Glorie in de nacht
son, die prevelend het commando
herhaalden: houen, Amerika, op vol
le kracht houen!
Op volle kracht houen, die laatste mi
nuten: de Phoenix ging hellen van
bakboord naar stuurboord. Achter
ons op de dijk stond de lampenist ge
reed om de lamp te ontsteken die het
sein zou zijn zand te spuiten in de
caisson als dat nodig mocht zijn, en
opzij in het Brokkengat lag de vloot
gereed van onderlossers en kantel-
bakken, oplossers en sleepboten die
ze op zouden trekken: de bakken vol
stenen en klei om de gaten, de „spui
ters" te dichten.
„Er is hard gewerkt, man", zei naast
ons die Zeeuw, en op de dijk stonden
de mannen: de vijftienhonderd van
Ouwerkerk, die werkten als helden,
die drie werkweken maakten in ze
ven dagen; die op de wiepstellingen
rijshout bonden en die schaftten in
hutten van riet, die 's nachts wakker
bleven op koffie met brandewijn, of
zwaar ronkend sliepen op kribben.
Vreemd licht als van vuur en gebo
gen gestalten van mannen op de dijk,
die wachtten op het sein van die éne:
de duiker opzij van de Phoenix. De
steen lag al stil en toen loeiden de
stoomfluiten op de sleepboten en heel
die waterstaat-vloot in het Brokken
gat nam de vreugdegalm over: alles
wat stoom had loeide de boodschap
over het water, tot ver in de polder,
waar Ouwerkerk lag
De „Breezand", met de Vorstin aan
boord, kwam langzaam opstomen tot
voor de caisson en schroefde terug
om plaats te maken voor driftige
slepertjes die onderlosers trokken,
die hun bakken omschokten en ram
melend keien afwierpen voor de
drempel, om de spuiters te dichten:
het werk herbegon.
Vreemd licht als van vuur en don
kere gestalten van mannen op de dijk
en zoeklichten, ver weg in de polder,
die de hemel aftastten en toen om
laag wiekten, over het water tot ver
in de Vierbannenpolder. Wit licht als
een vinger die alweer een taak af
tekende; wit licht dat liefkozend en
troostend over het water gleed, tot
waar Ouwerkerk lag
En naast ons die Zeeuw in zijn vier
kante jekker, de pet in de hand en de
handen gevouwen, om Gode te dan
ken de dijk was gedicht.
In de hoek tussen de caissons worden
grote zinkstukken aangelegd.
Een E.L.K.-luchtfoto, die op Zaterdag gemaakt is. Men ziet duidelijk de vierde caisson liggen
en in de verte het dorp Ouwerkerk.
Stil is de Novemberavond over het wijde donker van
de Haarlemmermeer.
Het ruikt naar herfst en aarde.
Sterke handen hebben rustig en zeker het land bewerkt.
Ze stuurden hun werktuigen door de goede, vette klei,
en toen alles gebeurd was wat gebeuren moest, rustten
ze van hun arbeid.
Nu ligt de aarde te wachten totdat het zaad ontkiemen
zal, juist zoals verleden jaar, en het jaar daarvóór.
Tientallen jaren lang.
En de boeren hopen op een goede oogst.
Verleden jaar om deze tijd hoopten de boeren in Zee
land dat ook.
Toen kwam de Februari-storm.
En de hoop ging teloor.
Maar nu, op 6 November van datzelfde rampjaar, be
gint de hoop weer te gloren.
Want op de avond van deze dag wordt het laatste gat
in de dijken gedicht.
Het is, of de honderden lichten van Schiphol vanavond
nog helderder en feestelijker stralen dan anders.
De K.L.M. Convair, onder commando van gezagvoer
der Flemer, die een vlucht zal gaan maken boven
„Operatie Phoenix", staat klaar en als ze opstijgt en
rustig haar weg kiest onder de heldere sterrenhemel,
voelt ieder die deze vlucht meemaakt, dit ogenblik als
een feestelijk en tegelijk groots moment.
Het gezoem van de motoren is een goed en vertrouwd
geluid.
Diep beneden, in het fluwelig donker, doemen de lich
ten op van dorpen en boerderijen en schuiven de schijn
sels van auto's over de wegen als flitsen uit een zak
lantaarn.
Leiden, Den Haag en Rotterdam zpn als poelen van
licht dat fel en brutaal omhoog kaatst naar de sterren,
die hoog staan te stralen, onbereikbaar en sereen. Toch
is het, of vanavond al dat klaterende licht daar bene
den een bijzondere warmte heeft; of de koele glans van
de oranje en lila neonlampen iets vriendelijks en trouw
hartigs heeft gekregen en of alle kleurige lichtreclames
vrolijk knipogen.
Het is, of de vuurtorens groeten met een brede arm
zwaai.
Het is, of alle lichten wenken: „Kom! Er gebeurt iets
groots in onze lage landen. DéAr, waar de zee ons land
besprong, wordt vanavond de overwinning behaald. De
dijk gaat dicht. Het laatste gat wordt gesloten."
Het vliegtuig koerst ten oosten van Leiden en Den
Haag, ten westen van Rotterdam, regelrecht naar
Ouwerkerk.
Als Rotterdam voorbij is, stijgt de spanning in de ca
bine. De ogen spieden in het donker.
Eindelijkdaar!
De laatste caisson.
Fel beschenen door lichtbundels uit enorme schijnwer
pers wordt het massieve blok voortgeduwd door een
groep sleepboten, die er, gezien het woest opschuimende
schroefwater, een hele toer aan schijnen te hebben, on
danks hun 4000 paardekrachten.
Als we de oneerbiedige vergelijking mogen maken, doet
het even denken aan een indrukwekkende, solide poli-
tie-agent, aan het hoofd van een stel opgewonden
jongens.
Het vliegtuig zakt lager, cirkelt, cirkelt, werpt een
lichtkogel af, teneinde nog beter zicht te hebben en
scheert bij dit fantastische schijnsel laag over de cais
son, de sleepboten en de talloze andere vaartuigen. Nu
is er niets meer over van de wat dwaze vergelijking.
Nu is er maar één ding heel duidelijk: de grootsheid
van dit ogenblik, waarin een machtig stuk werk zijn
bekroning gaat vinden.
Vlakbij pinken een paar lichtjes, klein en aarzelend.
Midden in het verdronken land.
De lichtjes van Ouwerkerk.
Ze vallen haast niet op.
De schijnwerpers en de boordlichten zijn groter en
machtiger.
Maar als straks de schijnwerpers weg zijn en de boord
lichten verdwenen, dan blijven deze kleine lichten achter
in het verdronken land; symbool van de mensen die
hen daar hebben doen branden, die teruggekomen zijn
naar de enkele huizen en de kerk op een angstwek
kend klein stukje land midden in het water en die daar
in de wijde eenzaamheid het leven opnieuw gaan be
ginnen.
Met heel dicht bij de hoop, de goede verwachting, die al
duidelijker gestalte aanneemt en die vanavond, zo God
wil, werkelijkheid gaat worden;het gat, dat dicht
zal gaan.
Het is vier minuten voor twaalf.
Het vliegtuig cirkelt lager en lager, vlak boven de be
drijvigheid, die toegespitst wordt tot een uiterste in
spanning van alle kracht, alle aandacht, alle toewij
ding waartoe mensen maar bij machte zijn.
Dan is daar het werk voltooid.
Vanuit het vliegtuig is alleen waar te nemen hoe daar
beneden plotseling dikke stoomwolken losbarsten uit
alle pijpen op alle boten.
Maar dan weet men het hier in de cabine, in dit kleine
stukje Nederland, hoog in de heldere sterrennacht, met
een zekerheid alsof men er zelf bij was, hoe ginds zich
de spanning ontlaadt in schor geloei van stoomfluiten
en gegil van sirenes.
Minuten lang.
Minuten die eindeloos lijken, en waarin door allen die
daar staan op de caissons en op de schepen, juichend de
overwinning wordt begroet.
Juichend en plechtig.
Ontroerd en dankbaar.
Nederland op zijn best.
En boven alles en allen uit, klinkt de klok van Ouwer
kerk.
Ze zal geluid hebben in de rampnacht, en het was de
noodschreeuw^ over het water.
Ze luidt nu wèer, sonoor en krachtig en het is een jubel
tot ver over het geschonden land.
Tussen toen en nu ligt Gods geheim.
Nu is de hoop vervuld.
Nu is de verwachting tastbare werkelijkheid geworden.
„U komt stilheid toe, een lofzang, o God in Sion;
„O God van ons heil,
„Gij, vertrouwen van alle einden der aarde en van de
[verste zeeën;
„Gij die het bruisen der zeeën doet bedaren.
„Waar de morgen gloort en de avond daalt,
„Brengt Gij gejuich."
Marianne M. van Noortwijk-Colijn.