J*
verticale buitenvlak van de caisson werd dan ook
mogelijk geacht. Deze constructie werd aange
bracht zoals schematisch aangegeven in afb. 17
bij D.
In verband met de weinige beschikbare tijd en
de in het voorgaande genoemde principes werd
de gehele constructie zodanig uitgevoerd, dat zij zo
weinig mogelijk montagetijd zou vergen. Alles werd
in staal uitgevoerd en voor zover mogelijk werden
alle verbindingen aan de caisson door middel
van staaldraden bewerkstelligd. Gerekend werd
op een overdruk van 2 m water en wat betreft de
krachtsoverbrenging van de verticalen, hier be
staande uit buizen, werd op een gedeeltelijke
inklemming in de bodem gerekend. De voor de
verticale afsluiting gebezigde ronde buizen hadden
een diameter van 600 mm. Zoals ook in alle
andere gevallen werden boven de gedraaide stalen
pennen, waarmede de buizen aan de horizontale
bovenbalk waren opgehangen, stalen zekerings
bouten aangebracht. Dit om te voorkomen, dat
indien door een ongelukkige samenloop van
omstandigheden pennen zouden losschieten, buizen
naar beneden zouden vallen. Deze bouten werden
eerst na het zinken verwijderd, waarna de pennen
konden worden losgeslagen en de buizen omlaag
Afb. 19. Ouwerkerk.
„Guillotine" van buizen (zie ook
afb. 18).
Afb. 20. Ouwerkerk. Bovenaanzicht aansluiting tussen de
caissons 1 en 3 bij punt A (zie afb. 17); „Wybert"-tablet.
vielen, waardoor de afsluiting ter plaatse een feit
werd. Tevens werden, 3.80 m boven de onder-
balk, bouten door de buizen aangebracht, om te
verhinderen dat de buizen, na te zijn gevallen, te
diep in de bodem zouden doordringen en zodoende
aan de bovenzijde de afsluiting ongedaan zouden
maken, afgezien van het losvallen van de buizen
van de horizontale steunbalken. De practijk heeft
uitgewezen, dat deze extra maatregelen onont
beerlijk waren. (Voor een overzicht van de con
structie zie afb. 18.)
Zoals een kleine berekening laat zien moest een
horizontale druk van rond 180 ton kunnen worden
opgenomen, waarvan een deel door de grote
platte bolders (morings) op de caisson werd
overgebracht. Overigens was hier nog te rekenen
op het eigen gewicht van deze constructie van
rond 70 ton, dat met een hefboomsarm van 4.50 m
buiten de caisson werkte. Door aan deze zijde alle
modder en water geheel uit de caisson te verwij
deren, werd een vlakke ligging bereikt met een
diepgang van de caisson van 6.60 m.
Afb. 19 geeft een duidelijk beeld van de beves
tigingen en de gigantische afmetingen van deze
uitbouw. De zware strippen van de bovenbalk
zijn hier nog niet aan het beton verbonden. Het
geheel wordt gedragen door de kabels aan beide
kanten van de buizen, waarvan één als dunne
streep op de foto te zien valt. De aansluiting tussen
caisson 1 en 3, op afb. 17 gemerkt A, is aangegeven
op afb. 20.
In verband met de volgorde bij het plaatsen
werden aan caisson 1 geen voorzieningen getroffen.
Daar de plaats van caisson 3 zich ongeveer 6 m
kon wijzigen, werd besloten de gehele afsluit-
constructie aan caisson 3 te bevestigen en wel met
een overhangend deel gemonteerd aan een verende
43