1
De Alblasser
Fig. 4.
Fig. 5.
herstel van de dijken opgedragen en de
voering daarvan werd direct ter hand
genomen onder leiding van de technische
dienst van het Hoogheemraadschap,
daarin bijgestaan door technici van de
Prov. Waterstaat.
Bij de doorbraak te Ouderkerk a/d
Ijssel is direct begonnen met het storten
van zand in het achter de dijk tot een
diepte van ongeveer 7 m beneden
N.A.P. ontstane wiel, mede tot steun
van de dam van zandzakken. Op deze
zandaanvulling, welke tot ongeveer I m
boven polderpeil werd aangebracht, en
achter de dam van zandzakken, is het
dijkslichaam van klei opgebouwd. Nadat
dit kleilichaam tot kruinshoogte gereed
was, werd de dam van zandzakken aan
de buitenzijde zover verwijderd, dat
onder het toekomstige buitenbeloop een
kleidekking van ruim I m kon worden
gemaakt, waarop later een steenglooiing
werd aangebracht.
Het definitieve herstel van de schade
aan het binnenbeloop bestond uit het
verwijderen van de in de gaten aange
brachte noodvoorzieningen en het weder
onder profiel brengen van de dijk met
klei. Het herstel van het wegdek werd
afzonderlijk aanbesteed.
Door de snelle dichting van het gat
te Ouderkerk a/d Ijssel en de strijd die
door het dijkleger, militairen en burgers
op andere plaatsen aan de dijk is gevoerd
om doorbraak te voorkomen, werd in
de Krimpenerwaard de overstroming
beperkt tot één polder, nl. Kromme,
Geer en Zijde met een opp. van 1092
ha.
Met het eigen poldergemaal (zodra
Foto Mul, Krimpen a/d IJsel
de storing in de stroomlevering was
opgeheven) en met hulp van buurpolders
is het inundatiewater afgemalen en op
I I Februari was het normale polderpeil
weer bereikt.
Behalve de uitvoering van het herstel
werk werden in de loop van 1953
ook nog de dijkgedeelten waar het
water op I Februari over de dijk is
gestroomd, verhoogd.
1. Stormpolder.
De bedijking van deze slechts 62 ha
grote, geheel door het buitenwater
omringde polder, nabij de uitmonding
van de Holl. Ijssel in de Nieuwe Maas,
moet door de polder krachtens het
bepaalde in de keur op een hoogte van
3.85 m boven N.A.P. worden onder
houden.
Op een 6-tal plaatsen is de bedijking
doorgebroken en verder is ze vrijwel
over de gehele lengte ernstig beschadigd.
De polder is dan ook geheel volgelopen.
Met grote voortvarendheid is de
aannemer aan wie het herstel werd op
gedragen met het dichten van de gaten
begonnen. Reeds op 4 Februari was in
alle gaten een kering tot boven gewoon
hoogwater verkregen en kon door een
bestaande duiker zoveel mogelijk water
uit de polder worden geloosd. Met een
viertal hulpgemalen, is de polder verder
ontwaterd en half Maart was hij weer
droog.
De schade aan de bedijking is verder
definitief hersteld door aanvulling met
klei, onder dagelijkse leiding van het
Techn. Bureau Krimpenerwaard en
onder toezicht van de Prov. Waterstaat.
De zorg voor o.m. de hoofdwater
kering van de Alblasserwaard berust bij
het Hoogheemraadschap van De Alblas
serwaard met Arkel beneden de Zouwe,
krachtens het bepaalde in het reglement
van deze instelling. De hoogte en verdere
afmetingen waarop de hoofdwaterkering
door het Hoogheemraadschap moet
worden onderhouden, zijn opgenomen
in een tafel (dijktafel) welke, nadat
Dijkgraaf en Hoogheemraden daarom
trent zijn gehoord, door Gedeputeerde
Staten wordt vastgesteld en de Konink
lijke goedkeuring behoeft.
In de hoofdwaterkering van de
Alblasserwaard ontstonden twee door
braken.
Eén ten Oosten van Sliedrecht in de
bij de aanleg van Rijksweg No. I 5 buiten
de hoofdwaterkering gemaakte nieuwe
dijk (dijk door de Peulen), waar deze
in 't Westen aansluit tegen de Merwede-
dijk, met een lengte van ongeveer 40 m
tot een diepte van 1,30 m N.A.P.
Doordat ter plaatse buitendijks op korte
afstand vóór de dijk door de Peulen een
opspuiting tegen de Merwededijk aan
wezig is, stroomde het water hier naar
het gat door een smalle geul. Door in
deze geul een zolderschuit te laten
zinken, enige kleine zinkstukken aan te
brengen en verder met behulp van
steen, klei en zand en zandzakken, was
vóór dit gat reeds op I Februari van
rijkswege een noodkering aangebracht,
voldoende om het hoogwater van
Zondagavond te keren.
Het andere gat ontstond in de Noorddijk
ten Westen van Papendrecht, (zie fig. 1
bij het artikel „De onmiddellijke gevolgen
van de stormvloed en enkele aansluitende
beschouwingen")ter plaatse van eengedeelte
schaardijk, dat van ouds de bestemming
van hulpgat heeft en van zodanige con
structie is, dat het doorstromende water
niet dadelijk een ernstige verdieping
tot gevolg heeft. Dit gat had een lengte
van ruim 80 m en een diepte van
ongeveer N.A.P. in 't midden, met twee
stroomgeulen nabij de dijkeinden tot
2 m beneden N.A.P.
Nog dezelfde dag werd door het
dijkbestuur aan een aannemersbedrijf
te Papendrecht opgedragen, dit gat in
de kortst mogelijke tijd te dichten.
Nadat eerst de dijkeinden tegen verder
uitschuren waren beveiligd, werden in
de beide geulen zinkstukken aan
gebracht. Vervolgens werd, in hoofdzaak
van het zuidelijk dijkeinde af, bij laag-
water een rug van zware stortsteen
(3 tot 5 ton) met klei en zand daar
achter, uitgebouwd. Op deze wijze
voortgaande, telkens bij laagwater wer
kend, had men op 4 Februari een dam
tot ongeveer de helft van het gat uit
gebouwd.
In de nacht van 4 op 5 Februari werd
een poging gedaan om met de rug van
steen het noordelijk dijkeinde te be
reiken, doch door de ongunstige weers
omstandigheden mislukte deze poging.
Een steenbak en een mastbak die half
voor het gat lagen, werden door de
stroom meegevoerd naar binnen en
hoewel er op dat moment maar 0,50 m
verval stond, waren 9 sleepboten nodig