N
■pi
i
A
A
Fig. 4. De caisson tijdens het zinken. Het water in de caisson
is boven de vloerschotten. De waterkerende klepbegrenzing is
met verdikte lijn getekend. De tussenregel is niet waterdicht.
Schaal 1 600.
naar binnen werkende waterdruk het volkomen sluiten
vati het onderste gedeelte verhindert. Bij vloed is de
speling weg te werken door het insteken van stalen
wiggen of anderszins.
Opgemerkt zij, dat de waterstand in het afgesloten
water met de kleppen te regelen is.
De verticale wanden en schotten, welke de door-
stroomopeningen begrenzen, zijn in het concrete geval
0.75 m dik gedacht: het plafond en de bodem zijn
zoveel mogelijk even sterk ontworpen, zodat de wan
den en schotten geklemd zijn in plafond en bodem en
omgekeerd.
De eenvoudigste en goedkoopste caisson zou worden
verkregen door bodem en plafond te doen bestaan
uit platen van gelijke dikte als de wanden en schotten.
Een aldus geconstrueerde caisson zou zo elastisch
mogelijk zijn en zich daardoor het beste kunnen voe
gen naar eventuele geringe golvingen van de steen
storting eronder, maar het grote nadeel zou dan zijn,
dat de onderloopsheid niet zou kunnen worden be
teugeld door storting van steen en daartoe geschikte
leem, voordat de kleppen gesloten zijn. En dan zitten
de kleppen in de weg. Bovendien zou men na het
sluiten de gehele caissonreeks ineens tegen onderloops
heid moeten voorzien, terwijl het volle verval tussen
de zee en het afgesloten binnenwater veel hinder zou
kunnen veroorzaken. Een en ander is dan ook de
reden, dat men aan de vloer een zodanige dikte heeft
gegeven, dat er vóór het sluiten der kleppen steen en
leem tegenaan kan worden gestort zonder dat sluiten
te hinderen. Uiteraard is van de dikke vloer een op
geloste constructie gemaakt.
Aangezien het gewenst is vloer en plafond zoveel
mogelijk even stijf te maken zij werken dan altijd
tezamen om verticale krachten op te nemen is het
plafond eveneens een opgeloste constructie geworden.
Het voorzien tegen hinderlijke onderloopsheid (zie
fig. 5) kan nu geschieden zolang het verval gering is
(tijdens het vormen van de caissonreeks).
Het plafond heeft schuin oplopende langsbegren-
zingen verkregen om golfstaten te verkleinen, hetzij
van zee, hetzij van binnen uit. Zijn vakken wateren
naar buiten af aan de landzijde (D, fig. 4).
Langs de bodemomtrek zijn de kanten afgerond
(zie ad 6).
De verticale naden tussen de caissons leveren nim
mer bijzondere zorgen, zoals bij het herstel van de
stormschade 1953 is gebleken. Eventueel aan te bren
gen houten lijsten H zullen het dichten der naden ver
gemakkelijken (fig. 1).
4. Het vervoer van de caissons (fig. 2).
Het is duidelijk, dat het aangewezen is de caissons
tijdens het vervoer met behulp van de kleppen water
dicht te maken: tegen elk einde van de doorstroom-
kokers één klep.
Om te voorkomen dat een dubbel aantal kleppen
moet worden vervaardigd, zouden de caissons in
meerdere drooggemalen bouwputten moeten worden
gemaakt, zodat niet alle tegelijk van twee kleppen per
doorstroom koker moeten worden voorzien.
Het komt aan op een volkomen waterdichtheid der
kleppen. Zij moeten dan ook van een rubberrand
worden voorzien en reeds sterk worden aangedrukt
voordat er waterdruk tegenaan staat. Dit aandrukken
kan geschieden door de overstaande kleppen op
elkander af te spannen, b.v. met behulp van span
draden voor spanbeton, aangebracht in of onder het
hart. Na het aanspannen kunnen de ruimten in de
scharnieren worden opgevuld met spieën of anders
zins en de klinken nauwsluitend om de pennen worden
gemaakt. Daarna zijn de spandraden te verwijderen.
Zijn alle caissons uit een bepaalde bouwput aldus
voorzien, dan zijn zij er drijvende uit te verwijderen
om naar de plaats van bestemming te worden ver
sleept.
Ten behoeve van het slepen zijn nabij de vier hoeken
van de caissons aan de kleppen zware bolders ver
bonden, terwijl lichtere in de klepbeplating zijn inge
laten. Zij zijn door, waar nodig ingelaten, ladders be
reikbaar. Door het trekken aan de bolders zullen de
kleppen niet in waterdichtheid inboeten: zij worden
stijf vastgehouden door de bovenscharnierpunten, de
klinken en de horizontale waterdruk ertegen.
Voor alle zekerheid zouden extra voorzieningen
kunnen worden aangebracht om de waterdichtheid
der kleppen, waaraan de zwaar belaste hoekbolders
bevestigd zijn, te handhaven.
De helft der hoekbolders, nl. die welke zijn aan
gebracht nabij de kopzijde van de te zinken caisson,
welke uiteindelijk tegen de reeds geplaatste zal komen,
zijn rollende bolders (fig. 3). Deze zijn geïnspireerd
door de drijvende bolders voor binnenscheepvaart-
sluizen met doorlopend groot verval, zoals hier te
lande de sluis te Born (Julianakanaal). De rollende
bolders zijn voorzien van een luchtkist, welke grijpt
om een verticale ligger met dwarsdoorsnede in de
vorm van gekruiste zware I-balken. De luchtkist is
onder en boven voorzien van rollen, welke over de
flenzen der I-balken kunnen lopen L).
De verticale liggers zijn met waterdicht gemaakte
sferische rollagers boven en onder draaibaar onder
steund, zodat zij om hun verticale as draaien zodra de
trosrichting niet meer door de liggeras gaat. Het onder
ste draaipunt der liggers ligt bij drijvende, ledige cais
son boven water, zodat de rollende bolder c.a. telkens
van een geplaatste caisson naar een volgende kan
gaan (grote beperking van het aantal benodigde vrij
dure bolders).
In laagste stand rust de luchtkist op nokken onder
aan de verticale ligger, zodat hij aanvankelijk boven
h Een buis als ligger zou vooral het nadeel hebben van
slechte overbrenging van de roldruk (theoretisch slechts punt-
contact).
48