1De reorganisatie gaat in de richting van specialisatie, ze ontstaat op min of meer natuurlijke wijze. We hebben gezien, dat een polderbe stuur voor verschillende taken is gesteld, o.a. de dijkszorg. Er heeft zich nu een ramp voorgedaan tengevolge waarvan vele dijken onder tot nu toe onbekende omstandigheden zijn bezweken. Tegen herhaling hiervan wil men zich sterker maken. In een zoveel mogelijk afgerond gebied ontneemt men de dijkszorg aan de bestaande polderbesturen en legt deze in handen van een nieuw bestuur. Een dijkring is hiermede gevormd. Hoogheemraadschappen, belast met de instandhouding van zeekerende dijken vor men in zekere zin een dijkring. In verschillende polders kunnen zich afwateringsmoeilijkheden voordoen, die men elk voor zich niet kan oplossen, ter wijl samenwerking wel tot het gewenste resultaat zou kunnen leiden. In zo'n geval kan overgegaan worden tot het bij handhaving van de oorspronkelijke poldereenheden, oprichten van een „uit wateringswaterschap" (bv. Het Hulster en Axeler Ambacht in Oost Zeeuws Vlaanderen). Een afzonderlijk bestuur gaat dan de afwatering van de erbinnen gelegen polders in hoofdzaak ter hand nemen. (Boezembeherende Hoogheem raadschappen zijn in deze zin ook uit wateringswaterschappen). Op dezelfde wijze kunnen „weg schappen" geformeerd worden (een van de jongste wegschappen is op Walcheren gevormd). Zo doorgaande ontstaan dan voorts „zuiveringswaterschappen" en zou men „waterschappen ter bestrijding van de verzilting" kunnen oprichten. 2. De reorganisatie gaat uit van het samenvoegen van polders. De bestaande kleinere poldereenheden verdwijnen dus geheel en één grotere, nieuwe eenheid komt er voor in de plaats. (Noord Hol lands Noorderkwartier en Het Vrije van Sluis zijn voorbeelden hiervan). Bij het oprichten van laatstgenoemd waterschap bv. werden 76 polders en 5 uitwaterings waterschappen, m.a.w. 8 1 bestuurseen- heden, vervangen door één. De onder I genoemde hervormings gedachte ligt vooral voorzover het Zuid- Holland betreft meer in de historische ontwikkeling van het polderwezen. In Zeeland werden reeds in de oudste tijden polders samengevoegd. De specialisatiegedachte heeft voor de moderne mens veel aantrekkelijks. Hier bij komt, dat het op deze wijze ingrij pen in de polderconstellatie veelal op minder verzet stuit. De oorspronkelijke poldereenheden met hun besturen blij ven immers bestaan. Elk voor zich betekent een dergelijke reorganisatie een vooruitgang. Immers een sterkere eenheid is gevormd en verwacht mag worden, dat de opgedragen taak beter uitgevoerd zal kunnen wor den. De onder 2 genoemde maatregelen zijn ingrijpender en moeilijker, vooral de financiële eenwording is niet eenvou dig. Bij een nadere bestudering en onder linge vergelijking van de systemen I en 2 valt nog het volgende op: ad I a. De oorspronkelijke poldereenhe den blijven weliswaar voortbestaan, maar bij een consciëntieus oprichten ernaast van de gespecialiseerde waterschappen blijft er van de oorspronkelijke polder minder over dan een lege dop. b. Dijkringen, uitwateringswater schappen, wegschappen, zuiveringswa terschappen enz. kunnen naast elkaar moeilijk bestaan. De hun opgedragen taken vloeien geheel in elkaar over. De uitwateringssluis of het gemaal van een uitwateringswaterschap ligt in of op de dijk in beheer bij de dijkring. De verzor ging van beide zeer belangrijke objecten zal in één hand altijd beter zijn dan in twee. Liggen niet vaak wegen op dijken? Men moet de praktijk kennen om te weten wat het voor beide, zowel de dijk als de weg, betekent als ze door twee verschillende instellingen worden be heerd. Moeilijkheden zijn er altijd het gevolg van, evenals het later totstand komen van noodzakelijke werken, het geen tot grote gevaren kan leiden. We kunnen zo doorgaan. De wegen kruisen weer op tal van plaatsen de af wateringsmiddelen. De wegen in beheer bij het wegschap, de afwateringsmiddelen bij het bestuur van het uitwateringswa terschap zullen zelden een belang van de gemeenschap zijn. Het zal haast overbodig zijn te wijzen op de moeilijkheden welke zullen kunnen ontstaan tussen een uitwateringswater schap en een zuiveringswaterschap; (velen weten immers bij ervaring welke bezwaren aan inwoning verbonden zijn). c. De gespecialiseerde waterschappen vereenvoudigen de polderfiguur niet, doch maken deze ingewikkelder; het aantal besturen wordt immers groter. d. Vele van onze polders liggen in een landelijk gebeid met betrekkelijk dunne bevolking. Het vormen van waterschaps besturen is daar meestal niet eenvoudig. Het opvoeren van het aantal bestuurs- eenheden zal het noodzakeijk maken, dat men vaak op dezelfde mensen een beroep moet doen. Dit is in de ingewik kelde structuur misschien een voordeel, voor de betrokkenen veelal een lastige positie. e. Voor de belastingplichtige is spe cialisatie duur, want elk bestuur (zelfs al zijn het telkens dezelfde mensen) heeft zijn eigen administratieve en tech nische dienst. ad 2. Alle onder ad I genoemde nadelen zijn hier als voordelen te kenschetsen. Als men nl. verschillende kleinere polders binnen een afgerond waterstaatkundig gebied kan samenvoegen tot één groot waterschap, opent zjch de mogelijkheid een krachtig bestuur te vormen, dat tegen de opgelegde taak opgewassen is en alle belangen gecoördineerd kan be hartigen. Een bestuur, dat zich kan flankeren door een voor zijn taak het best ingerichte administatieve en tech nische dienst. Dit geheel kan voor het minste geld het meeste geven en daar heeft de ingeland recht op. Een moeilijkheid zal zijn voor het eerst bestuurders te vinden om deze grote en grootse taak op zich te nemen, ledereen in een dergelijk gebied, ook de bestuur ders, moet wennen aan en groeien in de nieuwe omstandigheden. In dit verband zal gedacht kunnen worden aan een Dijkgraaf die in de ver vulling van dit ambt een dagtaak heeft en dus volledig ter zake kundig dient te zijn. Gewezen mag ook worden op het grote nut, dat afgeworpen zou worden, indien polderorganisaties zouden kunnen be sluiten tot het geven van cursussen, waar de toekomstige polderbestuurder de gelegenheid zou krijgen zich op zijn toe komstige taak op prettige wijze voor te bereiden. Hebben we de ontwikkelingsgang in Zeeland juist aangevoeld, dan menen we, dat het daar deze richting uitgaat, evenals in een deel van Brabant. In Zeeland immers, waar het Prov. Bestuur na de samenvoegingen in West Zeeuws Vlaanderen en op St. Philipsland er kennelijk tegenop zag deze samen voegingen krachtig voort te zetten en meer een ontwikkeling zag in het vormen van dijkringen (Schouwen), wegschappen (Walcheren) en uitwateringswaterschap pen (Oost Zeeuws Vlaanderen zoals het reeds bestaande uitwateringswaterschap Hulster en Axeler Ambacht), komen nu uit de gebieden zelf de verlangens op om in navolging van de reeds plaats ge vonden hebbende samenvoegingen, deze ook te doen plaatsvinden op Noord- Beveland, Schouwen en Duiveland. Ook in Oost Zeeuws Vlaanderen schijnt men veel meer voor een samenvoeging te gaan voelen dan voor oprichting van nog een nieuw uitwateringsschap. Het Noord Hollands Noorderkwartier, Het Waterschap Het Vrije van Sluis en St. Philipsland geven het goede voorbeeld. Een bezwaar van het vormen van gro tere waterschappen is, dat de Ingelanden minder kunnen medeleven en spreken dan in de kleine polders. Dit bezwaar kan men ondervangen door het waterschap in enige districten te verdelen dit is toch met het oog op verkiezingen veelal gewenst en in deze districten bv. één- of tweemaal per jaar de Ingelanden gele genheid te geven, onder leiding van een lid van het dagelijks bestuur te vergade ren, voor het oefenen van critiek en het uiten van wensen. Deze vergaderingen dienen dus slechts ter voorlichting en en tot het in ontvangst nemen van ver langens maar niet tot het nemen van be slissingen. Belastingheffing. De hoofdgedachte welke aan het voor afgaande ten grondslag ligt is geen andere dan dat men wil komen tot degelijke, zoveel mogelijke autonome, poldereen heden, die geheel zelfstandig de hun op gedragen belangrijke taken zo goed mo gelijk ten uitvoer kunnen leggen, over eenkomstig de regels van ons bestaand waterstaatsrecht, vervat in rijkswetten en provinciale reglementen. Het zal duidelijk zijn dat deze een heden dan echter ook over voldoende geldelijke middelen zullen moeten kun nen beschikken. Nu is in de loop der geschiedenis de financiële grondslag stellig ook ten achter gebleven bij de taakontwikkeling. Dit heeft tot gevolg, dat de geldelijke mid delen in veel polders ontoereikend waren en zijn, om de besturen in staat te stellen datgene te doen wat zou dienen te ge beuren. Dit zal duidelijk zijn als men weet, dat de benodigde poldergelden opgebracht worden door de grondeige naren. Hierop vormen de calamiteuze polders in Zeeland welke, zoals we zagen, H ook inkomsten van het Rijk, de Provincie ■•li en de direct aangrenzende poldereen- (,703b

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1954 | | pagina 101