heden genieten en de polders waar ook een zg. belasting op de gebouwde eigen dom wordt geheven, een uitzondering. Een belasting op de gebouwde eigen dommen betekent in het algemeen dat naast een belasting op de gronden (het ongebouwd) ook een belasting met als grondslag veelal de belastbare op brengst volgens het kadaster van de gebouwen (het gebouwd) wordt geheven. Stelden we dat de inkomsten van de polders over het algemeen reeds te laag waren, dit zal in nog veel sterkere mate gaan spreken na de stormvloed van I Februari 1953. De natuur stelde de polder voor een geheel nieuwe situatie: een buitenwaterstand als nooit tevoren, en, zoals wel duidelijk is geworden, het had nog erger kunnen zijn. Niet alleen zal de enorme schade hersteld moeten worden de kosten hiervan heeft het Rijk op zich genomen maar de dijken ook die welke geen schade kregen zullen aan nieuwe eisen moeten gaan vol doen. Kost het herstel reeds veel, het zal blijken dat deze bedragen laag zullen zijn vergeleken bij die welke nodig zijn om het gehele dijkenstelsel up to date te maken. Weliswaar denkt men aan het afsluiten van de zeegaten, waarmee vele I O-tallen km dijk een secundaire bete kenis zullen verkrijgen, maar zover is men nog niet. Dat de grondeigenaren dit niet alleen zullen kunnen opbrengen is begrijpelijk. De uitgaven van het waterschap zijn ter bestrijding van de kosten welke ont staan uit de hiervoor onder de letters a, b, c, d en e genoemde taken, te weten het beheer en onderhoud van: a. de waterkeringen b. de afwateringsmiddelen c. de wegen; en de zorg tegen: d. de verontreiniging van het boezem water e. de verzilting. Wat de waterkeringen betreft, is een permanente jaarlijkse bijdrage van het Rijk redelijk. Zeer veel geld wordt uitgegeven voor bescherming van land en volk tegen een eventuele aanval van vijandelijke volke ren. Dit heeft slechts zin wanneer aan de primaire eis is voldaan, dat er een Neder lands volk kan bestaan en dat is slechts mogelijk als de bodem tegen het buiten water voldoende wordt beschermd. Grote werken voor ontwatering of waterbeheersing zijn wel door het Rijk uitgevoerd of worden van overheidswege gesubsidieerd. Ook voor aanleg en verbetering en onderhoud van wegen is een Rijkssubsi die redelijk, omdat hierbij een groot alge meen welvaartsbelang is betrokken. Niet slechts de grote wegen moeten goed zijn. Een wegennet is pas bruikbaar als ook de kleine wegen in prima staat verkeren. Het is als bij een bloedaderenstelsel, ook de kleinste adertjes moeten in orde zijn, zal het wel gaan met de constitutie van het lichaam. De kosten van de strijd tegen de ver ontreiniging zullen in vele gevallen voor een groot deel ten laste van de vervuilers van het boezem water dienen te komen. De bestrijding van het verziltingsge- vaar zal over het algemeen buiten het waterschap liggen. Het waterschap zal zelf slechts optredende verzilting met middelen tegen het binnendringen van zout water, zoals doorspoeling met zoet water, kunnen bestrijden. Maar buiten en boven de genoemde in komstenmogelijkheden komen we op de rechtvaardige verdeling van de lasten over alle eigendommen, gebouwd of ongebouwd of hoe ook genaamd, die, in welke mate dan ook, belang hebben bij het werk van het waterschap. In grotere waterschappen zal een pol derbelasting welke geheven wordt per oppervlakte-eenheid niet redelijk zijn. In kleinere polders spelen de verschil len in kwaliteit, ligging t.o.v. de water kering, of van enig centrum van stations, de cultuurtechnische toestand e.d. van de landerijen geen belangrijke rol en zijn de optredende financiële onbillijkheden, bij een gelijke heffing welke hiervan het gevolg zijn, klein. Moeilijkheden van verschillende aard levert een aanslag van het gebouwd op. In feite is er geen enkele reden van be lang om een verschil te maken tussen gebouwde on ongebouwde eigendom men. Beide eigendommen hebben belang bij de bescherming tegen het buitenwa ter, bij goede wegen en goede afwatering enz. Het verschil is slechts ontstaan doordat men de grondslag waarop men beide eigendommen belast, noodge dwongen verschillend heeft moeten kie zen. Het zou van groot belang zijn, dit vraagstuk aan een deskundige commissie in studie te geven, teneinde betere wegen te vinden. De tweede moeilijkheid, de vertegen woordiging van het gebouwd, zou bij oplossing van het juistgenoemde vraag stuk mede onder ogen gezien moeten worden. Zover is het echter nog niet en dit noopt ons ook hierover iets te zeggen. Na het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat het naar onze mening onjuist is, bestuurders voor het gebouwd aan te wijzen. Een bestuur en dus ook zijn leden behoren het geheel te behartigen en niet enig deel. Als men een splitsing maakt, bevordert men een partijdig, eenzijdig zien van de belangen. Men verscherpt dan de tegen stellingen, ja, bevordert deze, terwijl de belangen voor beide gelijk zijn. Zolang geen betere oplossing is ge vonden, kan de gebouwde eigendom een voudig omgerekend worden in onge bouwd en bij het eventueel reeds aan wezige ongebouwd worden opgeteld, waaruit de stembevoegdheid blijkt. Ook het opnemen van vertegenwoor digers van een gemeente komt ons on juist voor. Gemeenten zijn geen onderdelen van een waterschap, het zijn publiekrechter lijke lichamen van gelijke orde als het waterschap, maar met een ander doel. Heeft een gemeente voldoende eigen dommen binnen het waterschap dan ont staat op grond hervan stemrecht en dus medezeggenschap. In bijzondere gevallen, als in een water schap een stad van enige omvang is gele gen, kan het gewenst zijn van boven staande opvatting af te wijken. Dit dient plaatselijk te worden uitgemaakt, waarbij voor een te grote overheersende invloed van de steden tegenover het platteland gewaakt moet worden. Dit kan gemak kelijk, omdat het de Provinciale Staten zijn, die de betreffende reglementen vaststellen. Het vraagstuk van de heffing op de „gebouwde eigendom" heeft ook nog een andere zijde: Beschermt de polder niet evenzeer de rijks- en provinciale wegen met de daarin gelegen vaak zeer kostbare kunstwerken? En welk redelijk motief ontheft de spoorwegen van het betalen van polderlasten? Wat te zeggen als binnen de polder water- en gaslei dingbuizen liggen, met de nodige electri- citeits- en telefoonkabels deze laatste leidingen en kabels bij voorkeur in de polderdijken en wegbermen worden deze niet evenzeer beschermd? Het zal misschien niet gemakkelijk zijn een basis te vinden op grond waarvan de polder inkomsten hiervoor zou verkrijgen. Nog moeilijker wordt het, indien men bij het bovenstaande in overweging neemt, dat de instandhouding van polders het leven met alles wat daarbij komt in grote ge deelten van Nederland mogelijk maakt. Om duidelijker te zijn, aanvankelijk woonde in de polder de boer; hij was grondeigenaar en betaald dus alles voor zijn eigen bescherming. Maar wat is er naast dit leven in de polder niet ontstaan? De fabriekseigenaar betaalt in het nor male geval lasten voor de grond waarop zijn bedrijf staat. Bij een belastingheffing op het gebouwd zal hij ook voor de fa brieksgebouwen moeten betalen. Maar bovendien wordt het hem en zijn perso neel mogelijk gemaakt zich een bestaan te verschaffen, waarom moet hij persoon lijk en zijn personeelsleden daarvoor niet iets aan het waterschap afdragen? Dit is allemaal ontzettend moeilijk tenzij hier uit de conclusie getrokken mag worden, dat het waterschap naast zijn oorspron kelijke taak steeds meer een gemeen schapstaak vervult. Als dit juist is, zijn de moeilijkheden ook grotendeels over wonnen, dan immers krijgt het als instel ling een vordering op de gemeenschap in zijn geheel. Men zou hiertegen kunnen inbrengen, dat dus iedere Nederlander in het pol- derbeheer zou moeten bijdragen, terwijl bij lange niet iedere Nederlander in een waterschap woont. Maar wat zou Drente betekenen, als bv. het vaste land van Z.-Holland bij de laatste storm verloren was gegaan? Elk belastingstelsel brengt dit met zich mede. Een Noord-Beveland- se landarbeider draagt uiteindelijk zijn deel bij tot de instandhouding van bv. het Rijksmuseum te Amsterdam. Het bovenstaande mag allerminst aan spraak maken op volledigheid. Aan het polder- en waterschapswezen zitten zo veel kanten en bovendien liggen in de verschillende poldergebieden de zaken zo uiteenlopend, dat het wel niet moge lijk is hierover in algemeenheid volledig te zijn. Toch zijn wij van mening, dat de polders en waterschappen zeer belang rijke instellingen van onze volksgemeen schap zijn. Die oude leuze van wien het water deert, die het water keert, is echter uit de tijd. Het belang dat de gemeenschap heeft bij het voortbestaan van de polder is erkend. Met volledige instemming van het volk toch heeft het Rijk na de jongste stormvloed de kosten van het herstel der beschadigde dijken op zich genomen. Moge het de polderbestuurders en allen die er mede te maken hebben, ge- gegeven zijn, de Nederlandse polder in volle glorie te doen zijn, een levendige en krachtige organisatie, tot heil van de polder en daardoor tot heil van ons volk. J. PH. SALOMË Ingenieur Hoogheemraad schap Schiedam

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1954 | | pagina 102