul was tevoren een zink- stuk van 20 x 24 m (22 Mei 1953) gezonken waarop een drempel breed 10 m tot een hoogte van 0.50 m - NAP met steen en rupelleem was gestort. Nadat met behulp van rupelleem en het spuiten van zand de onderloopsheid was bedwongen werd dit gedeelte ringdijk op dezelfde wijze afge werkt als van B1 naar C. Een nog aanwezige „landtong" (bij D) welke moeilijkheden voor het plaatsen van de manchetten zou hebben opgeleverd, werd met behulp van een baggermolen op geruimd tot 4.5 m NAP, welke diepte door de stroom na enkele dagen tot 12.5 m NAP was toegenomen. Tenslotte werden voor de voltooiing van dit gedeelte ring dijk op 8 Juni 1953 de laatste manchetten (6 st.) geplaatst (E1 F) en vervolgens tot het hierboven beschreven profiel afgewerkt lt.lt Gedeelte ringdijk a. d. oostzijde (G-J). De langs de binnenzijde van de zeedijk lopende geul (Oostgeul), die deze dijk tot in de kruin had doen afkalven, doch die na het herstel van de Kadijk/Lavendeldijk in be tekenis was afgenomen, werd vanaf het Oosten door de perszuiger „Boka" volge spoten. Nabij de komrand werd door het opstorten van rupelleem met oplossers dwars door de geul het zandstort tot om streeks NAP omhoog gebracht (fig. 70, doorsnede IV-IV). Door een vanaf de zee dijk met een dragline uitgebouwde klei- dam en overigens met een zandzakkendam tot 3.50 m NAP werd de geul op 21 Mei 1953 gedicht. Inmiddels was van H naar I op het maai veld langs de komrand een dam van rupel leem opgeworpen en met zandzakken tot 3.50 m NAP verhoogd. Aan de polder zijde van deze dam werd door de perszuiger „Boka" een strand tot 2 m NAP gespo ten (fig. 70, doorsnede l-l). Aangemoe digd door het succes met het plaatsen van manchetten op het onbeschermde maaiveld aan de westzijde, werd ook hier van I naar J op 22 Mei 1953 een viertal manchetten ge plaatst. In de daarop volgende Pinkster dagen (23 en 24 Mei 1953) ontstond ernstige onderloopsheid bij deze nog niet met Rupel leem gevulde manchetten, terwijl zich er achter een diepe geul ging vormen. De ravage, die in enkele getijen door de eb- stroom was ontstaan, is in fig. 75a en bduide- lijktezien. Zo spoedig mogelijk werd op de ze scheef gezakte en gebroken manchetten een rupelleemdam aangebracht, welke over eenkomstig het gedeelte H-l verder werd afgewerkt, zodat ook dit gedeelte ringdijk was voltooid. 4.5. Sluiting in de Inkelgeul (FJ). Aan het kopeinde(J) van de aan de oost zijde uitgebouwde ringdijk ontstond tege lijkertijd met de hierboven genoemde ver nieling van de manchetten een snelle ach teruitgang van de maaiveldsrand (8 m/dag) over het gedeelte F-J, (fig. 75b) waarbij zich een geul (hierna Inkelgeul genoemd) ging vormen, waarvan de oppervlakte 13/4 ha groot zou worden. Door het aanbrengen van rupelleem langs de maaiveldsrand over de gedeelten F-K en J-L en het storten van ru pelleem met oplossers en van steen langs de dijkskoppen konden de kopeinden van de beide uitgebouwde gedeelten van de ring dijk behouden blijven. In de geul werd tussen de koppen van de ringdijk een bezinking van 35 x 35 m op de inmiddels 6.5 m NAP diepe geul-bodem aangebracht (2 en 4 Juni 1953). Hierop werd een stenen drempel tot 3 m NAP en een breedte in dat vlak van 10 m met onderlos- sers en met de hand gestort. Aan de voet van de beide dijkskoppen werden op 11 en 12 Juni 1953 manchetten als aanslagen voor de sluiscaisson geplaatst. Tijdens een inspectie op de vroege och tend van 13 Juni 1953 waarop de blokkering bij een waterstand van d: 0-25 m NAP zou plaats vinden, bleek dat tijdens H.W. de vloedstroom ten gevolge van het uitzak ken van de rupelleemdam over sommige gedeelten nog over de ringdijk stroomde, en tevens dat tijdens de daarop volgende ebstroom door het 35 m brede gat van de „Inkelgeul" los rijshout van het zinkwerk van de drempel aan de oppervlakte kwam. Een en ander leek niet gunstig om de blok kering uit te voeren, doch uitstel zou ver nieling van de drempel ten gevolge kunnen gehad hebben. Nadat een loding had aan getoond dat de stenen drempel nog intact was, werd besloten de caisson van 33 x 7.5 m en hoog 6 m te plaatsen. Na een eerste vergeefse poging om de caisson op de juiste plaats te manoeuvreren, werd deze opnieuw ingevaren, doch

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1954 | | pagina 76