Afb. 23. Ouwerkerk. Aanzicht Wybertaan caisson 4de
sluitcaisson (zie afb. 17) in de vluchthaven van Zijpe.
Afb. 24. OuwerkerkBevestiging aan de bovenzijde van de
caisson van de op het gangboord rustende stalen wanden (zie
afb. 17 caissons 2 en 3 bij B).
deze caissons is echter gróót, zodat van gevaar
geen sprake was.
Beide lekke caissons werden in het stroomgat
van Ouwerkerk geplaatst. De op afb. 17 aan
gegeven caisson 3 lekte na zo goed mogelijke dich
ting van de spleten en scheuren nog 240 m3 per
uur, hetgeen met een pompboot gemakkelijk was
bij te houden. De op afb. 17 aangegeven caisson 1
kwam van de Nunneplaat. Van deze caisson
waren in de bodem van een van de compartimen
ten en de zijwand scheuren tot 6 cm breedte, welke
naar buiten op haarscheuren uitliepen. Dichting
was uitgesloten. De pompboten konden dit lek
niet bijhouden met pompen. Het compartiment
is toen geheel afgesloten van de overige, door de
verbindingsgaten tussen de compartimenten door
middel van stalen platen met sponsrubberstrippen
te sluiten. Deze werkzaamheden moesten door
twee duikers worden uitgevoerd. Door waterbal-
last aan de andere zijde kon deze caisson, welke
geheel schoon was, met slechts 60 cm meer diep
gang worden vervoerd en op de juiste wijze als
eerste in het stroomgat worden geplaatst op
9.50 m -N.A.P. Dit zou niet goed uitvoerbaar zijn
geweest indien een veel diepere ligging nood
zakelijk geweest zou zijn, daar de zinktijd door
een „droog" compartiment aanzienlijk verlengd
werd. Het was nl. het derde compartiment van
een eenheid van vier dat gescheurd was en water
maakte; het vierde compartiment moest dus droog
blijven totdat de zinkmanoeuvre voltooid was,
omdat de schuiven voor de waterinlaat buiten
dienst waren gesteld.
Rest nog te vertellen, dat toen op 30 October
deze caisson (no. 1 op afb. 17) naar zijn laatste
rustplaats zou worden vervoerd, onmiddellijk na
het vlotkomen om 4.30 uur een ondoordring
bare mist inviel met minder dan 60 m zicht.
Het gehele convooi, 4 sleepboten met de caisson,
bleef op stroom drijven tot 11.30 uur, waarbij het
gunstige getij (de vloedstroom) inmiddels was
gekeerd.
Door extra sleepboothulp kon deze caisson
toch nog op tijd voor de plaatsing arriveren.
Ir. J. A. H. HARTMANN
Hoofdingenieur bij de Directie Bruggen
van de Rijkswaterstaat.
EEBf EE5iHEIDS€AISSOJf VOOR SLXJITIVO VAV EEJf
„SLUITGAT" IV EEV AAV TE LEEGEA AFSLEITD1JK
I. Inleiding
Wanneer men voor landaanwinning, opwekking van
electriciteit uit de eb- en vloedbeweging of anderszins
grote zeearmen door het aanleggen van een dam van
de zee wenst af te sluiten, komt men voor de moeilijk
heid te staan, dat het water, dat bij vloed erin en bij
eb eruit stroomt, allengs door verkleining van het
stroomgat met groter verval gaat stromen, waardoor
de snelheid van het water uiteindelijk zo groot zal
kunnen worden, dat het reeds gemaakte werk aan
vernieling blootstaat. In verband hiermede vergete
men niet, dat een verval van 1 m in een groot gat
reeds een snelheid geeft van meer dan 4 m per sec.
De gang van zaken is dan zo, dat men een gat
open houdt, waarin de snelheid nog juist toelaatbaar
is en dat men bij kentering van tij ineens afsluit door
het plaatsen van een caisson van beton. Zulk een gat
wordt „sluitgat" genoemd.
Men heeft zulks sedert het einde van de laatste
oorlog meermalen kunnen meemaken (Walcheren,
Brielsche Maas, Braakman, grote stroomgaten ontstaan
na de stormramp 1953), en vele min of meer uitvoe-
45